ECLI:NL:GHARL:2013:7176

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2013
Publicatiedatum
26 september 2013
Zaaknummer
200.094.113-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van een nalatenschap met betrekking tot materiële schenkingen en legitieme porties

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep over de verdeling van een nalatenschap. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Groningen. De zaak draait om de vraag of de appellant ontvankelijk is in zijn appel tegen de medegedaagden en de ontvankelijkheid van de geïntimeerden in hun incidenteel appel. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant als oorspronkelijk gedaagde geen hoger beroep kan instellen tegen de medegedaagden, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid in het principaal appel. Evenzo zijn de geïntimeerden in hun incidenteel appel niet-ontvankelijk verklaard. De procedure in eerste aanleg omvatte meerdere vonnissen, waarbij de rechtbank onder andere heeft geoordeeld over de waarde van de nalatenschap van de ouders van de appellant en de legitieme porties van de erfgenamen. Het hof heeft de zaak op 24 september 2013 behandeld en de beslissing aangehouden, waarbij de appellant in de gelegenheid is gesteld om aanvullende informatie te verstrekken over een gerelateerde procedure. De zaak is complex en betreft meerdere partijen, waarbij de verdeling van de nalatenschap en de materiële schenkingen centraal staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.094.113/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 89346/ HA ZA 06-812)
arrest van de tweede kamer van 24 september 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. G.A. Pots, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 1],
in hoger beroep niet verschenen,

2. [geïntimeerde 2],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 2],
advocaat mr. M. Schuring, kantoorhoudend te Groningen,

3. [geïntimeerde 3],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 3],
advocaat mr. C. van der Slikke, kantoorhoudend te Groningen,

4. [geïntimeerde 4],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 4],
advocaat mr. J.F. Rouwé-Danes, kantoorhoudend te Leeuwarden,

5. [geïntimeerde 5],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 5],
niet verschenen,

6. [geïntimeerde 6],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 6],
niet verschenen,

7. [geïntimeerde 7],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[geïntimeerde 7],
niet verschenen,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
[geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] zijn appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: [geïntimeerde 1] eiseres en [geïntimeerde 2], [geïntimeerde 3], [geïntimeerde 4], [geïntimeerde 5], [geïntimeerde 6] en [geïntimeerde 7] gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden]

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 14 februari 2007, 11 april 2007, 13 augustus 2008, 4 maart 2009, 27 mei 2009, 30 juni 2010 zoals hersteld bij vonnis van 9 februari 2011, van de rechtbank Groningen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 29 september 2010,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, tevens van grieven in incidenteel hoger beroep, van [geïntimeerde 3],
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 4],
- de memorie van antwoord, tevens van grieven in incidenteel hoger beroep, van [geïntimeerde 2],
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep,
- een akte uitlating van [geïntimeerde 3],
- een antwoordakte van [appellant].
2.2
Vervolgens hebben [appellant], [geïntimeerde 2], [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
Het petitum van de appeldagvaarding luidt:
"
bij arrest, voor zoveel mogelijk wettelijk uitvoerbaar bij voorraad, geheel te vernietigen de vonnissen d.d. 14 februari 2007, 11 april 2007, 13 augustus 2008, 4 maart 2009, 27 mei 2009, 27 mei 2009 en 30 juni 2010 van de rechtbank Groningen tussen partijen onder zaak-/rolnummer 8934/HA ZA 06-812 gewezen, en opnieuw rechtdoende alsnog(…)
bij arrest:
I. geïntimeerde sub 1 in al haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren althans haar al deze te ontzeggen, en te verstaan dat de aanspraken en verbintenissen van de overige geïntimeerden in voorkomend geval dit lot moeten delen;
II. gelet op het gestelde zijdens appellant, aangaande de afwikkeling van de nalatenschappen van de ouders van appellant, tevens (groot)ouders van geïntimeerden, zodanige beslissingen te nemen en zodanige verklaringen voor recht te geven als het Gerechtshof in goede justitie vermeent te behoren;
III. geïntimeerden (subsidiair enige van hen, meer subsidiair enkel geïntimeerde sub 1), hoofdelijk, des dat de een betaalt de anderen in zoverre zullen zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten van het geding vallende op beide instanties alsmede in de kosten van het deskundigenonderzoek, zomede tot terugbetaling aan appellant van al hetgeen appellant - onverschuldigd - aan geïntimeerde heeft voldaan ter voldoening aan de te vernietigen vonnissen waarvan beroep, alsook tot afgifte van hetgeen appellant blijkens het ten dezen te wijzen arrest overigens zal toekomen;
IV. het ten dezen te wijzen arrest op alle onderdelen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. "
2.4
[appellant] heeft in de memorie van grieven gevorderd:
"
geheel te vernietigen de vonnissen op respectievelijk 14 februari 2007, 13 augustus 2008, 4 maart 2009, 27 mei 2009 en 30 juni 2010 door de rechtbank Groningen, sector civiel recht tussen partijen onder zaak-/rolnummer 8934/HA ZA 06/812 gewezen, en opnieuw(…)
rechtdoende bij arrest, voor zoveel mogelijk wettelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Te verklaren voor recht dat de nalatenschap van moeder bedraagt € 31.235,00 of zoveel hoger dan het hof vermeent te behoren.
II.
Te verklaren voor recht dat geen sprake is van schenkingen of van schending van de legitieme portie en dat de erfgenamen ieder toekomen 1/7 deel van € 31.235,00 ofwel € 4.462,14 uit de nalatenschap van moeder, met dien verstande dat [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] genoemd bedrag gezamenlijk toekomt; dan wel te bepalen dat sprake is van een lager dan de rechtbank vast te stellen bedrag die een ieder toekomt.
III
Te verklaren voor recht dat de nalatenschap van vader bedraagt € 42.177,62 en dat de legaten ad twee maal € 22.689,01 aan [appellant] dienen te worden afgegeven, waarna het resterende ad € 3.200,40 aan ieder voor 1/7 deel toekomt, ofwel € 457,20 met dien verstande dat genoemd bedrag aan [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] gezamenlijk toekomen, of op een ander bedrag dat het Hof vermeent te behoren.
IV
De eisers te veroordelen in de kosten vallende op beide instanties."
2.5
In incidenteel appel heeft [geïntimeerde 3] gevorderd:
"het vonnis van de rechtbank te Groningen van 30 juni 2010 tussen partijen onder rolnummer 89346 / HA ZA 06-812 gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog(…)
bij arrest, voor zover mogelijk wettelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Te verklaren voor recht dat ter voldoening aan de natuurlijke verbintenis voortvloeiend uit het testament d.d. 21 januari 1992 aan [appellant] en diens echtgenote [echtgenote van appellant], zulks gezamenlijk, ieder voor een gelijk deel een som in contanten groot Hfl. 50.000,-- (EUR 22.689,01) toe komt, zodat na aftrek van het legaat van de nalatenschap van vader een bedrag van € 166.014,90 resteert.
II. Te verklaren voor recht dat de legitieme portie uit de nalatenschap van vader voor ieder der erfgenamen en voor [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] gezamenlijk, EUR 17.878,31 bedraagt.
III. Te verklaren voor recht na uitkering van de legitieme aan iedere erfgenaam een bedrag resteert ad EUR 41.503,73, waarvan [appellant] EUR 22.689,01 toekomt zodat EUR 18.814,72 resteert en derhalve ter vereffening van de nalatenschap van vader ieder der erfgenamen en [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] gezamenlijk, een bedrag ad EUR 2.687,82 toekomt,
IV [appellant] te veroordelen in de kosten van beide instanties."
2.6
In incidenteel appel heeft [geïntimeerde 2] gevorderd:
"dat het Gerechtshof bepaalt dat slechts één keer ƒ 50.000,00 is toegekomen aan [appellant] en [echtgenote van appellant], met bepaling van de gevolgen daarvan, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.

3.De vordering en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[geïntimeerde 1] heeft [appellant] en geïntimeerden gedagvaard en na vermeerdering van eis - samengevat weergegeven - gevorderd dat de rechtbank:
Algemeen:
- [appellant] zal veroordelen tot het overleggen van de administratie van vader en moeder;
- [appellant] zal veroordelen tot het in het geding brengen van bewijsstukken waaruit van de verkoopopbrengst van het melkquotum blijkt, op straffe van een dwangsom;
Ten aanzien van de nalatenschap van vader:
voor recht zal verklaren dat:
- het legaat in het testament van vader van 21 januari 1992 kan worden gekwalificeerd als een materiële schenking die voor de berekening van de legitieme moet worden meegenomen;
- ¼ van de waarde van het melkquotum dient te worden ingebracht in de nalatenschap van vader;
- de boedel een vordering heeft op [appellant] met betrekking tot de niet betaalde pachtsommen van 1980 tot aan het overlijden van vader, voor zover deze vordering niet is verjaard, en dat deze pachtsommen dienen te worden ingebracht in de nalatenschap van vader voor zover zij dienen te worden aangemerkt als een schenking;
- indien er sprake is geweest van een bedrijfsoverdracht, het verschil tussen de reële waarde van het bedrijf op moment van overdracht en de betaalde koopsom een materiële schenking is, die moet worden ingebracht in de nalatenschap van vader.
Ten aanzien van de nalatenschap van vader en moeder:
-
primair
voor recht zal verklaren dat het verschil tussen de waarde van de boerenbehuizing in onverpachte staat op het moment van overlijden van vader en de overeengekomen koopsom van ƒ 100.000,- een materiële schenking aan [appellant] is die voor de helft moet worden ingebracht in de nalatenschap van vader respectievelijk van moeder, en een makelaar zal benoemen om de waarde van de boerenbehuizing op het moment van overlijden vast te stellen;
subsidiair
voor recht zal verklaren dat het verschil tussen het bedrag van ƒ 100.000,- en de waarde die de boerenbehuizing ten tijde van de verkoop vertegenwoordigde in onverpachte staat een materiële schenking aan [appellant] is die voor de helft moet worden ingebracht in de nalatenschap van vader respectievelijk van moeder, en een makelaar te benoemen om de waarde van de boerenbehuizing in onverpachte staat op het moment van verkoop vast te stellen;
- de omvang van de nalatenschappen van vader en moeder vast zal stellen met inachtneming van de stellingen van [geïntimeerde 1] en de omschrijving in productie 17 bij inleidende dagvaarding;
- de legitieme van de erfgenamen van vader en moeder vast zal stellen en aan hen zal toekennen met een eventuele korting van de legaten, dan wel zoveel meer dan de legitieme zal toekennen als mogelijk is met inachtneming van de legaten.
- [appellant] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2
[appellant], [geïntimeerde 2], [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] hebben een conclusie van antwoord genomen. De andere partijen zijn niet verschenen.
3.3
Bij dagvaarding van 10 januari 2005 heeft [appellant] [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 4] gedagvaard voor de rechtbank te Groningen en vorderingen ingesteld die strekken tot vaststelling van de omvang en tot verdeling van de nalatenschap van vader. Deze procedure is bekend onder zaak- /rolnummer 76950 HA ZA 05-103 en heeft vanaf 14 september 2005 op de parkeerrol gestaan. Bij vonnis in incident van 14 februari 2007 heeft de rechtbank de door [appellant] gevorderde voeging van de onderhavige zaak met de voornoemde zaak met zaaknummer 76950 HA ZA 05-103 afgewezen.
3.4
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 juni 2010, zoals hersteld bij vonnis van 9 februari 2011:
- voor recht verklaard dat ¼ van de waarde van het melkquotum, zijnde € 32.186,50, dient te worden ingebracht in de nalatenschap van vader;
- voor recht verklaard dat het verschil tussen de waarde van de boerderij op de dag van overlijden van vader, te weten 10 juli 2000, in verpachte en in onverpachte staat, te weten € 180.000,- een materiële schenking is die voor de helft moet worden ingebracht in de nalatenschap van vader respectievelijk die van moeder;
- de omvang van de nalatenschap van vader vastgesteld op € 188.703,91;
- de legitieme portie van ieder der erfgenamen, waarbij [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] gezamenlijk in de plaats treden van de reeds overleden [betrokkene], in de nalatenschap van vader vastgesteld op € 15.356,35 en deze aan ieder van hen toegekend;
- aan ieder der erfgenamen, waarbij [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] gezamenlijk zijn aangemerkt, naast de legitieme portie nog een bedrag van € 1.877,49 toegekend ter zake de vereffening van de nalatenschap van vader,
- de omvang van de nalatenschap van moeder vastgesteld op € 121.235,96;
- de legitieme portie van ieder der erfgenamen, waarbij [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] gezamenlijk zijn aangemerkt, vastgesteld op € 12.989,57 en deze aan ieder van hen toegekend;
- aan ieder der erfgenamen, waarbij aan [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] gezamenlijk, naast de legitieme portie, nog een bedrag van € 1.088,57 toegekend ter zake de vereffening van de nalatenschap van moeder,
- ieder van partijen veroordeeld in hun aandeel in de kosten van het deskundigenonderzoek;
- de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
- het meer of anders gevorderde afgewezen.

4.De beoordeling

In het principaal appel en in het incidenteel appel
De ontvankelijkheid.
4.1
Ingevolge art. 332 Rv kunnen slechts de partijen bij een geding in eerste aanleg hoger beroep instellen van het in eerste aanleg gewezen vonnis en kunnen ook slechts deze partijen in hoger beroep worden gedagvaard. Hierbij geldt de beperking dat slechts appel tegen een wederpartij uit de eerste aanleg is toegestaan. [appellant] kan derhalve als oorspronkelijk gedaagde geen hoger beroep instellen tegen de medegedaagden [geïntimeerde 2], [geïntimeerde 3], [geïntimeerde 4], [geïntimeerde 5], [geïntimeerde 6] en [geïntimeerde 7]. [appellant] moet derhalve in het principaal appel, voor zover dat tegen hen is gericht, niet-ontvankelijk worden verklaard. Evenzo moeten [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] als oorspronkelijk gedaagden niet-ontvankelijk worden verklaard in het door hen tegen medegedaagde [appellant] ingestelde incidenteel hoger beroep.
4.2
Het hof zal daarom geen acht slaan op de na memorie van grieven in het principaal en in het incidenteel appel gewisselde memories en akten.
4.3
De grieven richten zich niet tegen het tussenvonnis van 11 april 2007 van de rechtbank Groningen, zodat [appellant] in zijn hoger beroep tegen dat vonnis ook niet kan worden ontvangen.
5.
De grieven
5.1
[appellant] heeft in het principaal appel zevenentwintig grieven opgeworpen (waarbij tweemaal een grief XXVI).
5.2
[geïntimeerde 1] is in hoger beroep niet verschenen. Het hof zal het bestreden vonnis toetsen aan de hand van de grieven.
5.3
Grief Iklaagt over de afwijzing van de door [appellant] in eerste aanleg gevorderde voeging van de onderhavige zaak met voormelde zaak bekend onder zaak- /rolnummer 76950 HA ZA 05-103.
5.4
Het hof acht het wenselijk over de beslissingen in die zaak te beschikken en te worden ingelicht over de huidige stand van die procedure, alvorens verder te beslissen. Daarom stelt het hof [appellant] in de gelegenheid bij akte die beslissingen/informatie in het geding te brengen.
5.5
De bespreking van de overige grieven houdt het hof aan in afwachting van de door [appellant] te nemen akte.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 22 oktober 2013teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen een akte te nemen als bedoeld in rechtsoverweging 5.4;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W. Breemhaar, B.J.H. Hofstee en G.K. Schipmölder en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 24 september 2013.