ECLI:NL:GHARL:2013:7080

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2013
Publicatiedatum
24 september 2013
Zaaknummer
200.116.475
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en zorgplicht bij aflevering onder CMR

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil tussen Achmea Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Interpolis) en Rotra Forwarding B.V. (hierna: Rotra) over de verjaring van een vordering en de zorgplicht van de chauffeur bij de aflevering van goederen. De zaak is ontstaan na een incident waarbij de lading van chassis beschadigd raakte. Interpolis, als verzekeraar, stelde dat de verjaringstermijn voor de vordering moest worden bepaald aan de hand van artikel 32 lid 1 CMR, dat betrekking heeft op de aflevering van goederen. Het hof oordeelde dat voor de toepasselijkheid van dit artikel vereist is dat de aflevering feitelijk heeft plaatsgevonden, en dat dit alleen kan gebeuren met instemming van de oorspronkelijk geadresseerde.

Tijdens de procedure werd duidelijk dat Rotra had aangevoerd dat de geadresseerde was gewijzigd, maar Interpolis betwistte dit en stelde dat een dergelijke wijziging alleen kan plaatsvinden met instemming van de oorspronkelijk geadresseerde. Het hof gaf aan dat het van belang is dat alle betrokken partijen op de hoogte zijn van het afleveringsmoment, omdat dit het peilmoment is voor de verjaringstermijn. Het hof besloot dat er een comparitie moest plaatsvinden om meer informatie te verkrijgen over de gang van zaken rondom de aflevering en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen.

Het hof merkte op dat de formele vereisten van artikel 12 CMR mogelijk niet waren nageleefd, aangezien er geen wijziging op de vrachtbrief was aangetekend. Daarnaast werd er ook gekeken naar de verantwoordelijkheden met betrekking tot de stuwing van de lading, waarbij het hof aangaf dat de aansprakelijkheid van Rotra als vervoerder ook aan de orde zou komen indien het beroep op verjaring zou falen. De comparitie zou dienen om inlichtingen te verkrijgen en om te onderzoeken of partijen tot een schikking konden komen. Het hof hield iedere beslissing aan en bepaalde dat partijen zich moesten laten vergezellen door iemand die van de zaak op de hoogte was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.116.475
(zaaknummer rechtbank Arnhem 221548)
arrest van de zesde kamer van 24 september 2013
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
h.o.d.n. Interpolis,
gevestigd te Apeldoorn,
appellante,
hierna: Interpolis,
advocaat: mr. M. Bouman,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rotra Forwarding B.V.,
gevestigd te Doesburg,
geïntimeerde,
hierna: Rotra,
advocaat: mr. R.W.J.M. te Pas.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte uitlating na tussenarrest van Interpolis.
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Kern van het geschil tussen partijen is of in de onderhavige zaak de aanvang van de verjaring moet worden bepaald aan de hand van artikel 32 lid 1 sub a of sub c CMR. Het hof heeft in het tussenarrest overwogen dat voor toepasselijkheid van artikel 32 lid 1 onder a CMR nodig is dat aflevering feitelijk heeft plaatsgevonden. Omdat Rotra in de memorie van antwoord voor het eerst had aangevoerd dat er is afgeleverd in de zin van de CMR, is Interpolis in de gelegenheid gesteld te reageren op dit betoog van Rotra.
2.2
Interpolis voert in haar akte aan dat slechts sprake kan zijn van aflevering na overeenstemming met, althans uitdrukkelijke of stilzwijgende instemming van de oorspronkelijk geadresseerde. Zij heeft daarbij verwezen naar rechtspraak en literatuur uit binnen- en buitenland. Met Interpolis oordeelt het hof dat, wil sprake zijn van aflevering, de vervoerder de macht over de goederen prijsgeeft na uitdrukkelijke of stilzwijgende instemming van de geadresseerde. Rotra heeft zich er echter op beroepen dat Pacton, op de voet van artikel 12 CMR, de geadresseerde heeft gewijzigd en haar opdracht heeft gegeven af te leveren aan het bergingsbedrijf dan wel Pacton. Interpolis heeft daar tegenin gebracht dat een dergelijke wijziging (en aflevering aan de afzender) alleen met (al dan niet expliciete) instemming van de oorspronkelijk geadresseerde kan plaatsvinden. Naar het oordeel van het hof is deze stelling juist. Ook ingeval sprake is van een wijziging van de geadresseerde kan slechts worden afgeleverd in de zin van de CMR, nadat de oorspronkelijk geadresseerde heeft ingestemd (bijvoorbeeld door de goederen te weigeren) met de wijziging van bestemming. De achtergrond van de eis dat de oorspronkelijk geadresseerde ten minste op de hoogte moet zijn van de beschadiging en de teruglevering, is dat verjaring tot verval van rechten leidt zodat het voor alle bij de vervoersovereenkomst betrokken partijen duidelijk moet zijn wanneer de verjaringstermijn aanvangt. Het afleveringsmoment is daarvoor het peilmoment. Dit moment moet dan ook aan alle betrokkenen bekend zijn geworden. Interpolis heeft in haar akte aangevoerd dat er geen uitdrukkelijke of stilzwijgende instemming met de wijziging van de bestemming is gegeven door de oorspronkelijk geadresseerde (T&T). Rotra heeft hier nog niets over gesteld. Het hof wenst van partijen inlichtingen te verkrijgen over de feitelijke gang van zaken ten opzichte van de oorspronkelijk geadresseerde T&T nadat de chassis beschadigd waren geraakt en zal daartoe een comparitie gelasten.
2.3
Het hof merkt, in verband met het beroep van Rotra op artikel 12 CMR, nog op dat het niet goed denkbaar lijkt dat de afzender de geadresseerde wijzigt zonder dat de oorspronkelijk geadresseerde – over het algemeen de wederpartij van de afzender – daar wetenschap van heeft of krijgt. Ook hierover wenst het hof tijdens de comparitie met partijen nader te debatteren. Hierbij merkt het hof alvast op dat aan de formele vereisten van artikel 12 lid 5 CMR niet lijkt te zijn voldaan. Op de overgelegde kopie van de CMR vrachtbrief is in elk geval geen wijziging aangetekend. Bergingsbedrijf noch Pacton hebben de CMR vrachtbrief getekend voor ontvangst als geadresseerde van de lading.
2.4
Omdat het hof ingeval het beroep op verjaring faalt op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep zal moeten beoordelen of Rotra als vervoerder aansprakelijk is voor de ladingschade, verlangt het hof van partijen tevens nadere inlichtingen over de vraag of de lading is beschadigd vanwege een bijzonder gevaar, eigen aan de onjuiste stuwing door Pacton van de lading. Hierop beroept Rotra zich namelijk ter afwering van haar vervoerdersaansprakelijkheid.
2.5
Het CMR noch het nationale recht bepalen op wie de verplichting tot het stuwen van de lading rust. Op wie in beginsel die plicht rust is afhankelijk van het gebruik of de aard van overeenkomst en het soort voertuig. Onderhavig geval wordt er door gekenmerkt dat Pacton Rotra telefonisch een opdracht heeft verstrekt. Rotra heeft op haar beurt een charter in de arm genomen. Voor de stapeling en stuwing van de vrachtwagenchassis waren bijzondere hulpmiddelen nodig (heftrucks, stapelmiddelen). Pacton heeft de chassis met hulpmiddelen opgestapeld en de chassis vastgezet met spanbanden. De lading bereikte een hoogte van 4 meter. De chauffeur heeft de lading zo aangetroffen en niet verder gezekerd.
2.6
In het dossier bevinden zich enkele verklaringen over de gang van zaken bij het ophalen van de chassis die medebepalend kunnen zijn voor wie verantwoordelijk was voor de stuwing. Het hof zal ter comparitie ingaan op de bewijslast in deze kwestie en verzoekt partijen inzicht te geven op welke wijze zij bewijs zullen kunnen bijbrengen.
2.7
Op grond van de overgelegde rapporten is aannemelijk dat de lading is losgeraakt en is gaan schuiven vanwege onjuiste stuwing, althans versleten en/of gescheurde spanbanden en/of het ontbreken van beschermingsstrips. Voor zover moet worden aangenomen dat Pacton verantwoordelijk is geweest voor de stuwing, staat tegen de schadeoorzaak op de voet van artikel 18 lid 2 CMR tegenbewijs open. Het hof verzoekt Interpolis zich voor dat geval uit te laten of, en zo ja, op welke wijze zij eventueel tegenbewijs zou willen leveren. Voor haar beroep op overmacht - waarvoor Interpolis de bewijslast draagt - geldt hetzelfde.
Slotsom
2.8
Het hof zal een comparitie van partijen gelasten voor het verkrijgen van inlichtingen als overwogen in rovs. 2.2, 2.3, 2.4, 2.6 en 2.7 en/of voor het beproeven van een schikking. Het hof gaat ervan uit dat partijen zich ter comparitie laten vergezellen van destijds betrokkenen zodat hun vragen kunnen worden gesteld. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en hetzij bevoegd hetzij speciaal schriftelijk gemachtigd is tot het aangaan van een schikking tezamen met hun advocaten zullen verschijnen voor het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. Th.C.M. Willemse, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, zulks tot het geven van inlichtingen als onder 2.8 aangegeven en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden oktober tot en met december 2013 zullen opgeven op de
roldatum 8 oktober 2013, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, K.J. Haarhuis en Th.C.M. Willemse en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 september 2013.