ECLI:NL:GHARL:2013:6875

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
200.118.136-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van executant voor vermeende fouten van gerechtsdeurwaarder bij ontruiming woonwagenstandplaats

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de executant, [geïntimeerde], voor vermeende fouten van de gerechtsdeurwaarder tijdens de ontruiming van een woonwagenstandplaats. [appellant], de huurder van de standplaats, had een hennepplantage in zijn schuur, wat leidde tot de ontbinding van de huurovereenkomst door de kantonrechter. Na de ontbinding heeft [geïntimeerde] de ontruiming aangezegd, maar [appellant] heeft niet zelf voor de ontruiming gezorgd. De gerechtsdeurwaarder heeft op 5 september 2011 de ontruiming uitgevoerd, waarbij de woonwagen en schuren van [appellant] zijn gesloopt.

[appellant] stelt dat de deurwaarder onrechtmatig heeft gehandeld door zijn eigendommen te slopen en dat [geïntimeerde] als executant aansprakelijk is voor de fouten van de deurwaarder. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de deurwaarder niet als hulppersoon van [geïntimeerde] kan worden aangemerkt en dat eventuele fouten van de deurwaarder niet voor risico van [geïntimeerde] komen. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Het hof heeft de grieven van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat de deurwaarder geen partij is in deze procedure. Het hof oordeelt dat de deurwaarder niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de handelingen van de deurwaarder. De grieven van [appellant] worden verworpen en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.118.136/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 535818 CV EXPL 12-1803)
arrest van de eerste kamer van 17 september 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J. Klopstra, kantoorhoudend te Stadskanaal.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 12 april 2012 en 16 augustus 2012 van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 16 november 2012;
- de memorie van grieven d.d. 16 april 2013;
- de memorie van antwoord d.d. 9 juli 2013.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"Bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar, het vonnis dat op 16 augustus 2012 door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, tussen partijen zowel in conventie als in voorwaardelijke reconventie is gewezen te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan appelant te betalen een bedrag van € 3000,= te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van de inleidende dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, en met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.”

3.Ten aanzien van de feiten

3.1
[geïntimeerde] huurt van de gemeente Groningen een stuk grond, gelegen aan [adres]. [geïntimeerde] verhuurt dit perceel in gedeelten onder aan bewoners die daarop een woonwagen of een chalet mogen plaatsen.
3.2
[appellant] was een van de huurders van [geïntimeerde]. Hij heeft op de door hem gehuurde standplaats een woonwagen en een tweetal houten schuren geplaatst.
3.3
Op 3 maart 2010 is door de politie in de schuur van [appellant] een hennepplantage, inclusief diverse energieverbruikende zaken, aangetroffen die buiten de (tussen)meter om op het elektriciteitsnet waren aangesloten. [geïntimeerde] heeft vervolgens de elektriciteit van de kavel afgesloten. Voorts heeft [geïntimeerde] de ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd.
3.4
De kantonrechter te Groningen heeft bij vonnis van 2 februari 2011 de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de standplaats aan [adres] ontbonden en [appellant] veroordeeld om binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis het gehuurde met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze laatste het eigendom van [geïntimeerde] zijn, te verlaten en onder afgifte van eventuele sleutels ter vrije beschikking van [geïntimeerde] te stellen.
Tegen dit vonnis heeft [appellant] geen hoger beroep ingesteld.
3.5
[geïntimeerde] heeft het ontruimingsvonnis op 10 maart 2011 aan [appellant] doen betekenen. [appellant] heeft daarna niet zelf voor de ontruiming van het door hem gehuurde zorg gedragen.
3.6
Bij exploot van 15 juli 2011 is de ontruiming aangezegd tegen 18 augustus 2011.
Op 18 augustus 2011 heeft E.J.W. Elsinga als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder geconstateerd dat de standplaats niet was ontruimd. Op die datum zijn er maatregelen getroffen ten aanzien van de ter plaatse aanwezige (landbouw)huisdieren, te weten een pony en drie geiten.
3.7
Vervolgens heeft deze deurwaarder op 5 september 2011 daadwerkelijk een aanvang gemaakt met het verwijderen van de zaken van de standplaats en die naar de openbare weg doen brengen. Deze werkzaamheden zijn verder gegaan op 6 en 7 september 2011 en voltooid op 9 september 2011.
De restanten van woonwagen en schuren zijn uiteindelijk afgevoerd en vernietigd.

4.De beslissing in eerste aanleg en de aanduiding van de grieven

4.1
Volgens [appellant] heeft de deurwaarder ten onrechte zijn woonwagen en de bijbehorende schuren gesloopt en had hij de woonwagen in zijn geheel naar de openbare weg moeten brengen en de schuren moeten demonteren zodat het voor hem mogelijk was de schuren elders weer op te bouwen. [geïntimeerde] heeft als executant de plicht om ervoor te zorgen dat de schade aan de eigendommen van [appellant] zo beperkt mogelijk blijft. De deurwaarder is een hulppersoon bij de executie, voor wiens fouten [geïntimeerde] aansprakelijk is. Volgens [appellant] was zijn woonwagen met schuren nog € 3.000,- waard en dient [geïntimeerde] dat te vergoeden.
4.2
De kantonrechter heeft geoordeeld, onder verwijzing naar HR 20 november 1981,
LJN: AG4270, dat de gerechtsdeurwaarder niet is aan te merken als een hulppersoon van [geïntimeerde] in de zin van artikel 6:171 BW en dat eventuele fouten van de deurwaarder niet tot het risico van [geïntimeerde] behoren. Dat oordeel wordt aangevochten in
grief I.
Op grond van genoemd arrest kan [geïntimeerde] wel mede aansprakelijk zijn voor de schade die is veroorzaakt bij de ontruiming, indien en voor zover haar zelf enig verwijt treft met betrekking tot onrechtmatig handelen van de deurwaarder. Daarvan is onvoldoende gebleken, aldus de kantonrechter. Dit oordeel wordt aangevallen in
grief II.
De vordering van [appellant] is vervolgens afgewezen en hij is in de kosten veroordeeld. Daartegen richt zich
grief III.

5.Geen grieven tegen het tussenvonnis

Tegen het tussenvonnis van 12 april 2012 zijn geen grieven opgeworpen, zodat het hoger beroep, voor zover tegen dit vonnis gericht, zal worden verworpen.

6.De beoordeling van de grieven

6.1
De deurwaarder is geen partij in deze procedure. [appellant] gaat er in deze procedure van uit dat de deurwaarder jegens hem onrechtmatig gehandeld heeft. Of de deurwaarder, dan wel de door hem ingeschakelde ontruimploeg onvoldoende zorgvuldig met de aan [appellant] toebehorende bezittingen zijn omgesprongen, volgt niet direct uit het dossier. [appellant] heeft de hem toegemeten - ruime - tijd om vrijwillig het gehuurde te ontruimen op geen enkele wijze benut. Dat de woonwagen en schuren eenvoudig te verslepen dan wel te demonteren waren, is door [geïntimeerde] bij de conclusie van antwoord onder punt 10 betwist en lijkt zich voorts niet goed te verdragen met de ambtsedige constatering van de deurwaarder dat de ontruimploeg vier dagen bezig is geweest met de ontruiming van het perceel.
6.2
Indien het hof er veronderstellenderwijs evenwel vanuit gaat dat de deurwaarder toch onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld, geldt het volgende. Naar 's hofs oordeel heeft de kantonrechter, op toereikende gronden, overwogen dat de deurwaarder geen niet-ondergeschikte is, als bedoeld in artikel 6:171 BW. Immers artikel 6:171 BW bepaalt dat indien een niet-ondergeschikte in opdracht van een ander werkzaamheden ter uitoefening van het bedrijf van die ander verricht en de niet-ondergeschikte een fout maakt waardoor hij jegens een derde aansprakelijk is, ook die ander jegens deze derde aansprakelijk is. Het moet gaan om een
functioneel verbandtussen de uitbestede werkzaamheden en het bedrijf van de opdrachtgever. Reeds omdat [geïntimeerde] geen bedrijf uitoefent, is dit artikel niet van toepassing. Voor zover de grief beoogt om - voor zover de deurwaarder al een fout heeft begaan - [geïntimeerde] daar mede voor verantwoordelijk te stellen omdat de deurwaarder als niet-ondergeschikte op voet van artikel 6:171 BW in opdracht van het bedrijf van [geïntimeerde] heeft gewerkt, treft zij geen doel.
6.3
In de toelichting op de grief stelt [appellant] dat de grondslag voor zijn vordering meer in 6:172 BW gezocht moet worden. Dit artikel bepaalt dat indien een gedraging van een vertegenwoordiger ter uitoefening van de hem als zodanig toekomende bevoegdheden een fout jegens een derde inhoudt, ook de vertegenwoordigde jegens de derde aansprakelijk is. Naar 's hofs oordeel biedt ook deze bepaling [appellant] niet de door hem ervan verwachte steun. [geïntimeerde] heeft de deurwaarder opdracht gegeven tot de feitelijke ontruiming. De feitelijke ontruiming is geen lastgeving in de zin van artikel 7:414 BW, nu het daarbij niet gaat om het verrichten van rechtshandelingen, maar om feitelijke handelingen. Deze feitelijke handelingen mogen alleen door (of althans onder toezicht van) een gerechtsdeurwaarder worden verricht (artikel 556 Rv) juist om te waarborgen dat de ontruiming op behoorlijke wijze plaatsvindt. De gerechtsdeurwaarder is daarbij gehouden aan het bepaalde in de Deurwaarderswet en treedt op als zelfstandig en onafhankelijk bestuursorgaan (HR 24 april 2009,
LJN: BH3192,
NJ2009, 488). Indien de gerechtsdeurwaarder bij de ontruiming fouten maakt, is de executant daarvoor niet reeds medeaansprakelijk alleen omdat hij diens opdrachtgever is. De gerechtsdeurwaarder is bij de ontruiming niet een vertegenwoordiger van de executant, zodat artikel 6:172 BW hier toepassing mist.
6.4
Grief I treft geen doel.
6.5
In het door de kantonrechter aangehaalde arrest van 20 november 1981, NJ 1982, 174,
LJN: AG4270 heeft de Hoge Raad het oordeel van het hof Amsterdam in stand gelaten dat de executant zelfstandig onrechtmatig jegens de geëxecuteerde kan handelen door niet in te grijpen tegen de wijze van executeren door de gerechtsdeurwaarder indien voor hem duidelijk is dat (het ingehuurde personeel van de) gerechtsdeurwaarder op onrechtmatige wijze een vonnis executeert. In genoemde zaak had het hof vastgesteld dat de executant het voor de executerende verhuurder evident was dat de gerechtsdeurwaarder onrechtmatig bezig was omdat de verhuurder moet hebben gezien dat de gerechtsdeurwaarder gebeeldhouwde eiken meubelpanelen op straat liet smijten.
In appel breidt [appellant] zijn stellingen op dit onderdeel uit en stelt hij dat bestuurders van [geïntimeerde] zich te buiten zijn gegaan aan het slopen van de woonwagen en de schuren. [geïntimeerde] heeft betwist dat haar bestuursleden bezittingen van [appellant] hebben gesloopt.
6.6
Het hof overweegt dat [appellant] zijn stelling op geen enkel bewijsstuk doet steunen. In de ambtsedige processen-verbaal van 5, 6, 7 en 9 september meldt de gerechtsdeurwaarder dat de standplaats door de ingeschakelde ontruimploeg uiteindelijk volledig is ontruimd. Dat bestuursleden van [geïntimeerde] daarbij hebben geassisteerd, blijkt uit niets.
[appellant] heeft ook geen enkele naam van een bestuurslid genoemd, noch concrete handelingen die een op andere wijze identificeerbaar bestuurslid zou hebben verricht. Zelfs als een individueel bestuurslid van [geïntimeerde] over de schreef zou zijn gegaan, is dat daarmee nog geen handeling van [geïntimeerde]. Ook op dit punt heeft [appellant] in het geheel niets gesteld. Het hof is van oordeel dat [appellant] geenszins aannemelijk heeft gemaakt dat [geïntimeerde] zelf onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en dat hij op dit punt in zijn stelplicht te kort schiet. Het hof gaat dan ook voorbij aan zijn bewijsaanbod op dit onderdeel, dat niet concreet genoeg is.
6.7
Ook de tweede grief treft geen doel.
6.8
De derde grief behoeft, gelijk [appellant] zelf al heeft aangegeven, geen afzonderlijke behandeling, nu deze zelfstandige betekenis ontbeert.

7.De slotsom

Nu geen der grieven doel treft, zal het hof het eindvonnis waarvan beroep bekrachtigen en [appellant], als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure veroordelen, voor wat het salaris van de advocaat betreft te begroten op 1 punt naar tarief I.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het beroep gericht tegen het tussenvonnis van 12 april 2012;
bekrachtigt het eindvonnis van de kantonrechter te Groningen van 16 augustus 2012;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 291,- voor verschotten;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. A.M. Koene en mr. M.E.L. Fikkers en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 17 september 2013.