ECLI:NL:GHARL:2013:6860

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 september 2013
Publicatiedatum
18 september 2013
Zaaknummer
KS 21-000884-13 18-9-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan ongewenst verklaarde vreemdeling na terugkeerprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1985 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 februari 2011 als vreemdeling in Nederland verbleef, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Het hof heeft de stappen van de terugkeerprocedure, zoals voorgeschreven door de Terugkeerrichtlijn, doorlopen en geconcludeerd dat de verdachte illegaal in Nederland verbleef zonder geldige reden om niet terug te keren naar België of zijn land van herkomst. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van drie maanden geëist, en het hof heeft deze eis gehonoreerd. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het delict en de recidive van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen, met name artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, en heeft geoordeeld dat de opgelegde straf passend en noodzakelijk is.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000884-13
Uitspraak d.d.: 18 september 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 17 september 2012 in de strafzaak met parketnummer 18-112870-11 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1985],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 september 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. M. t'Sas, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 februari 2011 in de gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging gekregen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 februari 2011 in de gemeente [gemeente] als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Op te leggen straf

Terugkeerrichtlijn
In zijn arresten van 21 mei 2013 [1] heeft de Hoge Raad uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie [2] afgeleid dat Richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Terugkeerrichtlijn) zich er niet tegen verzet dat op grond van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht een gevangenisstraf wordt opgelegd aan een tot ongewenst vreemdeling verklaarde onderdaan van een derde land in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn op wie de bij de Terugkeerrichtlijn voorziene terugkeerprocedure is toegepast en die, zonder geldige reden om niet terug te keren, illegaal in Nederland verblijft. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan de verwezenlijking van de met de Terugkeerrichtlijn nagestreefde doelstelling, te weten de invoering van een doeltreffend beleid van verwijdering en terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, in gevaar brengen. De Hoge Raad verbindt in zijn arresten van 21 mei 2013 aan het voorgaande de conclusie dat de rechter die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt wegens handelen in strijd met artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, zich ervan dient te vergewissen dat de stappen van de terugkeerprocedure zijn doorlopen.
Stappen van de terugkeerprocedure
De eerste stap van de terugkeerprocedure, zoals die voorgeschreven wordt door de Terugkeerrichtlijn, is de uitvaardiging van een terugkeerbesluit op de voet van artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn. Dit terugkeerbesluit bevat een redelijke termijn voor vrijwillig vertrek, tenzij er sprake is van een uitzondering in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Indien er geen termijn voor vrijwillig vertrek overeenkomstig artikel 7, vierde lid van de Terugkeerrichtlijn is toegekend, dan wel indien de termijn voor vrijwillig vertrek verstreken is, dient de lidstaat vervolgens de nodige maatregelen te treffen om het terugkeerbesluit uit te voeren, zijnde maatregelen gericht op verwijdering. Als laatste middel ter verwijdering kunnen dwangmaatregelen ingezet worden.
In de onderhavige zaak is er sprake van een beschikking d.d. 8 november 2004 strekkende tot ongewenstverklaring van verdachte op grond van artikel 67 Vreemdelingenwet 2000 (oud). Op grond van artikel 67 jo. artikel 61 van de Vreemdelingenwet 2000 (oud) kan de tot ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben en dient de tot ongewenst verklaarde vreemdeling Nederland uit eigen beweging te verlaten. De beschikking tot ongewenstverklaring van verdachte bevat een verkorte vertrektermijn op grond van artikel 62, vierde lid, Vreemdelingenwet 2000 (oud), namelijk in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid. De verkorte vertrektermijn komt – gebaseerd op dezelfde gronden – terug in artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Op grond van het voorgaande merkt het hof de beschikking strekkende tot ongewenstverklaring van verdachte aan als een terugkeerbesluit zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid van de Terugkeerrichtlijn, met een verkorte vertrektermijn op grond van artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn.
Uit het overzicht van de Dienst Terugkeer en Vertrek d.d. 13 augustus 2013, dat in het dossier is gevoegd, blijkt dat verdachte in het bezit is van een Belgische vergunning tot verblijf. Verdachte is blijkens het overzicht van de Dienst Terugkeer en Vertrek d.d. 13 augustus 2013 vijfmaal – telkens na in vreemdelingenbewaring gesteld te zijn geweest – aan België overgedragen, nadat hij in Nederland werd aangetroffen. Gezien de geslaagde verwijdering(en) van verdachte uit Nederland, zijn naar het oordeel van het hof de stappen uit de terugkeerprocedure op het moment van strafoplegging, zoals voorgeschreven door de Terugkeerrichtlijn, doorlopen.
Geldige reden
Namens verdachte is door diens raadsman in het kader van de strafoplegging aangevoerd dat verdachte in verband met de verblijfsprocedure in België een medisch dossier nodig had, hetgeen zich in Nederland bevond. Daarnaast heeft de raadsman van verdachte gesteld dat verdachte in Nederland behandelingen ondergaat in verband met zijn psychische en lichamelijke gesteldheid.
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken of aannemelijk geworden dat er voor verdachte – in of vanuit België – geen alternatieve wegen te bewandelen waren of zijn teneinde te voorzien in een medisch dossier en in de benodigde behandelingen in verband met zijn psychische en lichamelijk gesteldheid.
Weliswaar kan niet worden vastgesteld dat verdachte thans in Nederland verblijft, doch het hof acht de kans dat verdachte – wederom – zonder geldige reden terugkeert naar Nederland dermate groot dat de situatie van verdachte voor de oplegging van straf moet worden gelijkgesteld met de situatie dat hij illegaal in Nederland verblijft en zonder geldige reden niet terugkeert naar België dan wel zijn land van herkomst. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de Terugkeerrichtlijn zich in dit geval niet verzet tegen oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte verbleef op 1 februari 2011 als vreemdeling in Nederland, terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Het opzettelijk handelen in strijd met de bepalingen van de vreemdelingenwetgeving en met de daarop gegronde beslissingen van de autoriteiten, is een voor de Nederlandse samenleving bezwarend delict.
Het hof heeft rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 juli 2013, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, waaronder ook handelen in strijd met artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, die voor dit delict als uitgangspunt voor de strafoplegging een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden aangeven. De onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt telkens met één maand verhoogd voor iedere keer dat verdachte in een periode van vijf jaar voorafgaande aan de terechtzitting eerder veroordeeld is geweest wegens artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, tenzij er geen redelijke periode is verstreken die de verdachte in staat heeft gesteld zijn verblijf in Nederland te beëindigen.
Het hof weegt voorts in belangrijk mate mee dat verdachte – zonder geldige reden – telkens terugkeert naar Nederland, terwijl hij over een Belgische vergunning tot verblijf beschikt en hij weet dat hij in Nederland tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden een passende en noodzakelijke bestraffing is. In het licht van voornoemde specifieke recidive en de aard van het feit, komt een lichtere strafmodaliteit thans niet meer in aanmerking.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals zij gold ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van der Ploeg, griffier,
en op 18 september 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. O. Anjewierden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.
2.HvJ EU 28 april 2011, nr. C-61/11,