ECLI:NL:GHARL:2013:6812

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
17 september 2013
Zaaknummer
200.127.085
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over de uitleg van een veroordeling in kort geding met betrekking tot de openbaarmaking van een koopovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een executiegeschil dat voortvloeit uit een kort geding. De appellante, een besloten vennootschap, had aandelen in ECI Holding B.V. gekocht van een verkoper. In een eerdere procedure had de voorzieningenrechter bepaald dat de appellante een afschrift van de koopovereenkomst moest verstrekken aan de geintimeerden, die een vordering hadden ingesteld tegen ECI. De geintimeerden vorderden op basis van een mondelinge overeenkomst naar Duits recht en hadden de appellante verzocht om de koopovereenkomst te overleggen. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat de appellante de koopovereenkomst, met uitzondering van bedrijfsgevoelige informatie, moest verstrekken. De appellante voldeed hier niet aan, wat leidde tot het verbeuren van dwangsommen.

In hoger beroep heeft de appellante haar eis gewijzigd en vorderde zij dat de geintimeerden het bedrag van € 110.000 terugstorten dat zij op de derdenrekening van de advocaten van de geintimeerden had gestort. Het hof oordeelde dat de appellante niet had voldaan aan de veroordeling van de voorzieningenrechter, omdat zij niet tijdig een leesbaar afschrift van de koopovereenkomst had verstrekt. Het hof bevestigde dat de appellante artikel 7.20 van de koopovereenkomst leesbaar had moeten laten, omdat dit essentieel was voor de geintimeerden om te beoordelen of hun vordering gegrond was.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de gewijzigde eis van de appellante af. Tevens werd de appellante veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, inclusief griffierecht en salaris van de advocaat. De beslissing van het hof benadrukt het belang van transparantie in juridische procedures en de noodzaak om aan gerechtelijke uitspraken te voldoen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.127.085
(zaaknummer rechtbank C/16/339800)
arrest in kort geding van de tweede kamer van 27 augustus 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats appellante],
appellante,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. R.C. van Wieringhen Borski,
tegen:
1. de vennootschap naar Duits recht
[geïntimeerde 1] GMBH,
gevestigd te [vestigingsplaats g1] (Du),
2. de stichting naar Duits recht
[geïntimeerde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats g2] (Du),
3.
[geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats g3] (Zw),
4.
[geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats g4] (Du),
5.
[geïntimeerde 5],
wonende te [woonplaats g5] (Du),
geïntimeerden,
hierna: [geïntimeerden],
advocaat: mr. S. Kok.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud het vonnis in kort geding van 12 april 2013 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagde heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 8 mei 2013 met grieven, tevens houdende wijziging van eis,
- de memorie van antwoord,
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald op één dossier.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het bestreden vonnis.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Het gaat in dit geding kort samengevat over het volgende. [appellante] heeft op 12 december 2008 aandelen in ECI Holding B.V. (hierna: ECI) gekocht van [verkoper] (hierna: [verkoper]) waarmee zij enig aandeelhouder van ECI is geworden. Voorafgaand aan de verkoop heeft [verkoper] een Information Memorandum aangeboden (hierna: de verkoopofferte). [geïntimeerden] heeft bij dagvaarding van 28 juli 2010 een procedure tegen ECI aangespannen waarvan de inzet is betaling door ECI van provisies over door [geïntimeerden] aan ECI ter beschikking gestelde ledenlijsten. De grondslag is een mondeling overeengekomen pachtverhouding naar Duits recht. Ten behoeve van die procedure heeft [geïntimeerden] op de voet van artikel 843a Rv afgifte door [appellante] van de koopovereenkomst tussen [verkoper] en [appellante] gevorderd. De vordering is bij vonnis van 21 december 2012 geclausuleerd toegewezen. Op 7 januari 2013 is het vonnis aan [appellante] betekend en op 17 januari 2013 heeft [appellante] een afschrift van de koopovereenkomst waarvan alleen de kopjes leesbaar waren gelaten aan [geïntimeerden] verstrekt. Nadien heeft [appellante] op 8 februari 2013 aan [geïntimeerden] een afschrift verstrekt van artikel 7.20 van de koopovereenkomst en paragraaf 2.2 van de verkoopofferte. Omdat [appellante] volgens [geïntimeerden] niet (tijdig) aan de veroordeling uit het het kort gedingvonnis heeft voldaan, heeft zij het maximum aan dwangsommen tot een bedrag van
€ 100.000 verbeurd. Vervolgens heeft [geïntimeerden] op 19 februari 2013 alle aandelen van [appellante] in ECI in executoriaal beslag genomen alsmede een verzoekschrift ingediend tot verlof tot verkoop van die aandelen.
4.2
In eerste aanleg vorderde [appellante] opheffing van het executoriale beslag en een verbod tot executie van dwangsommen uit hoofde van het kort gedingvonnis van 21 december 2012. De voorzieningenrechter heeft het dictum van het vonnis van 21 december 2012 in samenhang met de daaraan voorafgaande overwegingen aldus verstaan dat [appellante] aan [geïntimeerden] een afschrift diende te verstrekken van de gehele koopovereenkomst met uitzondering van bedrijfsgevoelige informatie. Omdat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat de gehele koopovereenkomst bestaat uit bedrijfsgevoelige informatie en die overeenkomst toch nagenoeg geheel onleesbaar heeft gemaakt, heeft [appellante] in strijd gehandeld met het vonnis. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter bij het bestreden vonnis de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.
4.3
In hoger beroep heeft [appellante] haar eis gewijzigd en zij vordert [geïntimeerden] te veroordelen het bedrag van € 110.000 dat [appellante] heeft gestort op de derdenrekening van de advocaten van [geïntimeerden] terug te storten alsmede haar alsnog enige executie van dwangsommen uit hoofde van het kort gedingvonnis van 21 december 2012 te verbieden.
4.4
Bij de beantwoording van de vraag of [appellante] dwangsommen heeft verbeurd doordat zij niet heeft voldaan aan de veroordeling in het vonnis van 21 december 2012 dient te worden beoordeeld of sprake is van gedragingen waarvan, mede gelet op het belang dat die veroordeling beoogt te dienen, in ernst niet kan worden betwijfeld dat [appellante] deze had moeten verrichten teneinde aan de beslissing te voldoen. Richtsnoer bij de uitleg van het vonnis zijn verder het doel en de strekking van die beslissing in het licht van hetgeen daarover in het vonnis is overwogen.
4.5
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 21 december 2012 het volgende overwogen over het doel dat [geïntimeerden] met de gevorderde beslissing wil bereiken: "4.6 (…) [geïntimeerden] stellen dat de koopovereenkomst waarbij de aandelen in ECI Holding aan [appellante] zijn overgedragen vermoedelijk een bepaling bevat met betrekking tot mondelinge overeenkomsten op grond waarvan ECI Holding provisie uitkeerde aan [geïntimeerden] Dat vermoeden baseren zij op een bepaling in de (…) verkoopofferte." Bedoelde bepaling in de verkoopofferte (paragraaf 2.2) houdt voor zover van belang in dat 15 derdenpartijen ("lessors") met betrekking tot een aantal leden van ECI "supply rights" hebben, dat de betreffende leasecontracten gebaseerd zijn op mondelinge afspraken en dat de provisie per kwartaal wordt uitbetaald (hierna: de supply rightsclausule).
4.6
Verder heeft de voorzieningenrechter een overweging gewijd aan de omvang van de verplichting tot openbaarmaking van de koopovereenkomst. Het enkele feit dat de koopovereenkomst een geheimhoudingsclausule bevat, leidt niet tot het oordeel dat er gewichtige redenen zijn als bedoeld in artikel 843a Rv. De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen: "4.10 Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen van [geïntimeerden] worden toegewezen. Nu [geïntimeerden] ter zitting hebben verklaard dat het hen alleen gaat om een clausule in de koopovereenkomst zoals omschreven in de verkoopofferte (…) en dat zij voor het overige er geen bezwaar tegen hebben dat [appellante] bedrijfsgevoelige informatie onleesbaar maakt, zal overeenkomstig worden beslist. Voor zover dat zou betekenen dat – zoals [appellante] stelt – nagenoeg de hele koopovereenkomst onleesbaar gemaakt moet worden, overweegt de voorzieningenrechter dat [in] ieder geval de titels van de in de koopovereenkomst opgenomen paragrafen (de ‘kopjes’) leesbaar moeten blijven, zodat [geïntimeerden] kan nagaan of een clausule als vermeld in de verkoopofferte ook in de koopovereenkomst is opgenomen." Tijdens het pleidooi in hoger beroep hebben partijen nader verklaard dat tijdens die zitting bij de voorzieningenrechter aan de orde is geweest het bezwaar van [appellante] tegen openbaarmaking vanwege de geheimhoudingclausule in de koopovereenkomst, dat [geïntimeerden] er begrip voor had dat bedrijfsgevoelige informatie zou worden weggelakt en dat is voorgesteld in elk geval de kopjes in de overeenkomst te handhaven.
4.7
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter aldus beslist: "5.1 veroordeelt [appellante] om binnen 10 werkdagen na betekening van dit vonnis [geïntimeerden] een afschrift te verstrekken van de koopovereenkomst tussen [appellante] en [verkoper] AG (of een andere aan haar gelieerde onderneming) betreffende aandelenoverdracht van ECI Holding B.V., waarbij [appellante] bedrijfsgevoelige informatie onleesbaar mag maken, met uitzondering van de (eventueel) in die koopovereenkomst vermelde ‘kopjes’, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag dat [appellante] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,-- ".
4.8
Naar het oordeel van het hof kan uit de geschetste gang van zaken weliswaar worden afgeleid dat [appellante] kon volstaan met het verstrekken van een afschrift van de koopovereenkomst waarin alleen de kopjes leesbaar waren, zoals zij heeft gedaan, echter alleen indien [geïntimeerden] uit die kopjes kon afleiden of een supply rightsclausule in de overeenkomst was opgenomen. Dat is echter niet het geval. In hoger beroep is een integraal afschrift van de koopovereenkomst overgelegd waarin maar enkele passages zijn weggestreept. Het hof heeft geconstateerd dat onder 7.20 "No other Representations or Warrenties" in het kader van Due dilligence en Disclosure een verwijzing is opgenomen naar de verkoopofferte waarin de supply rightsclausule is opgenomen. Alleen op grond van het kopje van voormeld artikel was evenwel niet af te leiden dat de koopovereenkomst enige (verwijzing naar een) supply rightsclausule bevatte. Voor [appellante] was onmiskenbaar dat het [geïntimeerden] hier om te doen was en zij heeft moeten begrijpen dat zij door het weglakken van de inhoud van artikel 7.20 niet zou voldoen aan het doel en de strekking van de veroordeling in het kort geding vonnis van 21 december 2012. Dit alles ongeacht de vraag welke rechtsgevolgen de inhoud van artikel 7.20 zou kunnen meebrengen in de bodemprocedure tussen [geïntimeerden] en ECI dan wel de rechtsverhouding tussen [geïntimeerden] en [verkoper].
4.9
Het hof oordeelt dan ook dat [appellante] artikel 7.20 leesbaar had moeten laten en dat dit een gedraging betreft waarvan, mede gelet op het belang dat de veroordeling beoogde te dienen, in ernst niet kan worden betwijfeld dat [appellante] deze had moeten verrichten teneinde aan de veroordeling te voldoen. Daarbij komt dat [appellante] niet gemotiveerd heeft aangevoerd dat voormeld artikel specifieke bedrijfsgevoelige informatie bevat die op grond van het vonnis van 21 december 2012 onleesbaar gemaakt mocht worden.
4.1
Vast staat dat [appellante] [geïntimeerden] pas op 8 februari 2013 heeft voorzien van een afschrift van de inhoud van artikel 7.20 zodat dwangsommen zijn verbeurd (volgens [geïntimeerden] een bedrag van € 85.000). Pas op 1 mei 2013 heeft [appellante] [geïntimeerden] een leesbaar afschrift van de koopovereenkomst verstrekt. Dat executie in het licht van deze omstandigheden en hetgeen hiervoor is overwogen "in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid" (grief 9) valt niet in te zien. Dit brengt mee dat het vonnis in eerste aanleg moet worden bekrachtigd en de gewijzigde eis moet worden afgewezen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten aan de zijde van [geïntimeerden] zullen worden vastgesteld op € 683 aan griffierecht en op € 7.896 aan salaris advocaat (3 punten x tarief V). Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 april 2013;
wijst de gewijzigde eis in hoger beroep af;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 683 voor griffierecht en op € 7.896 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellante] in de nakosten, begroot op € 131, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68 in geval niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, H.J. de Boer en D. Stoutjesdijk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2013.