Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de rechtspersoon naar buitenlands rechtFinancial Insurance Company Limited,handelend onder de naam Genworth Financial,gevestigd te Londen (Groot-Brittannië),2.rechtspersoon naar buitenlands rechtFinancial Insurance Group Services Limited,handelend onder de naam Genworth Financial,gevestigd te Londen (Groot-Brittannië),geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
MITSDIEN” vermeld.
in het incident:[appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren, althans hem zijn vorderingen zal ontzeggen, onder gelijktijdige veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van (bedoeld zal zijn:) het arrest;
in het principaal hoger beroep:het vonnis, waarvan beroep, al dan niet onder verbetering of aanvulling van gronden zal bekrachtigen, althans [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren, althans de vorderingen van [appellant] zal afwijzen, met veroordeling van [appellant] in (bedoeld zal zijn:) de kosten van het hoger beroep.
1. zijn vorderingen in hoger beroep zal toewijzen zoals reeds eerder gevorderd bij welke
vordering hij persisteert;
zal verklaren en zal afwijzen;
3. FICL zal veroordelen in de kosten in het incidenteel hoger beroep.
mr. B.J.L. Baas en mr. M. Th. Schravenmade, advocaten te Maarssen, en FIGSL en FICL door mr. E.P.J. Schothorst-Gransier, advocaat te Utrecht. Beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
3.De vaststaande feiten
4.De beoordeling in hoger beroep
21 april 2008 met ingang 1 mei 2008, via de tussenpersoon TAF B.V. (hierna: TAF), een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij FICL. Op 28 oktober 2008 heeft hij een schadeformulier bij FICL ingediend. Vervolgens heeft FICL in de maanden oktober 2008 tot en met december 2008 € 2.000,- per maand aan [appellant] voldaan. Op 22 februari 2009 heeft FICL de aanvraag tot uitkering onder de verzekering van [appellant] afgewezen en het reeds uitgekeerde bedrag van € 6.000,- van [appellant] teruggevorderd. Op 12 maart 2010 zijn FICL en [appellant] overeengekomen dat FICL vanaf januari 2009 alsnog uitkeringen onder de verzekering zou verstrekken, op voorwaarde dat [appellant] zich zou laten onderzoeken door een medisch specialist. Op 23 december 2010 heeft FICL de betalingen wederom beëindigd. Op 8 augustus 2012 heeft [appellant] FICL in kort geding gedagvaard voor de rechtbank Utrecht. Deze dagvaarding had [appellant] per post toegezonden aan het postbusadres van FICL in Arnhem, alsmede getracht te doen betekenen op het adres van FICL te Londen, op welk adres FICL bij de AFM en DNB stond geregistreerd. Daarop heeft op 14 september 2012 mr. M. Ouchène van advocatenkantoor CMS Derk Star Busmann N.V. (hierna: CMS) zich gesteld en een eis in reconventie ingesteld, alsmede een aantal producties aan de voorzieningenrechter en mr. Baas toegezonden, waarna [appellant] de dagvaarding diezelfde dag heeft ingetrokken. Op 29 oktober 2012 heeft [appellant] FICL, na daartoe verkregen verlof, openbaar doen dagvaarden voor de rechtbank Utrecht, ditmaal in een bodemprocedure. FICL is in die procedure niet verschenen. Bij vonnis van 9 januari 2013 heeft de rechtbank Utrecht FICL bij verstek veroordeeld om, voor zover hier van belang, de betaling uit hoofde van voornoemde arbeidsongeschiktheidsverzekering te hervatten. Op
28 maart 2013 heeft [appellant] uit kracht van de grosse van dit vonnis ten laste van FICL onder TAF executoriaal derdenbeslag gelegd. FICL heeft bij exploot van 3 mei 2013 tegen het vonnis van 9 januari 2013 verzet ingesteld. Bij tussenvonnis van 24 juli 2013 in de verzetprocedure heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, geoordeeld dat FICL tijdig in verzet is gekomen.
1. de executie van het verstekvonnis van 9 januari 2013 voor onbepaalde tijd, althans tot een
onherroepelijk eindvonnis in de verzetprocedure is gewezen, zal schorsen, alsook
houden zulks op straffe van een dwangsom;
2. het gelegde executoriale derdenbeslag onder TAF zal opheffen, althans [appellant] zal
veroordelen tot opheffing van dat beslag;
3. [appellant] zal veroordelen in de kosten van de procedure, met inbegrip van de nakosten, te
vermeerderen met de wettelijke rente.
Vervolgens heeft [appellant] in eerste aanleg de hiervoor in rechtsoverweging 2.2 onder 2 bedoelde incidentele vorderingen en de voorwaardelijke vordering in reconventie ingesteld.
EEX verordening voor Nederland als (thans EU-)lidstaat verbindend is, is de Nederlandse rechter bij uitsluiting bevoegd van de hiervoor onder 2 vermelde vorderingen kennis te nemen.
In hetnavolgende(onderstreping hof)
zal derhalve FIC als eisende partij worden aangemerkt.” betreft de vermelding van FIGSL in de kop kennelijk een verschrijving. Op het voorblad van het bestreden vonnis had FICL als eisende partij moeten worden vermeld. Het hof zal [appellant] in zijn hoger beroep tegen FIGSL derhalve niet-ontvankelijk verklaren, omdat zij, wanneer wordt uitgegaan van de hiervoor bedoelde kennelijke verschrijving van de voorzieningenrechter in de kop van het bestreden vonnis, geen partij is bij dat vonnis. Op de eerste pagina van het in rechtsoverweging 2.1 vermelde exploot is vermeld dat [appellant] dat exploot, dat gericht is tegen zowel FICL als FIGSL, op één adres, te weten op het adres van de advocaat van FICL en FIGSL, heeft uitgebracht. Dat [appellant] als gevolg van de verschrijving van de rechtbank nodeloze proceskosten heeft moeten maken, heeft hij naar het voorlopig oordeel van het hof met het oog daarop onvoldoende onderbouwd. Nu sprake is van een kennelijke verschrijving, faalt grief 1.
4.9 Het hof stelt voorop dat [appellant] terecht geen grieven heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat voornoemde rectificatie toelaatbaar is, indien is voldaan aan de maatstaf in het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2007, LJN: BB4765, zodat ook in hoger beroep van die maatstaf zal worden uitgegaan.
(…)
2 tot en met 5 falen.
4 weken later sprake was van een rechtens onaantastbaar in kracht van gewijsde gegaan verstekvonnis. Met de verzetdagvaarding van 3 mei 2013 was FICL dus hoe dan ook te laat, aldus [appellant]. FICL heeft in de toelichting op haar incidentele grief gesteld dat zij op
9 april 2013 daadwerkelijk heeft kennisgenomen van het verstekvonnis, zodat de verzettermijn niet eerder dan op die datum is aangevangen.
9 januari 2013 verworpen. Gezien de onder 4.23 vermelde regel dient het hof zijn voorlopig oordeel daarop af te stemmen, omdat gesteld noch gebleken is dat een van voornoemde uitzonderingsgronden zich voordoet. De grieven 6 sub a tot en met c, 9 en 10 falen deels op die grond. Nu uit het voorgaande volgt dat er in dit kort geding van moet worden uitgegaan dat FICL tijdig tegen het verstekvonnis van 9 januari 2013 in verzet is gekomen, heeft FICL bij de beoordeling van haar incidentele grief geen belang.
14 september 2012 om 12.57 uur aan mr. Baas heeft verstuurd, alsmede dat mr. Baas diezelfde dag om 17.16 uur bij faxbericht de vordering in kort geding van [appellant] heeft ingetrokken.
8 augustus 2012 op het hiervoor in rechtsoverweging 4.26 vermelde adres in Londen niet is gelukt. [appellant] heeft gesteld dat hij ervan is uitgegaan dat FICL via de in rechtsoverweging 4.26 vermelde verzending daarvan naar het postadres van FICL in Nederland, met de kort geding dagvaarding van 8 augustus 2012 bekend is geraakt. Het misgaan van de eerdere betekening had echter niet zonder meer reden voor [appellant] mogen vormen om in de onderhavige procedure van het adres in Londen geen gebruik meer te maken voor de betekening. Het adres in Londen was het adres waarop FICL bij de AFM en DNB stond geregistreerd. [appellant] had moeten nagaan wat bij de eerdere betekening op het adres in Londen was misgegaan. Het hof wijst erop dat in het bij de brief van 29 augustus 2012 van de deurwaarder aan mr. Baas gevoegde stuk van 21 augustus 2012 van de Royal Courts of Justice Group aan deurwaarderskantoor Groenewegen & Partners (productie 34 bij de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep) staat dat de betekening in Londen is mislukt wegens “Insufficient adress details of the person to be served”, oftewel wegens “onvoldoende adresgegevens van de persoon aan wie moet worden betekend” en dus niet wegens “onjuiste” adresgegevens. [appellant] had op zijn minst, naast de openbare betekening, zekerheidshalve een afschrift van de dagvaarding van 29 oktober 2012 per post naar het adres in Londen moeten versturen. Dat hij dat ook heeft gedaan, is gesteld noch gebleken.
5.De slotsom
(3 punten x tarief II).
5.6 De proceskosten in het incidenteel hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.
6.De beslissing
L.F. Wiggers-Rust en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
10 september 2013.