ECLI:NL:GHARL:2013:6565

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2013
Publicatiedatum
5 september 2013
Zaaknummer
200.124.280
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en draagkracht in het kader van wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie en de draagkracht van de man, die onder een wettelijke schuldsaneringsregeling valt. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 2 januari 2013, waarin de alimentatiebijdrage van de man op nihil was gesteld. Het huwelijk van partijen was op 8 augustus 2005 ontbonden en zij hebben samen twee minderjarige kinderen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 250,- per kind per maand moest betalen, maar door de schuldsaneringsregeling stelde de rechtbank dat hij niet in staat was deze bijdrage te voldoen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 juli 2013 heeft de man verklaard dat hij sinds 2011 voor 20 uur per week werkt, maar dat zijn inkomen onvoldoende is om bij te dragen aan de kosten van levensonderhoud van de kinderen. De vrouw betwistte deze stelling en voerde aan dat de man en zijn nieuwe partner, die ook aandeelhouder is van zijn werkgever, hun financiële situatie ondoorzichtig maken. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij geen draagkracht had. Het hof concludeerde dat de man in staat moest worden geacht om de eerder vastgestelde alimentatie te betalen, ondanks zijn schuldsaneringsregeling.

Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de man af, waarbij de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd. Deze uitspraak benadrukt het belang van het leveren van bewijs in alimentatiezaken, vooral wanneer de financiële situatie van de betrokken partijen complex is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.124.280
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 331188)
beschikking van de familiekamer van 5 september 2013
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R. Vleugel te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R. Zwiers te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 2 januari 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 27 maart 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 2 mei 2013;
- een brief van mr. Vleugel van 8 juli 2013 met bijlagen, ingekomen op 11 juli 2013.
2.2
Na te noemen minderjarige [kind 1] is in de gelegenheid gesteld als (bijna) 16-jarige haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 16 juli 2013 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.4
Desgevraagd heeft mr. Zwiers ter mondelinge behandeling meegedeeld dat hij voldoende heeft kennisgenomen van de brief van mr. Vleugel van 8 juli 2013 met bijlagen, dat hij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat hij instemt met overlegging van die bijlagen zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op die brief met bijlagen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is op 8 augustus 2005 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1997, en
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1999,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
Bij beschikking van 13 april 2005 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] € 250,- per kind per maand zal voldoen, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te betalen.
3.4
Bij beschikking van 6 oktober 2011 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de man uitgesproken.
3.5
De man voerde tot 1 mei 2010 de man de eenmanszaak onder de naam “[A]”.
3.6
De vrouw vormt met de kinderen van partijen een gezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 april 2005 gewijzigd en, voor zover in deze procedure van belang, die bijdrage met ingang van 6 oktober 2011 op nihil gesteld.
4.2
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
2 januari 2013. Deze grief ziet op de draagkracht van de man.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, die een hernieuwde beoordeling van de draagkracht van de man rechtvaardigt.
5.2
De man betwist niet dat behoefte bestaat aan de in de echtscheidingsbeschikking van 13 april 2005 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] van € 250,- per kind per maand, zodat die behoefte in rechte vaststaat.
5.3
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] te betalen. De vrouw betwist dat.
5.4
De man heeft ter mondelinge behandeling het volgende verklaard. In het verleden heeft hij altijd als schilder/stukadoor gewerkt. In 2011 heeft hij een opleiding gevolgd en diploma’s gehaald om als colontherapeut werkzaam te zijn. Die HBO-opleiding heeft de man gevolgd in Eemnes en Leiden. Sinds 2011 is hij voor 20 uur per week in dienst bij [B] B.V., eerst op basis van tijdelijke contracten, binnenkort waarschijnlijk op basis van een vast contract. Enig aandeelhouder van [B] B.V. is mevrouw [C] (verder te noemen: [C]), met wie de man, na een eerdere affectieve relatie, nu een vriendschappelijke en zakelijke relatie heeft. De man huurt tevens een kamer in het woonhuis van [C]. Volgens de man houdt [C] via [Voorletters]. [C] Holding B.V. de aandelen in [B] B.V., met de handelsnaam [B] Beautycenters. Daarnaast is [C] sinds 2011 enig aandeelhouder van [D] B.V., met de handelsnaam [E]. In die vennootschap zijn de vroegere activiteiten van zijn eenmanszaak opgenomen. Volgens de man wordt hij door [B] B.V. voor 20 uur per week gedetacheerd bij [E] en doet hij alle voorkomende werkzaamheden, als stukadoor of als colontherapeut. Meer of ander werk heeft hij tot op heden, ondanks zijn inspanningen daartoe, niet gevonden. Nu de man niet meer inkomsten heeft dan zijn huidige netto maandloon van € 608,65, waarvan hij bovendien maandelijks € 50,- aan de bewindvoerder moet afdragen, en redelijkerwijs niet van hem gevergd kan worden dat hij meer inkomsten verdient, heeft hij geen draagkracht om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de kinderen te betalen, aldus de man.
5.5
Naar het oordeel van het hof heeft de man zijn stelling dat zijn draagkracht ontoereikend is, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, onvoldoende onderbouwd. De vrouw betwist de juistheid van zijn inkomen en stelt ter onderbouwing hiervan dat de man en [C], die volgens haar al jarenlang een relatie met elkaar hebben en samenwonen, door de verwevenheid van de verschillende vennootschappen het inkomen van de man ondoorzichtig maken en bovendien zijn inkomen zo laag mogelijk houden. In feite heeft [C] de activiteiten van [A] (de eenmanszaak van de man) ondergebracht in [D] B.V., terwijl de man nog steeds deze activiteiten uitoefent. Volgens de vrouw kan van de man gevergd worden dat hij meer gaat verdienen bij zijn huidige werkgever dan wel elders zodat hij in staat moet worden geacht om de eerder vastgestelde kinderalimentatie te betalen.
Gelet op de stelplicht van de man had het op zijn weg gelegen om zijn stelling dat hij vanaf
6 oktober 2011, de datum waarop de man tot de wettelijke schuldsaneringsregeling is toegelaten, niet over voldoende draagkracht beschikte omdat hij niet meer kan verdienen dan zijn huidige salaris, met nadere stukken dienen te onderbouwen. Met de vrouw is het hof van oordeel dat nu de man heeft nagelaten om onder meer jaaropgaven, aangiften en aanslagen inkomstenbelasting en stukken van officiële instanties te overleggen, waaronder de door de man gestelde behaalde diploma’s, alsmede sollicitatiebrieven, zijn stellingen niet te controleren zijn. Voorts roepen de door de man overgelegde stukken, zoals bijvoorbeeld zijn salarisspecificatie en zijn arbeidsovereenkomst, vragen op, nu op de specificatie een onjuist (woon)adres staat vermeld en voorts het vermelde brutosalaris niet overeenstemt met het brutosalaris vermeld in de arbeidsovereenkomst. De enkele omstandigheid dat de man is toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling is onvoldoende om daaruit af te leiden dat de man geen draagkracht heeft of in redelijkheid niet een zodanig inkomen kan verwerven, dat hij in staat is bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen. Van belang is daarbij dat in de ten behoeve van de man opgestelde ‘verklaring schuldsanering’ van 24 augustus 2010 staat vermeld dat volgens de man geen sprake zou zijn van een vonnis met betrekking tot de kinderalimentatie en dat daarover ook nooit iets is geregeld via een rechter. Dat de man niet weet hoe deze aperte onjuistheid in voormelde verklaring terecht is gekomen, zoals hij ter mondelinge behandeling heeft verklaard, komt het hof onaannemelijk voor.
5.6
Onder deze omstandigheden, in onderling samenhang bezien, houdt het hof het ervoor dat de man in staat moet worden geacht om de in de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 april 2005 vastgestelde onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen van € 250,- per kind per maand te betalen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief van de vrouw. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van
2 januari 2013 en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de man alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, J.H. Lieber en E.H. Schulten, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier, en is op 5 september 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.