ECLI:NL:GHARL:2013:6525

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
12/00658, 12/00659 en 12/00660
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en bijtelling privégebruik bestelauto

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2007 tot en met 2009 zijn vernietigd. De belanghebbende, een eenmanszaak die zich bezighoudt met kleine klussen, had een bestelauto waarvan de Inspecteur stelde dat deze ook voor privédoeleinden werd gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de bestelbus uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt was voor het vervoer van goederen, en vernietigde de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente. De Inspecteur ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal stond of de bijtelling wegens privégebruik van de bestelauto terecht was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bestelbus inderdaad niet geschikt was voor privégebruik, gezien de aanpassingen die waren gedaan voor het vervoer van goederen. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur in zijn hoger beroep niet in zijn gelijk kon worden gesteld en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 1.301.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00658 t/m 12/00660
uitspraakdatum:
3 september 2013
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/[P](hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 oktober 2012, nummers AWB 11/4996, 11/4997 en 11/4998 in het geschil tussen
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende zijn de volgende navorderingsaanslagen en beschikkingen opgelegd.
  • Voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.502, alsmede bij afzonderlijke beschikkingen een bedrag van € 306 aan heffingsrente en een boete van € 522.
  • Voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 28.416, alsmede bij afzonderlijke beschikkingen een bedrag van € 173 aan heffingsrente en een boete van € 456.
  • Voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 15.796, alsmede bij afzonderlijke beschikkingen een bedrag van € 56 aan heffingsrente en een boete van € 295.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de boetebeschikkingen vernietigd en de navorderingsaanslagen alsmede de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 2 oktober 2012 gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente vernietigd.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden 28 mei 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede zijn gemachtigde [A] en namens de Inspecteur [B] en [C]. Het onderzoek ter zitting heeft deels plaatsgevonden op een parkeerterrein gelegen aan de Markt te Arnhem, alwaar de onder 2.1 genoemde bestelbus geparkeerd stond.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De feiten

2.1
De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld.
“2.1. Eiser heeft een eenmanszaak handelende onder de naam [Q], en gevestigd te [Z]. De werkzaamheden van eiser bestaan voornamelijk uit kleine klussen, zoals aanbouw en onderhoud.
2.2.
Eiser beschikt over een bestelauto, een Volkswagen bestel 1,0 TDI 75 KW, bouwjaar 1998, kenteken [AA-BB-00].
2.3.
Naar aanleiding van een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de
aangiften IB/PVV over de jaren 2006 tot en met 2009 heeft verweerder geconstateerd dat eiser geen kilometeradministratie heeft bijgehouden van de bestelauto waaruit blijkt dat deze voor niet meer dan 500 kilometer per jaar in privé is gebruikt.
2.4.
Over de jaren 2007 tot en met 2009 zijn de onderhavige navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd in verband met de correctie van het privégebruik van de bestelauto. Voorts heeft verweerder vergrijpboetes opgelegd.
2.5.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2.6.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslagen in stand gehouden en de vergrijpboetes verminderd tot nihil.”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de navorderingsaanslagen IB/PVV 2007 tot en met 2009 ten onrechte zijn opgelegd en dan met name of de Inspecteur ten onrechte een bijtelling wegens privégebruik van de bestelauto in aanmerking heeft genomen. Meer in het bijzonder is in geschil of de bestelauto van belanghebbende door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen.
3.2
Belanghebbende beantwoordt bovenstaande vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De Rechtbank heeft in onderdeel 4 van de beslissing geoordeeld dat de bestelbus van belanghebbende uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen. Het Hof neemt deze beslissing en de door de Rechtbank daartoe gebezigde gronden over en maakt deze tot de zijne.
4.2
Het Hof voegt hieraan aan de hand van eigen waarneming het volgende toe. De bestelbus van belanghebbende is verlengd, zodat deze geschikt is om gipsplaten van een bepaalde afmeting te vervoeren. Voor dit vervoer zijn speciaal bepaalde ruimtes in de bus vrijgehouden. Omdat belanghebbende veel kostbaar bouwgereedschap permanent in de bestelbus heeft, zijn op alle toegangsdeuren tot de bus extra (inbraakwerende) sloten geplaatst. Om deze reden zijn ook de meeste ramen voorzien van tralies. De zijkanten van het laadgedeelte van de bestelbus zijn voorzien van rekken en andere speciaal op de werkzaamheden van belanghebbende gerichte opbergvoorzieningen die nagelvast zitten. Deze voorzieningen beslaan een groot gedeelte van de laadruimte. In het midden van het laadgedeelte blijft een vrije ruimte over waarin een door belanghebbende op (deze) maat gemaakte werkbank past. Deze werkbank is weliswaar eenvoudig te verwijderen, zodat deze op locatie voor belanghebbendes werkzaamheden kan worden gebruikt, doch de ruimte die dan in het laadgedeelte ontstaat is volkomen ongeschikt voor het vervoer van personen. De opmerking van de Inspecteur dat het fysiek mogelijk is voor één persoon zich in die ruimte te wurmen brengt het Hof niet tot een ander oordeel. De hoofdsteun van de bijrijderstoel is verwijderd om plaats te maken voor de hiervoor genoemde rekken en opbergvoorzieningen. Terugplaatsing van de hoofdsteun zonder eerst (een gedeelte van) deze aangebrachte voorzieningen te verwijderen is niet mogelijk. De plaatsing van de voorzieningen vlak achter de bijrijderstoel is zodanig geschied, dat het vervoer van een persoon op de bijrijdersstoel niet onmogelijk is, doch wel wordt bemoeilijkt.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

5.Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vast op € 944 (1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting à € 472 (wegingsfactor 1). De reiskosten van belanghebbende worden vergoed volgens artikel 1, onderdeel c, en artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit. Deze laatste bepaling verwijst naar artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Kennelijk is verzuimd het Besluit aan te passen aan de wijziging per 1 januari 2013 van de aanduiding van laatstvermeld onderdeel c in onderdeel d. Omdat belanghebbende zijn bestelauto als bewijsmiddel meebracht naar de zitting was gebruik van openbaar vervoer niet mogelijk. Daarom bedraagt de vergoeding 2 x 80,6 km à € 0,28, ofwel € 45. Belanghebbendes verletkosten berekent het Hof met toepassing van artikel 2, lid 1, onderdeel d, van het Besluit en artikel 11, lid 1, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken op € 312 (4 uur à € 78). In totaal komt de vergoeding uit op € 1.301.

6.Beslissing

Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten die belanghebbende in hoger beroep heeft gemaakt tot een bedrag van € 1.301 en
- verstaat dat van de Inspecteur een griffierecht van € 466 wordt geheven zodra deze uitspraak onherroepelijk zal zijn geworden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 september 2013
De griffier is verhinderd deze uitspraak De voorzitter,
mede te ondertekenen
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 september 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.