In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Almelo. [Appellant] vorderde een terugbetaling van € 20.000 van [geïntimeerde], die hij volgens eigen zeggen had geleend. De rechtbank had de vordering afgewezen, omdat er volgens haar geen overeenkomst van geldlening was gesloten. In hoger beroep wijzigde [appellant] zijn grondslag van de vordering naar onverschuldigde betaling en onrechtmatig handelen van [geïntimeerde]. Het hof oordeelde dat deze wijziging gelijkgesteld moet worden met een grief en dat [appellant] in beginsel bevoegd is om zijn vordering te wijzigen. Het hof stelde vast dat [geïntimeerde] niet voldoende had onderbouwd dat de wijziging van de grondslag in strijd was met de goede procesorde.
Het hof ging verder in op de feiten van de zaak, waarbij [appellant] stelde dat hij in mei 2009 € 20.000 aan [geïntimeerde] had overhandigd in verband met een transactie die niet had plaatsgevonden. Het hof oordeelde dat [appellant] voorshands geslaagd was in het bewijs dat [geïntimeerde] onrechtmatig had gehandeld door te doen geloven dat er een transactie zou plaatsvinden. [Geïntimeerde] had een bewijsaanbod gedaan en het hof gaf hem de gelegenheid om tegenbewijs te leveren. Het hof besloot dat beide partijen bewijs moesten leveren over de gestelde feiten en omstandigheden, en dat getuigenverhoren zouden plaatsvinden onder leiding van de raadsheer-commissaris.
De beslissing van het hof houdt in dat [appellant] en [geïntimeerde] de gelegenheid krijgen om hun stellingen te onderbouwen met bewijs, en dat verdere beslissingen in de zaak worden aangehouden totdat het bewijs is geleverd. Het arrest is uitgesproken op 3 september 2013.