ECLI:NL:GHARL:2013:6429

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2013
Publicatiedatum
3 september 2013
Zaaknummer
24-000620-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van schuld bij verkeersongeval met dodelijke afloop

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 19 februari 2011, waarbij de verdachte, als bestuurder van een Volkswagen Golf, betrokken was bij een frontale botsing met een Daihatsu. De bestuurster van de Daihatsu, [slachtoffer], kwam hierbij om het leven. De verdachte had eerder een snelheidsovertreding begaan en reed op het moment van het ongeval met een te hoge snelheid, terwijl hij dicht achter een andere auto, een BMW, reed. Het hof oordeelt dat de mate van schuld van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig was, in tegenstelling tot de eerdere beoordeling in eerste aanleg die sprak van zeer onvoorzichtig. Dit leidde tot een lichtere straf dan eerder opgelegd. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, maar het hof legde een gevangenisstraf van twee maanden op, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werd de rijbevoegdheid voor een jaar ontzegd. Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen de verkeersregels had overtreden, maar ook dat hij onvoldoende rekening had gehouden met de complexe verkeerssituatie. De benadeelde partij, die schadevergoeding had geëist, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de vaststelling van de schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof heeft de zaak op 3 september 2013 behandeld en uitspraak gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-000620-12
Uitspraak d.d.: 3 september 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 6 maart 2012 in de strafzaak met parketnummer 17-753250-11 tegen

[verdachte],

geboren te [gemeente] op [geboortedatum],
wonende te [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 1 februari 2013 en 20 augustus 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden de in het reclasseringsadvies genoemde voorwaarden, inhoudende reclasseringstoezicht en een CoVa training en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren met aftrek. Voorts vordert de advocaat-generaal dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk wordt verklaard. Deze op schrift gestelde vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.P. Snorn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
verdachte op of omstreeks 19 februari 2011, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig (een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf) rijdende over de weg, de (hoofdrijbaan van de) [straat], komende uit de richting van de [straat] en gaande in de richting van de [straat], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte roekeloos, althans zeer, in elk geval aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam is geweest, aangezien verdachte de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig toen niet zodanig heeft geregeld dat verdachte in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover verdachte de weg kon overzien en waarover deze vrij was, doch rijdende met een snelheid van (ongeveer) 50 kilometer per uur, in elk geval met een veel te hoge snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse, met een gelet op die snelheid veel te korte afstand achter een voor hem, verdachte, over (de hoofdrijbaan van) die weg rijdend ander motorrijtuig (een personenauto van het merk BMW) heeft gereden en/of is blijven rijden en/of (vervolgens) met (nagenoeg) onverminderde snelheid (kort) na het gepasseerd zijn van een - op of ter hoogte van de kruising of splitsing van die hoofdrijbaan van de [straat] en de [straat] - op of in die hoofdrijbaan van de [straat] gelegen verhoogde verkeersgeleider met een of meerdere abrupte (stuur)beweging(en) naar links is gereden of gezwenkt en daarbij (geheel) is uitgekomen of beland op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en/of (vervolgens) met accelererende snelheid, in elk geval met een (verhoogde) snelheid van tussen de (ongeveer) 70 kilometer per uur en (ongeveer) 84 kilometer per uur) en naderende, althans (ongeveer) ter hoogte van, een, ter hoogte van perceel nummer [perceel nummer], aldaar, gezien verdachtes rijrichting aan de linkerzijde van die hoofdrijbaan van de [straat], in de (tussen)berm gelegen doorsteek van de (zuidelijke) parallelweg naar die hoofdrijbaan van de [straat], dat andere voor verdachte op die weg rijdend motorrijtuig (van het merk BMW) ter linkerzijde is gaan inhalen en/of is gaan voorbij rijden, en/althans niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, juist toen de bestuurster van een ander motorrijtuig (een personenauto van het merk Daihatsu) via die doorsteek vanaf de zuidelijke parallelweg geheel of gedeeltelijk de hoofdrijbaan van die [straat] was opgereden, althans wilde gaan oprijden, en waarbij of waarna verdachte (vervolgens) met het door hem bestuurde motorrijtuig (nagenoeg) frontaal is aangereden of (op)gebotst tegen dat motorrijtuig, dat vanaf de zuidelijke parallelweg de hoofdrijbaan van de [straat] was opgereden of wilde gaan oprijden, waardoor, althans mede waardoor, de bestuurster van dat motorrijtuig (van het merk Daihatsu), [slachtoffer] geheten, werd gedood, althans zodanig (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht dat die [slachtoffer] daaraan is overleden;
subsidiair:
verdachte op of omstreeks 19 februari 2011, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig (een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf) heeft gereden over de weg, de (hoofdrijbaan van de) [straat], komende uit de richting van de [straat] en gaan de in de richting van de [straat], en toen de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig toen niet zodanig heeft geregeld dat verdachte in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover verdachte de weg kon overzien en waarover deze vrij was, doch rijdende met een snelheid van (ongeveer) 50 kilometer per uur, in elk geval met een veel te hoge snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse, met een gelet op die snelheid veel te korte afstand achter een voor hem, verdachte, over (de hoofdrijbaan van) die weg rijdend ander motorrijtuig (een personenauto van het merk BMW) heeft gereden en/of is blijven rijden en/of (vervolgens) met (nagenoeg) onverminderde snelheid (kort) na het gepasseerd zijn van een - op of ter hoogte van de kruising of splitsing van die hoofdrijbaan van de [straat] en de [straat] - op of in die hoofdrijbaan van de [straat] gelegen verhoogde verkeersgeleider met een of meerdere abrupte (stuur)beweging(en) naar links is gereden of gezwenkt en daarbij (geheel) is uitgekomen of beland op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en/of (vervolgens) met accelererende snelheid, in elk geval met een (verhoogde) snelheid van tussen de (ongeveer) 70 kilometer per uur en (ongeveer) 84 kilometer per uur) en naderende, althans (ongeveer) ter hoogte van, een, ter hoogte van perceel nummer [perceel nummer], aldaar, gezien verdachtes rijrichting aan de linkerzijde van die hoofdrijbaan van de [straat], in de (tussen)berm gelegen doorsteek van de (zuidelijke) parallelweg naar die hoofdrijbaan van de [straat], dat andere voor verdachte op die weg rijdend motorrijtuig (van het merk BMW) ter linkerzijde is gaan inhalen en/of is gaan voorbij rijden, en/althans niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, juist toen de bestuurster van een ander motorrijtuig (een personenauto van het merk Daihatsu) via die doorsteek vanaf de zuidelijke parallelweg geheel of gedeeltelijk de hoofdrijbaan van die [straat] was opgereden, althans wilde gaan oprijden, en waarbij of waarna verdachte (vervolgens) met het door hem bestuurde motorrijtuig (nagenoeg) frontaal is aangereden of (op)gebotst tegen dat motorrijtuig, dat vanaf de zuidelijke parallelweg de hoofdrijbaan van de [straat] was opgereden of wilde gaan oprijden, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Het hof leest de tenlastelegging zowel in het primaire als het subsidiaire feit, verbeterd wat betreft de rijrichting van verdachte: komende uit de richting van de [straat] en gaande in de richting van de [straat].
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs ter zake van het primair ten laste gelegde
De advocaat-generaal heeft betoogd dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, nu verdachte – aldus de advocaat-generaal –
zeeronvoorzichtig en onachtzaam is geweest in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de raadsman van verdachte bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het ten laste gelegde inhalen en bumperkleven – gelet op de omstandigheden – niet tot de conclusie kan leiden dat er sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof stelt de volgende feiten vast.
Het ongeval heeft plaatsgevonden op een weggedeelte van de hoofdrijbaan van de [straat] te [plaats] gelegen tussen twee rotondes, welke aansluiting geven op respectievelijk de [straat] en de [straat]. Dit deel van de [straat] kent een gecompliceerd wegverloop. Aan beide zijden van de hoofdrijbaan bevinden zich parallelwegen van waaruit, via meerdere doorsteken of opritten, andere verkeersdeelnemers de hoofdrijbaan op kunnen rijden. Tussen de hoofdrijbaan en de parallelwegen bevinden zich groenstroken met begroeiing. Ter linker- en rechterzijde van de parallelwegen bevindt zich bebouwing. Daarnaast is op de hoofdrijbaan, ter hoogte van de kruising met de [straat], een voetgangersoversteekplaats, welke gedeeltelijk is geïntegreerd in een middengeleider. Deze middengeleider loopt aan beide zijden af in een puntstuk met doorgetrokken streep, welke – toentertijd – overging in een onderbroken streep. De ter plaatse toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen bedraagt 50 km/u.
Op 11 februari 2011 is verdachte, rijdend in een auto van het merk Volkswagen, type Golf en komend vanuit de richting van de [straat], op een auto van het merk BMW, die voor hem reed, toegereden. Nadat hij de BMW genaderd was, is verdachte, als een bumperklever, vlak achter de BMW blijven rijden. De snelheid van de BMW bedroeg toen 50 km per uur.
Vlak na het passeren van de middengeleider die gelegen is op de kruising met de [straat] heeft verdachte een inhaalmanoeuvre ingezet teneinde de BMW te passeren. Deze vaststelling baseert het hof onder meer op de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2]. Het hof stelt vast dat verdachte bij het inzetten van de inhaalmanoeuvre het puntstuk met doorgetrokken streep heeft overschreden.
Bij deze inhaalmanoeuvre heeft verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid overschreden. Verdachte heeft immers moeten accelereren vanaf het moment dat hij zijn inhaalmanoeuvre inzette om de BMW te kunnen passeren, terwijl de bestuurder van de BMW circa 50 km/u heeft gereden, zijnde de geldende maximum snelheid.
Tijdens deze inhaalmanoeuvre is verdachte frontaal in botsing gekomen met een tegenligger, namelijk een Daihatsu die vanuit een doorsteek – op hetzelfde moment – vanaf de parallelweg de hoofdweg was opgereden. De bestuurster van de Daihatsu is ten gevolge van deze botsing overleden.
Beoordeling van de schuld
De vraag is vervolgens of deze feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Hiertoe stelt het hof voorop dat op een weg met een gecompliceerd verloop als hiervoor omschreven bijzondere voorzichtigheid is geboden. Voorts heeft de wetgever inhalen aangemerkt als een bijzondere verrichting. Verdachte is tijdens het inhalen van rijstrook veranderd. Een dergelijke inhaalmanoeuvre vergt een grote mate van oplettendheid. Voorafgaand aan de inhaalmanoeuvre heeft verdachte zodanig dicht achter de voor hem rijdende BMW gereden dat er sprake is geweest van bumperkleven. Inhalen vanuit deze positie brengt mee dat een bruuske stuurbeweging nodig is om van rijstrook te veranderen en dat tijdens deze handeling minder gelegenheid bestaat om het totale wegbeeld (nog eens) in ogenschouw te nemen voordat men zich naast de in te halen auto bevindt, dan wanneer het inhalen vanaf een normale afstand van de voorligger begint. Daarnaast heeft verdachte een puntstuk met in het verlengde een doorgetrokken streep overschreden. Deze wegsituatie is aangebracht in het verlengde en in aansluiting op een middengeleider. Hoewel het overschrijden van dit puntstuk en deze doorgetrokken streep niet expliciet is opgenomen in de tenlastelegging, acht het hof deze omstandigheid bij de beoordeling van de schuld van belang, temeer nu het overschrijden van een puntstuk en een doorgetrokken streep overtredingen betreffen op grond van de artikelen 62, 76 en 77 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens.
Verdachte heeft vervolgens met accelererende snelheid, waarbij hij de maximumsnelheid heeft overschreden, de voor hem rijdende BMW ingehaald. Voorafgaand en tijdens deze manoeuvre heeft verdachte de Daihatsu – die klaarblijkelijk de rijstrook opreed waarop verdachte zich tijdens zijn inhaalmanoeuvre bevond – niet gezien, althans over het hoofd gezien.
Een en ander brengt mee dat verdachte naar het oordeel van het hof aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld en dat er daarom sprake is van schuld, in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

Verzoek om aanhouding ten behoeve van nader onderzoek

Het ongeval is geanalyseerd door twee verbalisanten, tevens verkeersongevalanalisten van de politie Fryslân (VOA). De bevindingen zijn neergelegd in een proces-verbaal Verkeersongevalanalyse (VOA-rapport) en maakt deel uit van het dossier.
In opdracht van de verdediging heeft een tegenonderzoek plaatsgevonden door AS Consult, in de persoon van de heer Speldekamp. In de conclusies van het tegenonderzoek, dat per fax op 14 augustus 2013, en nadien per post aan het hof is toegezonden, worden een aantal aannames en stellingen uit het VOA-rapport betwist, met name met betrekking tot de snelheid waarmee verdachte ten tijde van de botsing zou hebben gereden en het zicht dat hij vanuit de positie dicht achter de BMW zou hebben gehad.
Naar aanleiding van dit tegenonderzoek heeft de advocaat-generaal bij aanvang van de zitting een reactie op dit tegenonderzoek overgelegd afkomstig van de VOA d.d. 19 augustus 2013, waar de stellingen van Speldekamp worden beoordeeld en – deels – worden betwist.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep een verzoek om aanhouding gedaan zodat het VOA-rapport d.d. 19 augustus 2013, nader bestudeerd kan worden en hem de gelegenheid te geven Speldekamp van AS Consult op het rapport te laten reageren, dan wel de diverse deskundigen ter terechtzitting te doen horen.
Het hof heeft het aanhoudingsverzoek voorshands afgewezen en een tussenarrest in het vooruitzicht gesteld indien zou blijken dat de gegevens waarover de deskundigen twisten van doorslaggevende betekenis zouden zijn voor enige door het hof te nemen beslissing.
Het hof is – zoals de voorgaande overweging en de navolgende bewezenverklaring doet blijken – van oordeel dat de exacte snelheid waarmee verdachte gereden heeft tijdens zijn inhaalmanoeuvre niet kan worden vastgesteld zonder aan de berekening een aantal aannames ten grondslag te leggen die niet met voldoende zekerheid uit het dossier blijken, zoals bijvoorbeeld de snelheid waarmee de Daihatsu de [straat] is opgereden. Het hof is dus van oordeel dat niet tot een betere voor de beoordeling van de schuld relevante vaststelling van de snelheid waarmee verdachte reed kan worden gekomen dan hetgeen op basis van het dossier is komen vast te staan, namelijk dat verdachte tijdens zijn inhaalmanoeuvre de maximum snelheid van 50 km/u heeft overschreden. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof eveneens kunnen vaststellen dat het zicht voor verdachte in zijn rijrichting en het zicht van het slachtoffer in haar rijrichting niet beperkt is geweest in een mate die voor de beoordeling van de schuld enige rol heeft gespeeld.
Hierdoor is de grond aan het aanhoudingsverzoek ontvallen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging gekregen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
verdachte op 19 februari 2011, te [plaats], als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig, een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, rijdende over de weg, de hoofdrijbaan van de [straat], komende uit de richting [straat] en gaande in de richting [straat], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest, aangezien verdachte de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig toen niet zodanig heeft geregeld dat verdachte in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover verdachte de weg kon overzien en waarover deze vrij was, doch rijdende met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur, met een gelet op die snelheid veel te korte afstand achter een voor hem, verdachte, over de hoofdrijbaan van die weg rijdend ander motorrijtuig, een personenauto van het merk BMW, heeft gereden en vervolgens met nagenoeg onverminderde snelheid kort na het gepasseerd zijn van een - op de kruising van die hoofdrijbaan en de [straat] - gelegen verhoogde verkeersgeleider met een abrupte stuurbeweging naar links is gereden en daarbij geheel is uitgekomen op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en vervolgens met accelererende snelheid en naderende een ter hoogte van perceel nummer [perceel nummer], aldaar, gezien verdachtes rijrichting aan de linkerzijde van die hoofdrijbaan van de [straat], in de tussenberm gelegen doorsteek van de zuidelijke parallelweg naar die hoofdrijbaan, dat andere voor verdachte op die weg rijdend motorrijtuig van het merk BMW, ter linkerzijde is gaan inhalen, juist toen de bestuurster van een ander motorrijtuig, een personenauto van het merk Daihatsu, via die doorsteek vanaf de zuidelijke parallelweg geheel de hoofdrijbaan was opgereden, en waarbij verdachte vervolgens met het door hem bestuurde motorrijtuig nagenoeg frontaal is aangereden tegen dat motorrijtuig, dat vanaf de zuidelijke parallelweg de hoofdrijbaan was opgereden, waardoor de bestuurster van dat motorrijtuig, [slachtoffer], werd gedood.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 19 februari 2011 door zijn handelen een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Verdachte heeft de auto, die voor hem reed, ingehaald op een wijze die de situatie ter plekke niet toeliet. Hierbij is verdachte frontaal in botsing gekomen met een hem tegemoetkomende auto, die de rijbaan via een doorsteek was opgereden. Ten gevolge hiervan is de bestuurster van de hem tegemoetkomende auto overleden.
Met het overlijden van [slachtoffer] is de nabestaanden (man, kinderen en kleinkinderen) een groot en onherstelbaar leed berokkend. Dit gemis is door de dochters [naam dochters] – gezamenlijk – op indringende wijze verwoord tijdens het ter zitting voorlezen van hun slachtofferverklaring. Voorts is uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke verklaring van de echtgenoot [echtgenoot] de grote impact van het overlijden van zijn echtgenote op zijn dagelijkse leven gebleken.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende Uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 29 juli 2013, waaruit blijkt dat verdachte zich in augustus 2009 schuldig heeft gemaakt aan een forse snelheidsovertreding.
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht. Uit hetgeen ter terechtzitting van het hof met verdachte is besproken en uit de ter terechtzitting voorgelezen brief van verdachte blijkt zijn eigen worsteling met de gevolgen van het ongeval. Daarnaast is verdachte ten gevolge van het ongeval en de daaropvolgende procedure omtrent zijn rijbewijs zijn baan als loonwerker kwijtgeraakt. Momenteel is hij werkzaam bij een ander loonbedrijf, waar hij met diverse landbouwvoertuigen werkt. Verdachtes werkgever is van de onderhavige strafzaak op de hoogte.
De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij de schuld bestaat in een aanmerkelijke verkeersfout en waarbij het slachtoffer is overleden, geven als uitgangspunt voor de strafoplegging een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden aan, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar. Het hof heeft hierop acht geslagen.
Door de verdediging is gevraagd om in plaats van een eventueel op te leggen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf een werkstraf aan verdachte op te leggen. Het hof is van oordeel dat uit een oogpunt van passende bestraffing een vrijheidsstraf moet worden opgelegd. Het hof baseert dit oordeel op de combinatie van verkeersovertredingen en hierboven genoemde zeer ernstige afloop van het ongeval, in combinatie met het gegeven dat verdachte al eerder een gevoelige waarschuwing heeft gehad in verband met zijn verkeersgedrag.
Bij de bepaling van duur en modaliteit van de vrijheidsstraf houdt het hof, naast het bovenstaande, nog rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte. Het hof zal de duur van het onvoorwaardelijk op te leggen deel van de vrijheidsstraf beperken.
Het hof is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar een passende bestraffing is. De ontzegging van de rijbevoegdheid zal het hof, met het oog op hetgeen hiervoor vermeld is, zo vormgeven, dat verdachte niet opnieuw de baan in het werkgebied waarvoor hij is opgeleid hoeft te verliezen als gevolg van de opgelegde ontzegging.
Het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf en de voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid na ommekomst van het eerste jaar van de proeftijd (gedurende welk jaar de ontzegging immers het karakter van een onvoorwaardelijke ontzegging heeft), acht het hof noodzakelijk teneinde te voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit.
Het hof komt hiermee tot een lagere strafoplegging dan door de advocaat-generaal gevorderd. Dit houdt in de eerste plaats verband met een andere waardering van de mate van schuld. In de tweede plaats ziet het hof – anders dan de advocaat-generaal – in de persoon van verdachte en hetgeen door en namens hem naar voren is gebracht, geen aanleiding tot het opleggen van bijzondere voorwaarden in de vorm van reclasseringstoezicht, waarbinnen een CoVa training gevolgd zou moeten worden.

Beslag

In het dossier bevindt zich een beslaglijst waaruit blijkt dat beslag is gelegd op een personenauto Volkswagen Golf met het kenteken[kenteken]
Tijdens de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat deze personenauto reeds is teruggegeven aan de rechthebbende, derhalve zal het hof geen beslissing nemen ten aanzien van deze personenauto.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering van de benadeelde partij betreft een vergoeding van de door haar gestelde geleden (immateriële) shockschade. De vaststelling van zodanige schade en het bepalen van de hoogte daarvan zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. In verband daarmee zal het hof de benadeelde partij thans niet in haar vordering ontvangen en bepalen dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient de benadeelde partij, als gelijkgesteld aan een in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van de strafzaak door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 14d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende het
eerste jaarvan de proeftijd zal onthouden van het besturen van motorrijtuigen, behalve voor zover het betreft het besturen van
landbouwvoertuigenter uitvoering van de in het kader van de dienstbetrekking van veroordeelde aan deze opgedragen werkzaamheden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, bij de eventuele tenuitvoerlegging van deze straf, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. P.H.A.J. Cremers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van der Ploeg, griffier,
en op 3 september 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.H.A.J. Cremers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.