ECLI:NL:GHARL:2013:6413

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2013
Publicatiedatum
2 september 2013
Zaaknummer
200.128.336
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens terugvordering WW-uitkering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van appellante. De rechtbank Zutphen had op 16 januari 2012 de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, maar op verzoek van de bewindvoerder is deze regeling op 3 juni 2013 tussentijds beëindigd. De reden hiervoor was dat appellante een terugvorderingsbesluit van het UWV had ontvangen, waarbij een bedrag van € 12.226,40 bruto werd teruggevorderd wegens teveel ontvangen WW-uitkering. Appellante had niet gemeld dat zij gedeeltelijk werkzaam was geweest, wat leidde tot een te hoge uitkering.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank, indien zij op de hoogte was geweest van de terugvorderingsschuld ten tijde van de beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, dit verzoek zou hebben afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 van de Faillissementswet. Het hof oordeelde dat het enkel bekend worden van deze feiten na de beslissing voldoende was voor de tussentijdse beëindiging van de regeling. Appellante had erkend dat zij in de betreffende periode een te hoog bedrag aan WW-uitkering had ontvangen en had geen bezwaar gemaakt tegen het terugvorderingsbesluit, waardoor dit besluit formele rechtskracht had gekregen.

Het hof concludeerde dat er onvoldoende bijzondere omstandigheden waren die de voortzetting van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigden. Het vonnis van de rechtbank Gelderland werd bekrachtigd, en het hoger beroep van appellante faalde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.128.336
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: R.06/12/26)
arrest van de eerste civiele kamer van 2 september 2013
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. P.J. Graafstal.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 16 januari 2012 is ten aanzien van appellante (hierna te noemen: [appellante]) de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd [RC] en tot bewindvoerder [bewindvoerder].
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 juni 2013 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd. Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 11 juni 2013 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 3 juni 2013 en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, haar schuldsaneringsregeling voort te zetten, kosten rechtens.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, van de brief met bijlagen van 30 juli 2013 van mr. Graafstal en de brief met bijlagen van 19 augustus 2013 van de bewindvoerder.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2013, waarbij [appellante] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Graafstal. Voorts is namens de bewindvoerder verschenen [naam].

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Bij besluit van 25 maart 2013 heeft het UWV een bedrag van € 12.226,40 bruto (inclusief vakantietoeslag) van [appellante] teruggevorderd, omdat [appellante], kort gezegd, niet aan het UWV heeft doorgegeven dat zij vanaf 14 september 2009 gedeeltelijk werkzaam is geweest en om die reden vanaf die datum tot en met 23 mei 2010 een te hoge WW-uitkering heeft ontvangen.
3.2
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds beëindigd op de voet van artikel 350 lid 3 onder f van de Faillissementswet (hierna: Fw). Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Ter terechtzitting is gebleken dat [appellante] geen bezwaarschrift heeft ingediend tegen het terugvorderingsbesluit van het UWV. Het verweer van [appellante] dat zij niet wist dat zij bezwaar kon indienen tegen dat besluit, gaat niet op. In het besluit van het UWV wordt immers de mogelijkheid van het indienen van een bezwaar beschreven. Voorts blijkt uit een brief van [appellante] aan de bewindvoerder van 13 april 2013 dat de bewindvoerder er bij [appellante] op heeft aangedrongen bezwaar te maken op een moment dat zij daartoe nog ruimschoots de gelegenheid had, aldus de rechtbank.
Nu [appellante] dat laatste niet heeft gedaan, is de rechtbank uitgegaan van de juistheid van voornoemd besluit, uit welk besluit volgt dat sprake is van een fraudevordering. Dit levert een feit op, dat op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestond en reden zou zijn geweest dat verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en 2 Fw, aldus de rechtbank.
3.3
Het hof stelt voorop dat voor een tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van het bepaalde in artikel 350 lid 3 onder f Fw niet is vereist dat de feiten en omstandigheden, die bij de beslissing op het verzoek tot toepassing van die regeling, reden zouden zijn geweest dat verzoek af te wijzen, door een schuldenaar ten tijde van de indiening en de behandeling van zijn verzoek zijn verzwegen. Het enkel na de beslissing tot toepassing van de schuldsaneringsregeling bekend worden van dergelijke feiten en omstandigheden, zoals hier het geval is, is daartoe voldoende.
3.4
[appellante] heeft erkend dat zij in de periode van 14 september 2009 tot en met 23 mei 2010 een te hoog bedrag aan WW-uitkering van het UWV heeft ontvangen, omdat zij toen ook loon uit dienstbetrekking ontving. Bij besluit van 25 maart 2013 heeft het UWV, onder meer overwegende dat [appellante] niet aan het UWV heeft doorgegeven dat zij vanaf
14 september 2009 gedeeltelijk werkzaam is geweest, de WW-uitkering over de periode
14 september 2009 tot en met 23 mei 2010 herzien en bepaald dat een bedrag van bruto
€ 12.226,40 (inclusief vakantietoeslag) van [appellante] wordt teruggevorderd. Daarbij is vermeld dat zij tegen deze beslissing voor 7 mei 2013 een bezwaarschrift kon indienen. [appellante]
heeft tegen het vorenbedoelde terugvorderingsbesluit geen bezwaar gemaakt waardoor dit besluit formele rechtskracht heeft gekregen. Ook het hof moet om die reden van de juistheid van dit besluit en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen uitgaan, ondanks de stelling van [appellante] dat zij het UWV tijdig en meermalen (twee keer schriftelijk en één keer telefonisch) heeft gewezen op het feit dat zij loon uit dienstbetrekking ontving.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011: BQ709, overweegt het hof, dat hoewel het UWV de daardoor ontstane terugbetalingsver-plichting pas bij besluit van 25 maart 2013 formeel heeft vastgesteld, de schuld (de terug-betalingsverplichting van ten onrechte ontvangen uitkering) al bestond op het moment dat de rechtbank Zutphen bij vonnis van 16 januari 2012 de toepassing van de schuldsanerings-regeling ten aanzien van [appellante] uitsprak. [appellante] heeft in haar verzoekschrift (of in de daarbij gevoegde bijlagen) tot toepassing van de schuldsaneringsregeling noch tijdens de behandeling van dat verzoek ter zitting van de rechtbank op 16 januari 2012 melding gemaakt van haar schuld aan het UWV wegens teveel ontvangen WW-uitkering. Het hof is van oordeel dat indien de rechtbank ten tijde van de beslissing op het verzoek van [appellante] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op de hoogte zou zijn geweest van de vorenbedoelde schuld aan het UWV en van de voormelde overwegingen die het UWV aan haar terugvorderingsbesluit van 25 maart 2013 mede ten grondslag heeft gelegd, het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] zou zijn afgewezen overeenkomstig artikel 288 lid 1 Fw.
3.5
Het hoger beroep faalt derhalve. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] zou moeten voortduren, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 3 juni 2013.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.H. van Ginkel, A.R. van der Winkel en H.L. Wattel, en is bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste raadsheer ondertekend door de jongste raadsheer, en op 2 september 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.