Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: R.06/12/26)
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Ter terechtzitting is gebleken dat [appellante] geen bezwaarschrift heeft ingediend tegen het terugvorderingsbesluit van het UWV. Het verweer van [appellante] dat zij niet wist dat zij bezwaar kon indienen tegen dat besluit, gaat niet op. In het besluit van het UWV wordt immers de mogelijkheid van het indienen van een bezwaar beschreven. Voorts blijkt uit een brief van [appellante] aan de bewindvoerder van 13 april 2013 dat de bewindvoerder er bij [appellante] op heeft aangedrongen bezwaar te maken op een moment dat zij daartoe nog ruimschoots de gelegenheid had, aldus de rechtbank.
Nu [appellante] dat laatste niet heeft gedaan, is de rechtbank uitgegaan van de juistheid van voornoemd besluit, uit welk besluit volgt dat sprake is van een fraudevordering. Dit levert een feit op, dat op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestond en reden zou zijn geweest dat verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en 2 Fw, aldus de rechtbank.
14 september 2009 gedeeltelijk werkzaam is geweest, de WW-uitkering over de periode
14 september 2009 tot en met 23 mei 2010 herzien en bepaald dat een bedrag van bruto
€ 12.226,40 (inclusief vakantietoeslag) van [appellante] wordt teruggevorderd. Daarbij is vermeld dat zij tegen deze beslissing voor 7 mei 2013 een bezwaarschrift kon indienen. [appellante]
heeft tegen het vorenbedoelde terugvorderingsbesluit geen bezwaar gemaakt waardoor dit besluit formele rechtskracht heeft gekregen. Ook het hof moet om die reden van de juistheid van dit besluit en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen uitgaan, ondanks de stelling van [appellante] dat zij het UWV tijdig en meermalen (twee keer schriftelijk en één keer telefonisch) heeft gewezen op het feit dat zij loon uit dienstbetrekking ontving.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011: BQ709, overweegt het hof, dat hoewel het UWV de daardoor ontstane terugbetalingsver-plichting pas bij besluit van 25 maart 2013 formeel heeft vastgesteld, de schuld (de terug-betalingsverplichting van ten onrechte ontvangen uitkering) al bestond op het moment dat de rechtbank Zutphen bij vonnis van 16 januari 2012 de toepassing van de schuldsanerings-regeling ten aanzien van [appellante] uitsprak. [appellante] heeft in haar verzoekschrift (of in de daarbij gevoegde bijlagen) tot toepassing van de schuldsaneringsregeling noch tijdens de behandeling van dat verzoek ter zitting van de rechtbank op 16 januari 2012 melding gemaakt van haar schuld aan het UWV wegens teveel ontvangen WW-uitkering. Het hof is van oordeel dat indien de rechtbank ten tijde van de beslissing op het verzoek van [appellante] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op de hoogte zou zijn geweest van de vorenbedoelde schuld aan het UWV en van de voormelde overwegingen die het UWV aan haar terugvorderingsbesluit van 25 maart 2013 mede ten grondslag heeft gelegd, het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] zou zijn afgewezen overeenkomstig artikel 288 lid 1 Fw.