ECLI:NL:GHARL:2013:6400

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2013
Publicatiedatum
2 september 2013
Zaaknummer
WAHV 200.112.469
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sekeris
  • M. de Ruijter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de kantonrechter inzake administratieve sanctie en zekerheidstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 16 augustus 2012 het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk had verklaard. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 187,- opgelegd gekregen wegens een verkeersovertreding met een gehuurd voertuig. De sanctie was onherroepelijk geworden op 27 april 2011, maar de betrokkene had deze sanctie inmiddels voldaan in Engeland. Het CJIB had de sanctie op basis van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties overgedragen aan de Britse autoriteiten. De betrokkene toonde aan dat hij de sanctie op 13 december 2011 had betaald, maar de kantonrechter verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat de betrokkene geen zekerheid had gesteld voor de betaling van de sanctie.

Het hof oordeelt dat het in strijd is met de doel en strekking van de regeling van de zekerheidstelling om te verlangen dat de betrokkene aan deze verplichting voldoet, aangezien hij de sanctie al had voldaan. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep ongegrond. Het hof concludeert dat de betrokkene redelijkerwijs niet in verzuim was en dat de kantonrechter niet had mogen oordelen dat het beroep niet-ontvankelijk was. De zaak wordt niet terugverwezen naar de kantonrechter, omdat deze niet in staat zou zijn om de inhoudelijke bezwaren van de betrokkene te behandelen. Het hof doet zelf uitspraak en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

WAHV 200.112.469
2 september 2013
CJIB 150347092
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad
van 16 augustus 2012
betreffende
[de betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te London (Engeland).

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Zwolle-Lelystad genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Bij brief van 3 april 2013 heeft de griffier van het hof de advocaat-generaal verzocht om aanvullende informatie.
De advocaat-generaal heeft op 8 mei 2013 de gevraagde informatie aan het hof doen toekomen.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld te reageren op de aanvullende informatie. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1.
De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid, WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en evenmin binnen een nader gestelde termijn dit verzuim heeft hersteld.
2.
De betrokkene stelt zich op het standpunt dat het niet redelijk is een zekerheidstelling van hem te verlangen, aangezien hij de sanctie reeds heeft voldaan in Engeland. Ter onderbouwing verwijst de betrokkene naar een betalingsbewijs afkomstig van de rechtbank in Londen, waaruit blijkt dat hij op 13 december 2011 een bedrag van £ 165,74 (Britse ponden) heeft overmaakt ter zake een boete die is opgelegd in een EU-lidstaat.
3.
Uit de stukken blijkt de navolgende gang van zaken.
  • Bij beschikking van 16 maart 2011 is aan de betrokkene een administratieve sanctie van € 187,- opgelegd wegens een met een door betrokkene gehuurd voertuig verrichte gedraging.
  • Op 27 april 2011 is de sanctie onherroepelijk geworden.
  • Omdat betaling uitbleef, is op 30 mei 2011 een eerste aanmaning verzonden en is de sanctie van rechtswege met € 46,75 verhoogd.
  • Nadat deze aanmaning onbestelbaar retour was gekomen heeft het CJIB, na elektronische GBA-verificatie, op 24 juni 2011 opnieuw de eerste aanmaning verzonden.
  • Bij brief van 13 juni 2011 heeft de echtgenoot van de betrokkene, namens de betrokkene, het CJIB aangeschreven. Deze brief is op 16 juni 2011 ingekomen bij het CJIB en vervolgens doorgestuurd en ingekomen bij de CVOM op 10 juli 2011. Deze brief is opgevat als een beroepschrift gericht tegen de inleidende beschikking en is als zodanig op 27 juli 2011 geregistreerd in het zaakoverzicht.
  • Op 10 augustus 2011 is de oorspronkelijke sanctie ter hoogte van € 187,- in het kader van de "Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie" ter inning overgedragen aan de Britse autoriteiten.
  • Bij beslissing van 5 december 2011 heeft de officier van justitie het tegen de inleidende beschikking ingestelde beroep, wegens termijnoverschrijding, niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens is het schrijven van de betrokkene d.d. 25 december 2011, ingekomen bij de CVOM op 2 januari 2012, aangemerkt als beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
  • Bij de stukken bevinden zich voorts afschriften van vier brieven van de officier van justitie, waarin mededeling wordt gedaan van de verplichting tot zekerheidstelling. De brieven, gedateerd 25 januari 2012, 11 februari 2012, 8 maart 2012 en 26 maart 2012 zijn toegezonden aan de betrokkene en zijn voorzien van een Engelse vertaling. In reactie hierop heeft de betrokkene meerdere malen aangegeven dat de sanctie reeds is betaald in Engeland en verwezen naar een betalingsbewijs afkomstig van de rechtbank in Londen.
4.
Bij de stukken bevindt zich het door de betrokkene overgelegde betalingsbewijs afkomstig van de rechtbank in Londen. Hieruit volgt dat de betrokkene op 13 december 2012 een bedrag van £ 165,74 (Britse ponden) heeft overmaakt ter zake een boete die is opgelegd in een EU-lidstaat. De veroordeling is gedateerd 27 april 2011, zijnde de datum waarop de onderhavige sanctie onherroepelijk zou zijn geworden. Derhalve staat naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel dat de betrokkene de onderhavige sanctie bevrijdend heeft betaald.
5.
Ingevolge het bepaalde in artikel 11, derde lid, WAHV, dient de indiener van het beroepschrift zekerheid te stellen, voor betaling van de sanctie. Het is echter in een situatie als deze, waarin de indiener van het beroepschrift de sanctie bevrijdend heeft voldaan aan een buitenlandse autoriteit aan wie de inning van de sanctie door het CJIB was overgedragen, in strijd met doel en strekking van de regeling van de zekerheidsstelling om te verlangen dat aan die verplichting wordt voldaan. De kantonrechter had dan ook dienen te oordelen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is en, nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die zich daartegen verzetten, het ingestelde beroep ontvankelijk moeten achten.
6.
Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven en dat de zaak in beginsel dient te worden teruggewezen naar de kantonrechter. Om proceseconomische redenen zal het hof hiertoe echter niet overgaan en de zaak zelf afdoen. De kantonrechter zou immers aan de inhoudelijke bezwaren van de betrokkene niet toe kunnen komen, doch zou gelet op het navolgende slechts tot het oordeel hebben kunnen komen dat de officier van justitie het beroep van betrokkene terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof zal daarom doen wat de kantonrechter had behoren te doen.
7.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, WAHV in verbinding met de artikelen 6:7 en 6:8 Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroep tegen de inleidende beschikking te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop de beschikking aan de betrokkene is toegezonden.
8.
Blijkens de gedingstukken is de inleidende beschikking op 16 maart 2011 verzonden naar het door de betrokkene in het huurcontract opgegeven adres, te weten 303 Nelson House Dolphin te Londen, Groot-Brittannië. Dit is het adres waar in elk geval zijn echtgenote verbleef en dat in alle nadien gevoerde correspondentie (al dan niet met toevoeging van de postcode) is gebezigd. De beroepstermijn eindigde derhalve op 27 april 2011. Het beroepschrift is gedateerd 13 juni 2011 en het is blijkens een daarop gesteld stempel op 16 juni 2011 bij het CJIB ingekomen.
9.
Nu het beroep tegen de inleidende beschikking niet tijdig is ingesteld en evenmin is gebleken van omstandigheden die deze termijnoverschrijding verschoonbaar maken, heeft de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal daarom - met vernietiging van de beslissing van de kantonrechter - het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren.
10.
Gesteld noch gebleken is dat de betrokkene in deze procedure kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. De Ruijter als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.