In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] BV tegen de uitspraken van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die de aanslagen in de verontreinigingsheffing en zuiveringsheffing voor de jaren 2007 en 2008 handhaafde. De heffingsambtenaar van Tricijn belastingen had de aanslagen opgelegd op basis van afvalwateronderzoeken die de indeling in waterklasse 11 rechtvaardigden. Belanghebbende betwistte de aanslagen en stelde dat deze in strijd met het vertrouwensbeginsel waren opgelegd, omdat zij op basis van eerdere communicatie van de heffingsambtenaar had vertrouwd op een indeling in waterklasse 10. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar belanghebbende ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting in hoger beroep werd het standpunt van belanghebbende herhaald, waarbij werd betoogd dat de afvalwateronderzoeken niet representatief waren en dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de vereisten van de wet. Het Hof oordeelde dat belanghebbende inderdaad gerechtvaardigd vertrouwen had kunnen ontlenen aan de brief van de heffingsambtenaar van 26 augustus 2009, waarin werd gesuggereerd dat de aanslagen zouden worden opgelegd op basis van waterklasse 10. Het Hof concludeerde dat de aanslagen ten onrechte waren opgelegd en dat deze moesten worden verminderd. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.