ECLI:NL:GHARL:2013:6382

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
30 augustus 2013
Zaaknummer
12/00131 LEE
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zuiveringsheffing door visverwerkingsbedrijf met betrekking tot aanslag en vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X BV] tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad over een aanslag in de zuiveringsheffing voor het jaar 2008. De heffingsambtenaar had een aanslag opgelegd van € 42.878,64, gebaseerd op afvalwateronderzoeken die in twee verschillende tijdvakken waren uitgevoerd. Belanghebbende betwistte de aanslag en stelde dat deze in strijd was met het vertrouwensbeginsel, omdat de heffingsambtenaar pas in de bezwaarfase een grens had gesteld voor de verwerking van krab in de onderzoeksweken. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de heffingsambtenaar de afvalwateronderzoeken correct had uitgevoerd en dat de aanslag op basis van deze onderzoeken terecht was opgelegd. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de heffingsambtenaar in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld. Het Hof bevestigde dat de resultaten van de afvalwateronderzoeken representatief waren voor de niet-krabweken, en dat de heffingsambtenaar niet had hoeven aannemen dat er in april 2008 sprake was van een krabweek. Het Hof concludeerde dat de aanslag correct was berekend en dat het hoger beroep ongegrond was.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof vond geen aanleiding om de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende te veroordelen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 27 augustus 2013, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
Nummers 12/00131
uitspraakdatum:
27 augustus 2013
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X BV]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 maart 2012, nummer Awb 11/970, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van Tricijn belastingen te Zwolle(thans Lococensus te Zwolle, hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de zuiveringsheffing opgelegd voor de bedrijfsruimte op het [A-straat 1] te [Z].
1.2
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 20 maart 2012 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord[.] de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [.] de heffingsambtenaar[.].
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende exploiteert op het adres [A-straat 1]te [Z] een visverwerkend bedrijf waarin – onder meer – krab wordt verwerkt, het zogenoemde trekken van krab, waarbij de poten van het krablichaam worden gescheiden. De verwerking van krab heeft, door het na het trekken vrijkomende lichaamsvocht van de krab, een ongunstige invloed op de vervuilingswaarde van het afvalwater dat van het bedrijf van belanghebbende wordt afgevoerd. De verwerking van krab vindt niet in alle weken van het kalenderjaar in dezelfde hoeveelheden plaats. Partijen onderscheiden in een kalenderjaar een tijdvak A waarin geen of weinig krab wordt verwerkt en een tijdvak B waarin wel krab wordt verwerkt en wel in zodanige hoeveelheden dat de vervuilingswaarde van het afgevoerde bedrijfsafvalwater belangrijk afwijkt van die in tijdvak A.
2.2
De heffingsambtenaar van Tricijn belastingen is de rechtsopvolger van de heffingsambtenaar van het waterschap Zuiderzeeland. Onder meer bij brief van 21 december 2007 met betrekking tot de aanslagen voor de jaren 2001, 2003 en 2004, heeft het waterschap Zuiderzeeland het volgende aan belanghebbende bericht:
“(…)
Bij de berekening van de vervuilingswaarde dienen de belastingjaren in twee seizoenen te worden verdeeld. (…)
Het betreft de volgende seizoenen:

Seizoen A: januari t/m april: geen verwerking krab.
(…)

Seizoen B: mei t/m december: wel verwerking krab.
(…)”
De heffingsambtenaar erkent dat een afspraak met belanghebbende is gemaakt over het hanteren van twee productietijdvakken hetgeen binnen die afspraak tot gevolg heeft dat, om tot een correcte klasse-indeling te komen, zowel in tijdvak A als in tijdvak B afvalwateronderzoek moet plaatsvinden.
2.3
In het kalenderjaar 2006 is sprake van krabverwerking in het bedrijf van belanghebbende vanaf 22 juni, in het kalenderjaar 2007 vanaf 14 juni.
2.4
Namens de heffingsambtenaar zijn in 2008 bij belanghebbende twee afvalwateronderzoeken uitgevoerd. Het eerste onderzoek is uitgevoerd in de periode van 8 tot en met 21 april 2008. Het rapport van de bevindingen tijdens dat onderzoek is, met bijlagen, bij brief van de heffingsambtenaar van 27 mei 2008 aan belanghebbende toegezonden. Het tweede onderzoek is uitgevoerd in de periode van 6 tot en met 19 september 2008. Het rapport van de bevindingen tijdens dat onderzoek is, met bijlagen, bij brief van de heffingsambtenaar van 6 januari 2009 aan belanghebbende toegezonden. Niet in geschil is dat de periode van het tweede onderzoek gelegen is in tijdvak B.
2.5
Met dagtekening 14 februari 2009 heeft belanghebbende voor het jaar 2008 aangifte gedaan. In een bijlage bij de aangifte heeft zij de vervuilingswaarde van het geloosde afvalwater berekend op 472,6 v.e. Belanghebbende is daarbij uitgegaan van een verdeling in tijdvakken A en B aan de hand van een als bijlage bij de aangifte overgelegd productieoverzicht waarin – onder meer – de inkopen van krab zijn vermeld.
2.6
De heffingsambtenaar is bij het opleggen van de definitieve aanslag zuiveringsheffing afgeweken van de door belanghebbende gedane aangifte. Hij heeft op grond van de bevindingen tijdens de uitgevoerde afvalwateronderzoeken, met dagtekening 9 februari 2010 aan belanghebbende voor 2008 een aanslag opgelegd van € 42.878,64, berekend naar 621,7 v.e. (zuurstofbindende stoffen in bedrijfsafvalwater 576,03 v.e. en overige stoffen in bedrijfsafvalwater 45,72 v.e.).
2.7
Belanghebbende heeft tegen de opgelegde aanslag een bezwaarschrift ingediend. Zij stelt dat het productieoverzicht dat als bijlage bij haar aangifte was gevoegd, niet juist is. Daarop ontbreekt een op 11 april 2008 aangekochte hoeveelheid krab van 1.247 kg.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of a) de aanslag is opgelegd in strijd met het vertrouwensbeginsel en b) of de afvalwateronderzoeken in de twee te onderscheiden, van belang zijnde, tijdvakken zijn uitgevoerd.
3.2
Belanghebbende meent dat de aanslag in strijd met het vertrouwensbeginsel is opgelegd. Pas bij de behandeling van het bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslag heeft de heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat nog van een onderzoeksweek in tijdvak A kan worden gesproken als niet meer dan 1.200 kg krab in die week is verwerkt. Deze grens is niet eerder gesteld. Op grond daarvan mocht belanghebbende erop vertrouwen dat de meetresultaten van het onderzoek in april 2008 zouden worden aangemerkt als resultaten die van belang zijn voor tijdvak B. Met betrekking tot de vraag onder b) stelt belanghebbende zich op het standpunt dat beide afvalwateronderzoeken zijn uitgevoerd in weken die gerekend kunnen worden tot tijdvak B. In dat geval ontbreekt een onderzoek in tijdvak A waardoor het gezamenlijke resultaat van de onderzoeken niet als representatief kan worden aangemerkt. In beroep en hoger beroep neemt belanghebbende het standpunt in dat, nu het onderzoek niet voldoet aan de in het Besluit gestelde eisen, zij voor het jaar 2008 ingedeeld moet blijven in waterklasse 11. Belanghebbende berekent aldus het aantal v.e. waarnaar zij moet worden aangeslagen nader op 407.
3.3
De heffingsambtenaar is de tegengestelde mening toegedaan en stelt dat de afvalwateronderzoeken juist zijn uitgevoerd en de aanslag juist is berekend. Belanghebbende heeft pas in bezwaar voor het eerst aangevoerd dat ook tijdens de onderzoeksweken in april grote hoeveelheden krab zijn verwerkt. Die stelling komt echter niet overeen met de bevindingen van de controleur tijdens het onderzoek en evenmin met het door belanghebbende bij de aangifte overgelegde bijlagen. De aansluiting tussen de nader door belanghebbende overgelegde facturen en overige gegevens ontbreekt. Het is, aldus nog steeds de heffingsambtenaar, terecht dat de Rechtbank daaraan geen betekenis heeft toegekend. Omdat de stelling omtrent de grote hoeveelheid krab die in april 2008 zou zijn verwerkt eerst in bezwaar werd aangevoerd, kan hem niet verweten worden dat hij bij het doen van de bestreden uitspraak een ondergrens heeft bepaald voor de beantwoording van de vraag of al dan niet sprake is geweest van onderzoek in tijdvak A.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vermindering van de aanslag.
3.6
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Bij de beantwoording van de in geschil zijnde vraag stelt het Hof voorop dat de uitkomsten als zodanig van de namens de heffingsambtenaar uitgevoerde afvalwateronderzoeken niet in geschil zijn. Ook de berekening als zodanig van de aanslag is niet in geschil. Voorts zijn partijen het erover eens dat, gelet op het karakter van het bedrijf van belanghebbende, onderscheiden kan worden tussen twee tijdvakken A (geen krabverwerking) en B (wel krabverwerking), en dat alleen indien zowel in tijdvak A als in tijdvak B een afvalwateronderzoek is uitgevoerd, de resultaten daarvan kunnen worden aangemerkt als het resultaat van een representatief onderzoek als bedoeld in artikel 4 van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water.
4.2
Uit de stukken van het geding komt naar voren dat partijen bij hun verdeling van het kalenderjaar in tijdvakken A en B, ervan zijn uitgegaan dat de verwerking van krab, zo niet pas in juni, dan toch niet eerder dan in mei van een jaar een aanvang nam. In het licht daarvan moet het belanghebbende duidelijk zijn geweest dat de controleur met zijn afvalwateronderzoek in april 2008, duidelijk de intentie had onderzoek te doen naar de vervuilingswaarde van het afvalwater in een zogenoemde niet-krabweek. Uit de interne rapportage van de controlemedewerker zoals die blijkt uit het verweerschrift van de heffingsambtenaar blijkt ook dat hij daarvan uitging en dat er geen enkele aanleiding bestond van het tegendeel uit te gaan.
4.3
Tijdens het onderzoek in april heeft belanghebbende zich niet uitgelaten over de vraag of in haar ogen sprake was van een onderzoek in een krabweek of een niet-krabweek. Evenmin liet zij zich daarover uit toen de resultaten van het onderzoek haar in mei 2008 bekend gemaakt werden.
4.4
In dat geval kan belanghebbende de heffingsambtenaar niet pas achteraf, nadat het heffingsjaar reeds lang was verstreken, in de bezwaarfase tegenwerpen dat het uitgevoerde afvalwateronderzoek niet representatief is geweest. Het had naar het oordeel van het Hof op de weg van belanghebbende gelegen de controleur opmerkzaam te maken op de verwerking van zodanig grote hoeveelheden krab dat, anders dan verwacht mocht worden op grond van resultaten uit het verleden, zijns inziens geen sprake (meer) was van een niet-krabweek. Belanghebbende heeft dit echter nagelaten en de gevolgen daarvan moeten – voor zover al geoordeeld zou moeten worden dat het afvalwateronderzoek van april 2008 heeft plaatsgevonden in tijdvak B - in dit geval in beginsel voor haar rekening blijven.
4.5
Het vorenstaande zou anders kunnen zijn indien belanghebbende feiten of omstandigheden aannemelijk maakt op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de heffingsambtenaar handelt in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur door zich op het standpunt te (blijven) stellen dat hij ervan uit mocht gaan dat het onderzoek in april een onderzoek in een niet-krabweek was. Dit zou – bijvoorbeeld – het geval kunnen zijn indien belanghebbende aannemelijk maakt dat de controleur moet hebben geweten dat sprake was van een krabweek. Dit is echter niet het geval. Uit de bevindingen van de controleur zoals deze door hem zijn vastgelegd blijkt dat - voor zover de controleur heeft kunnen waarnemen - van krabverwerking niet of nauwelijks sprake is geweest. Het Hof merkt daarbij op dat binnen het raam van de gemaakte afspraken omtrent de tijdvakken A en B, zoals de heffingsambtenaar terecht stelt, enige marge gewenst is omdat anders iedere geringe hoeveelheid verwerkte krab ertoe zou leiden dat geen sprake meer zou zijn van een niet-krabweek. Ook overigens heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de controleur of de heffingsambtenaar moet hebben geweten dat tijdens het onderzoek in april sprake was van de verwerking van een zodanige hoeveelheid krab dat niet meer kan worden gezegd dat de resultaten daarvan niet representatief kunnen zijn voor de niet-krabperiode.
4.6
Ten overvloede overweegt het Hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het onderzoek in april heeft plaatsgevonden in tijdvak B (de periode waarin krab wordt verwerkt). De pas in de bezwaarfase door belanghebbende gestelde krabaankopen kunnen niet tot die conclusie leiden. Daargelaten dat uit die aankopen niet de verwerking van krab blijkt (het staat vast dat belanghebbende ook onverwerkte krab doorverkocht) maakt belanghebbende, tegenover de betwisting door de heffingsambtenaar, de juistheid van die gegevens niet aannemelijk. Daarbij overweegt het Hof dat de nadere gegevens van belanghebbende niet tot een sluitende voorraadadministratie leiden. Met zijn ingenomen standpunt heeft de heffingsambtenaar te kennen gegeven dat hij bereid is geweest, ondanks eerdere afspraken, het onderzoek in april als niet-representatief voor een niet-krabweek aan te merken. Door in de bezwaarfase uit te gaan van een grens van 20 percent van de in een krabweek gemiddeld als normaal te beschouwen hoeveelheid verwerkte krab, heeft de heffingsambtenaar geen onredelijk standpunt ingenomen. Niet kan worden geoordeeld dat hij daarmee enig bij belanghebbende in rechte te honoreren vertrouwen zou hebben geschonden.
slotsom
4.7
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende.

6.Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op
27 augustus 2013in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 augustus 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.