In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X BV] tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad over een aanslag in de zuiveringsheffing voor het jaar 2008. De heffingsambtenaar had een aanslag opgelegd van € 42.878,64, gebaseerd op afvalwateronderzoeken die in twee verschillende tijdvakken waren uitgevoerd. Belanghebbende betwistte de aanslag en stelde dat deze in strijd was met het vertrouwensbeginsel, omdat de heffingsambtenaar pas in de bezwaarfase een grens had gesteld voor de verwerking van krab in de onderzoeksweken. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat de heffingsambtenaar de afvalwateronderzoeken correct had uitgevoerd en dat de aanslag op basis van deze onderzoeken terecht was opgelegd. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de heffingsambtenaar in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld. Het Hof bevestigde dat de resultaten van de afvalwateronderzoeken representatief waren voor de niet-krabweken, en dat de heffingsambtenaar niet had hoeven aannemen dat er in april 2008 sprake was van een krabweek. Het Hof concludeerde dat de aanslag correct was berekend en dat het hoger beroep ongegrond was.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof vond geen aanleiding om de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende te veroordelen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 27 augustus 2013, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.