ECLI:NL:GHARL:2013:6376

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
200.114.680
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en indexering in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de man, verzoeker in het incidenteel hoger beroep, zijn beiden vertegenwoordigd door hun advocaten. De procedure in eerste aanleg vond plaats bij de rechtbank Utrecht, waar de echtscheiding tussen de partijen op 21 april 2010 werd uitgesproken. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een alimentatie van € 1.960,- bruto per maand aan de vrouw zou betalen, welke later werd aangepast naar € 1.520,- bruto per maand. De vrouw heeft in hoger beroep drie grieven ingediend, waarbij zij onder andere de invloed van haar vermogen op haar behoefte aan de alimentatie aanvoert. De man heeft ook grieven ingediend, waaronder de verzoek om de alimentatie te verlagen naar € 500,- per maand.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juni 2013 zijn beide partijen verschenen. Het hof heeft de financiële situatie van beide partijen grondig onderzocht, inclusief hun inkomsten, uitgaven en de noodzaak van de alimentatie. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw geen relevante inkomsten uit vermogen kan verwerven en dat de man voldoende draagkracht heeft om de alimentatie te betalen. Het hof heeft de alimentatie vastgesteld op € 1.255,- per maand, met een jaarlijkse indexering op basis van de pensioenuitkering van de man. De beslissing van de rechtbank Utrecht is vernietigd en de alimentatie is aangepast. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.114.680
(zaaknummer rechtbank Utrecht 318788)
beschikking van de familiekamer van 29 augustus 2013
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.H. Six-van der Werf te Soest.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 11 juli 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 10 oktober 2012;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 21 december 2012;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 11 maart 2013;
- een journaalbericht van mr. Maste van 23 mei 2013 met bijlagen, ingekomen op 24 mei
2013;
- een journaalbericht van mr. Six-van der Werf van 23 mei 2013 met bijlagen, ingekomen
op 24 mei 2013;
- een brief van mr. Six-van der Werf van 24 mei 2013 met bijlagen, ingekomen op 28 mei
2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 juni 2013 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Desgevraagd heeft mr. Maste ter mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen het overleggen van de brief met bijlagen van mr. Six-van der Werf ingekomen bij het hof op
28 mei 2013, aangezien die brief binnen de termijn van 10 dagen voor de zitting is ingekomen.
Het hof heeft mr. Six-van der Werf de gelegenheid geboden behoorlijk van die bijlagen kennis te nemen en zich deugdelijk voor te bereiden op een verweer daartegen en heeft voorgesteld de mondelinge behandeling voor een leespauze te schorsen. Hiervan heeft mr. Six-van der Werf geen gebruik gemaakt. Daarop heeft het hof beslist dat op die bijlagen acht wordt geslagen, omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw zijn op [datum] 1986 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 21 april 2010 heeft de rechtbank Utrecht de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Deze beschikking is op 11 augustus 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Bij de beschikking van 21 april 2010 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, tevens bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand € 1.960,- bruto per maand zal voldoen als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw en met ingang van 23 juni 2011 (tot welke datum de man een lijfrente uitkering ontving van € 930,- per maand) € 1.520,- bruto per maand. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2012 ingevolge de wettelijke indexering € 1.539,76 per maand.
3.3
De man, geboren op [geboortedatum] 1941, is alleenstaand. De man ontvangt een pensioenuitkering van het ABP van € 2.421,25 bruto per maand. Daarnaast ontvangt de man een AOW-uitkering van € 1.079,93 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantietoeslag van € 60,87 per maand.
3.4
De lasten van de man bedragen per maand:
€ 74,22 aan ziektekosten:
- € 100,- premie basisverzekering ZVW,
- € 9,22 premie aanvullende verzekering,
- € 14,- eigen risico, verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW van € 49,-.
3.5
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1954, is alleenstaand. Zij heeft recht op een deel van het pensioen van de man. Dit deel bedroeg in 2012 blijkens de aangifte inkomstenbelasting van de vrouw € 6.785,-. Daarnaast ontvangt de vrouw een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WIA). Blijkens voormelde aangifte inkomstenbelasting bedroeg die uitkering in 2012 € 10.670,-.
3.6
De lasten van de vrouw bedragen per maand:
- € 517,18 aan huur;
- € 95,- aan ziektekosten:
- € 130,- premie basis- en aanvullende verzekering ZVW,
- € 14,- eigen risico, verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW van € 49,-.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdrage met ingang van 23 januari 2012 vastgesteld op € 1.125,- per maand.
4.2
De vrouw is, naar het hof begrijpt, met drie grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 11 juli 2012. Grief 1 heeft betrekking op de invloed van het vermogen van de vrouw op haar behoefte. Grieven 2 en 3 zien op de draagkracht van de man.
4.3
De man is op zijn beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen, waarbij kennelijk abusievelijk de derde grief is genummerd als grief 4 (hierna: grief 3). Zijn grieven 1 en 2 zien op zijn draagkracht; zijn grief 3 ziet op de indexering en een schuld. Hij verzoekt het hof de bijdrage voor de vrouw met ingang van 23 januari 2012 op € 500,- per maand vast te stellen, althans op een bedrag dat het hof juist acht. Daarbij heeft de man zijn verzoek vermeerderd in die zin dat hij in hoger beroep verzoekt de wettelijke indexering uit te sluiten onder indexering overeenkomstig het indexeringspercentage van het ABP.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vrouw heeft geen bezwaar gemaakt tegen de hiervoor onder 4.3 genoemde vermeerdering van het verzoek van de man en zij heeft daartegen inhoudelijk verweer gevoerd. Het hof zal daarom op die vermeerdering acht slaan.
5.2
De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw aan de vastgestelde bijdrage is tussen partijen niet in geschil en staat aldus vast.
5.3
Tussen partijen is in geschil of de vrouw inkomsten uit vermogen kan verwerven en de invloed van die inkomsten op haar behoefte. De vrouw heeft door het overleggen van de aangifte inkomstenbelasting 2012, het financieel jaaroverzicht 2012 van de Rabobank en overzichten van haar bankrekeningen (zie de producties i, j, k en l bij het journaalbericht van 23 mei 2013) voldoende inzicht verschaft in het verloop van haar vermogen. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen bedroeg het vermogen van de vrouw geen € 19.000,-. Blijkens de overgelegde bescheiden bedroeg op 1 januari 2012 het tegoed op rekeningnummer [rekeningnummer] nog € 6.143,- en op 31 december 2012 nog slechts € 1.409,56. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw, tegenover de betwisting door de man, voldoende aannemelijk gemaakt dat zij met het restant van haar vermogen geen relevante inkomsten kan verwerven die van invloed zijn op haar behoefte. Verder heeft de man zijn stelling dat de vrouw haar vermogen heeft besteed aan onnodige uitgaven tegenover de betwisting hiervan door de vrouw onvoldoende onderbouwd. Ook is niet gesteld of gebleken dat de vrouw nog ander vermogen zou hebben. Grief 1 van de vrouw slaagt.
5.4 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.3 en 3.4 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
5.5
Nu het de vaststelling van de draagkracht van de man betreft, houdt het hof rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Expertgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkrachtpercentage van 60.
5.6
De man heeft door overlegging van producties 11 en 12 bij het journaalbericht van 23 mei 2013 aangetoond dat hij € 800,- per maand en € 45,- per maand betaalt aan stichting [A] voor bewoning van woonruimte in het wooncomplex van de stichting. Ook uit het bewonerscontract van de man met de stichting (bijlage bij verweerschrift tevens verzoekschrift incidenteel hoger beroep) blijkt dat de man € 845,- per maand dient te voldoen, zijnde € 800,- per maand aan huur en € 45,- per maand aan bijdrage aan de algemene reserve. Het hof is van oordeel dat de man genoegzaam heeft aangetoond dat het bedrag van € 45,- per maand niet is vervat in de huur van € 800,- per maand. Dat het bedrag van € 45,- per maand wordt besteed als bijdrage in een “lief en leed-pot” zoals de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft betoogd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt nu zij die stelling niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd. Het hof houdt dan ook rekening met het bedrag van € 45,- per maand bij de woonlast van de man. De vrouw heeft haar stelling dat de man met deze bijdrage onderhoud uitspaart dat normaal gesproken moet worden voldaan uit de bijstandsnorm evenmin voldoende toegelicht, zodat het hof ook aan deze stelling voorbij gaat.
5.7
Tussen partijen staat vast dat in het bedrag van € 800,- per maand is begrepen de post servicekosten. De man heeft ter onderbouwing van zijn aandeel in die kosten als productie 23 bij het journaalbericht van 24 mei 2013 een berekening van die kosten overgelegd waarbij is uitgegaan van de jaarrekening 2011. De energiekosten voor het aandeel van de man in de gemeenschappelijke ruimte en de servicekosten voor de man zijn berekend op basis van de oppervlakte. In deze berekening wordt het aandeel van de man in de individuele energiekosten berekend op € 143,40 per maand. Het hof is van oordeel dat de man hiermee de hoogte van zijn aandeel voldoende heeft onderbouwd, mede gelet op de door de man al in eerste aanleg verschafte inzage in die kosten. Het hof verwerpt daarom de stelling van de vrouw dat in hoger beroep nog steeds niet duidelijk is welk deel van de servicekosten voor rekening van de woning van de man komt. Het hof houdt bij de woonlast van de man rekening met een huur van € 800,- per maand te verminderen met de servicekosten van € 143,40 per maand, aldus met een bedrag van € 656,60 per maand. Gelet op hetgeen onder 5.6 is overwogen komt de totale huur van de man op € 701,60 per maand. Grief 1 van de man slaagt. Hieraan doet niet af de stelling van de vrouw dat de kosten van de Baarnsche Courant in de begroting van de stichting De Bakermat van 2013 zijn begrepen.
5.8
Met de vrouw is het hof van oordeel dat bij de bepaling van de draagkracht van de man geen rekening dient te worden gehouden met een reservering van een bedrag voor familiebezoek in Amerika. Het staat de man vrij om zijn familie te bezoeken en daarvoor te reserveren. Die reservering dient naar het oordeel van het hof niet ten laste van de alimentatie van de vrouw te komen, maar dient plaats te vinden met de gelden uit de draagkrachtvrije ruimte. Grief 2 van de vrouw slaagt en grief 2 van de man faalt.
5.9
Overeenkomstig de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen houdt het hof geen rekening met de door de man opgevoerde advocaatkosten nu de onderhavige procedure betrekking heeft op een wijziging van een reeds vastgestelde alimentatie. Met advocaatkosten kan slechts in het kader van een echtscheidingsprocedure rekening worden gehouden, dit beperkt tot een maandlast van € 114,- per maand gedurende ten hoogste een jaar. Grief 3 van de vrouw slaagt.
5.1
Als onderdeel van grief 3 heeft de man het hof verzocht rekening te houden met een in maart 2010 door de heer [B] aan hem verstrekte lening van € 6.000,-, op welke
lening hij € 250,- per maand dient af te lossen.
Het hof stelt voorop dat in beginsel alle schulden van de man van invloed zijn op diens draagkracht. Wel kan er reden zijn aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld als schulden na vaststelling van de onderhoudsplicht nodeloos zijn aangegaan of de onderhoudsplichtige de mogelijkheid heeft zich van een schuld te bevrijden of een regeling te treffen. Ook kunnen er anderszins onredelijk te achten schulden zijn die de rechter buiten beschouwing kan laten.
De vrouw heeft door het overleggen van het vonnis van de rechtbank Utrecht van 13 juni 2012 betreffende de verrekening van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen bij haar verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, aangetoond dat het saldo op de spaarrekening van de man op 19 oktober 2009 € 6.679,86 bedroeg. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat het noodzakelijk was om in maart 2010 een bedrag van € 6.000,- te lenen voor de aanschaf van inboedelgoederen, voor herinrichtingskosten en voor advocaatkosten. Gelet op de betwisting van de noodzaak door de vrouw had het op de weg van de man gelegen de door hem gestelde noodzaak nader te onderbouwen. Nu de man dit heeft nagelaten dient dat voor zijn rekening te blijven. Daarbij komt dat de vrouw terecht aanvoert dat de door de man gestelde lening bij reguliere aflossing nagenoeg afgelost had kunnen zijn en dat de man niet heeft aangetoond dat hij niet tot aflossing in staat is geweest. Het voorgaande geldt temeer daar tussen de partijen niet in geschil is dat de man na de echtscheiding - tot 1 januari 2012 - zeer lage woonlasten heeft gehad. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen houdt het hof bij de bepaling van de draagkracht van de man in dit geval geen rekening met de door de man gestelde last in verband met voormelde lening. Dit onderdeel van grief 3 van de man faalt.
5.11
Het hof acht het redelijk de indexering van de alimentatie te koppelen aan de indexering van het ABP-pensioen van de man. Vast staat dat het ABP de pensioenen per 1 januari 2013 niet heeft verhoogd en per 1 maart 2013 zelfs heeft moeten verlagen. Een verhoging van de pensioenen kan slechts plaatsvinden indien het betrokken pensioenfonds daartoe over voldoende dekking beschikt en dat is heden ten dage een ongewisse zaak. Het is daarom redelijk de jaarlijkse bijstelling van de aan de vrouw te betalen alimentatie te laten afhangen van de schommelingen in het ABP-pensioen van de man. Hieraan doet naar het oordeel van het hof niet af de stelling van de vrouw dat de AOW-uitkering van de man wel (positief) geïndexeerd wordt. Het hof gaat ervan uit dat de AOW-uitkering wordt besteed aan de kosten van de eerste levensbehoeften van de man. De bijdrage in de kosten van levensonderhoud zal met name worden voldaan uit de pensioenuitkering. Dit onderdeel van grief 3 van de man slaagt.
5.12
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties hiervan heeft de man met ingang van 23 januari 2012 draagkracht voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 1.255,- per maand. Het hof ziet in de argumenten van de vrouw geen reden af te wijken van het draagkrachtpercentage van 60 en evenmin om de draagkrachtvrije ruimte van de man van 40% voor de helft aan de vrouw toe te rekenen.
5.13
Omdat tussen partijen eveneens in geschil is of de vrouw bij toekenning van partneralimentatie eventueel in een betere financiële positie komt dan de man, ziet het hof aanleiding een jusvergelijking te maken. Daarbij houdt het hof aan de zijde van de vrouw rekening met de norm voor een alleenstaande en het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 60 en de hiervoor onder 3.5 en 3.6 vermelde financiële gegevens.
5.14 Uit deze berekening blijkt dat de vrouw bij een alimentatie voor zichzelf van € 1.255,- per maand niet meer vrij te besteden overhoudt dan de man, zodat er geen reden is deze alimentatie te matigen. Het hof zal daarom dit bedrag vaststellen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man en van de vrouw gemaakt en een jusvergelijking. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 11 juli 2012 en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 21 april 2010 en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 23 januari 2012 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 1.255,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat deze bijdrage met ingang van 1 januari 2013 jaarlijks zal worden geïndexeerd met het indexpercentage dat van toepassing is op de pensioenuitkering van de man;
bepaalt dat de voornoemde beschikking van de rechtbank Utrecht van 21 april 2010 voor het overige blijft gehandhaafd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, A. Smeeïng-van Hees en
P.M.M. Mostermans, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 29 augustus 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.