ECLI:NL:GHARL:2013:6341

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
D 200.120.467-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie van proceskosten in hoger beroep bij affectieve relatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2013, gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van de proceskostenveroordeling van het vonnis van 20 december 2012. De appellant en geïntimeerde hebben een complexe relatie, waarbij de appellant eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor belaging en bedreiging van de geïntimeerde. De rechtbank had de appellant verboden om contact op te nemen met de geïntimeerde en hem een straatverbod opgelegd. In hoger beroep heeft de appellant drie grieven ingediend, die voornamelijk betrekking hebben op de proceskostenveroordeling en de financiële situatie van de appellant. Het hof heeft vastgesteld dat de hoofdveroordeling niet door de grieven wordt aangevallen en dat de voorzieningenrechter terecht geen gebruik heeft gemaakt van de discretionaire bevoegdheid om de proceskosten te compenseren. De aard van de vordering en de omstandigheden van de zaak rechtvaardigen geen compensatie van de proceskosten, ondanks de financiële situatie van de appellant. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.120.467
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 204453 / KL ZA 12-638)
arrest van de eerste kamer van 27 augustus 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H.M.A.W. Erven, kantoorhoudend te Lelystad,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. E.D. van Tellingen, kantoorhoudend te Almere,

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 20 december 2012 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector civiel recht, locatie Lelystad (hierna: de voorzieningenrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 16 januari 2013, tevens bevattende de grieven (met producties),
- de memorie van antwoord d.d. 23 april 2013,
- het pleidooi van 3 juli 2013.
2.2
Na het pleidooi hebben partijen om arrest verzocht op de pleitstukken.
2.3
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"Het is op deze gronden dat de man wenst te concluderen dat het Hof zal vernietigen wat betreft de proceskostenveroordeling van het vonnis van Voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 december 2012 tussen partijen gewezen en opnieuw recht doende zal bepalen dat:
1. De proceskosten gelet op de affectieve relatie tussen partijen gecompenseerd wordt
Alsmede dat
2. De proceskosten van dit beroep gecompenseerd worden."
2.4
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans zo nodig onder aanvulling of met verbetering van gronden tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en tot veroordeling van [appellant] in de proceskosten van de procedure.

3.De feiten

3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1 van genoemd vonnis d.d. 20 december 2012 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten, aangevuld met de feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden:
3.2
Partijen kennen elkaar sinds drie jaar.
3.3
In 2010 is gedaagde zijn baan kwijtgeraakt. Daarna is [appellant] enige tijd geregeld bij [geïntimeerde] over de vloer geweest, heeft hij kluswerk voor haar verricht en heeft hij bij haar gegeten.
3.4
[geïntimeerde] heeft in 2012 aangiftes gedaan tegen [appellant]:
op 23 oktober 2012 ter zake van bedreiging, op 2 november 2012 ter zake van stalking, op 3 november 2012 ter zake van bedreiging, op 5 november ter zake van stalking en op 4 december 2012 ter zake van stalking, bedreiging en vernieling.
3.5
[appellant] heeft op 3 november 2012 aangifte gedaan tegen de zoon van [geïntimeerde] ter zake van mishandeling.
3.6
[appellant] heeft op 14 november 2012 aangifte gedaan tegen [geïntimeerde] ter zake van bedreiging.
3.7
De politierechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft [appellant] op 11 januari 2013 veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, wegens belaging en bedreiging van [geïntimeerde]. Tegen dit vonnis is [appellant] niet in hoger beroep gegaan.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft gevorderd [appellant] gedurende een jaar na betekenis van het vonnis een contact- en straatverbod op te leggen, op straffe van het verbeuren van een dwangsom van EUR 500,00 voor iedere keer dat gedaagde niet voldoet aan dit vonnis en een machtiging voor eiseres om het vorenstaande desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie. Tevens heeft [geïntimeerde] gevorderd [appellant] te veroordelen in de proceskosten.
4.2
[appellant] heeft verweer gevoerd.
4.3
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep [appellant] verboden gedurende één jaar na betekening van het vonnis zich te begeven en/of zich te bevinden in het [adres] en de aangrenzende straten in [woonplaats]. Tevens heeft de rechtbank [appellant] verboden gedurende een jaar na betekening van het vonnis persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact op te nemen met [geïntimeerde]. Zulks op straffe van een dwangsom van EUR € 100,-- voor iedere keer dat hij de verboden overtreedt met een maximum van EUR 1.000,--. Voorts heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1 [appellant] heeft drie grieven opgeworpen.
5.2
Grief Iricht zich tegen het oordeel van de rechtbank over het al dan niet bestaan van een relatie tussen [appellant] en [geïntimeerde].
Grief IIricht zich tegen de kostenveroordeling in eerste aanleg. Met
Grief IIIkomt [appellant] op tegen het voorbijgaan van de rechtbank aan de financiële situatie van de man. Gelet op de samenhang tussen deze grieven, die in de kern zien op de veroordeling van de man in de proceskosten, lenen zij zich voor een gezamenlijke behandeling. Het hof stelt vast dat de hoofdveroordeling niet door de grieven wordt aangevallen.
5.3
Art. 237 lid 1 Rv verwoordt de hoofdregel omtrent de proceskostenveroordeling: de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, wordt in de kosten veroordeeld. De rechter kan in geval van een (familie)relatie de proceskosten geheel of gedeeltelijk compenseren. De wet verplicht niet om in een dergelijk geval over te gaan tot (gehele of gedeeltelijke) compensatie van proceskosten, maar geeft de rechter op dit punt een discretionaire bevoegdheid.
5.4
De voorzieningenrechter heeft terecht niet van deze discretionaire bevoegdheid gebruik gemaakt. Daargelaten dat ter discussie staat of tussen partijen sprake is van een affectieve relatie, nu vaststaat dat [appellant] [geïntimeerde] heeft belaagd en bedreigd, hij terzake strafrechtelijk is veroordeeld en de vordering van [geïntimeerde] ertoe strekte bescherming te bieden tegen het onrechtmatige handelen van [appellant], was er alleen al vanwege de aard van de vordering geen reden gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid. Dat de financiële situatie van [appellant] niet rooskleurig is, doet daaraan niet af. Een en ander heeft [appellant] er ook moeten van weerhouden onrechtmatig te handelen jegens [geïntimeerde].
5.6
De grieven falen.

6.De slotsom

6.1
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (geliquideerd salaris advocaat 3 punten, tarief € 632,--).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep d.d. 20 december 2012;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 299,-- aan verschotten en op € 1.896,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. M. Wolters en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
27 augustus 2013.