ECLI:NL:GHARL:2013:6335

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
KS 24-002883-10 28-8-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor brandstichting, bedreiging, belaging en mishandeling met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die werd beschuldigd van een reeks strafbare feiten, waaronder brandstichting, bedreiging, belaging en mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De vordering van het openbaar ministerie om terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging op te leggen, is door het hof afgewezen. Het hof verwierp het verweer van de raadsman dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging, ondanks de beweringen over onrechtmatig politieoptreden bij de aanhouding van de verdachte. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde.

De zaak kwam voort uit een incident op 19 januari 2010, waarbij de verdachte, gewapend met een mes, probeerde een basisschool te betreden. Dit leidde tot een gewapende confrontatie met de politie, waarbij de verdachte gewond raakte. Het hof oordeelde dat de politie onder de omstandigheden van dat moment gerechtvaardigd handelde. De verdachte had eerder zijn echtgenote bedreigd en mishandeld, en had stelselmatig inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Het hof achtte de bewezenverklaring van de feiten voldoende onderbouwd door de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de verdachte zelf.

De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van zijn daden schade had geleden. Het hof wees de vordering tot schadevergoeding toe tot een bedrag van € 5.289,28, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de slachtoffers, evenals de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-002883-10
Uitspraak d.d.: 28 augustus 2013
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 23 november 2010 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 17-880021-10 en 17-755058-09, 17-880465-09, 17-885191-10, tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1969],
wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 maart 2011, 12 mei 2011, 26 oktober 2011, 31 januari 2012, 26 april 2012, 25 september 2012, 12 november 2012, 18 december 2012, 2 april 2013 en 14 augustus 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het in de zaak met parketnummer 17-880021-10 onder 1, 2, 3b en 5 ten laste gelegde, het in de zaak met parketnummer 17-880465-09 onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 17-885191-10 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de terbeschikkingstelling van verdachte zal gelasten met het bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 5.289,28, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden,
mr. J.B. Boone en mr. M. t’Sas, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Na wijziging van de tenlastelegging in zaken met parketnummer 17- 88021-10 en 17-880465-09 ter terechtzitting in eerste aanleg is aan de verdachte verdeeld over meerdere - ter terechtzitting gevoegde - tenlasteleggingen een aantal feiten ten laste gelegd, welke feiten, omwille van de leesbaarheid, door het hof zijn doorgenummerd. Het hof volgt hierbij de geaccumuleerde opsomming zoals opgenomen in het vonnis van de rechtbank.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 19 januari 2010 te [plaats1], (althans) in de gemeente [gemeente1], opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, gelegen aan of bij de [adres], aldaar, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (op een of meer plaats(en)) de begane grond en/of de 1e verdieping van die woning besprenkeld met benzine en/of (vervolgens) een of meer bed(den) en/of beddengoed en/of een of meer stoffen voorwerp(en) op de 1e verdieping van die woning in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan (ondermeer) een of meer vloer(en) en/of vloerbedekking en/of een of meer bed(den) en/of beddengoed en/of een of meer deur(en) in die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of een of meer ander(e) in die woning aanwezig(e) goed(eren) en/of een of meer woning(en) in de directe nabijheid van die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2:
hij op of omstreeks 19 januari 2010 te [plaats1], (althans) in de gemeente [gemeente1], ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in een woning, gelegen aan of bij de [adres] aldaar, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die woning en/of een of meer in die woning aanwezige goed(eren) en/of een of meer woning(en) in de directe nabijheid van die woning en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten voor een of meer medewerker(s) van (een) hulpdienst(en) ((ondermeer) politie en/of brandweer) en/of voor (een) andere zich in de nabijheid van die woning bevindende perso(o)n(en), te duchten was,
met dat opzet een (grote) hoeveelheid brandstof (te weten benzine) in een of meer (de(e)l(en) van die woning heeft gesprenkeld/gegoten en een of meer gaspit(ten) van een zich in die woning bevindend kooktoestel/gasstel heeft ontstoken,
en/of (aldus) met dat opzet, door het besprenkelen en/of gieten van benzine in een of meer de(e)l(en) van die (gesloten) woning, een grote en/of (zeer) brandbare en/of (zeer) ontploffingsgevaarlijke/ontploffingsgevoelige en/of explosieve benzinedamp in die woning heeft laten ontstaan en een of meer gaspit(ten)/gasbrander(s) heeft ontstoken, waardoor er gevaar voor ontploffing bestond,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3:
A.
hij op of omstreeks 19 januari 2010 te [plaats1] en/of te [plaats2] en/of elders in het arrondissement Leeuwarden, in elk geval in Nederland, ter voorbereiding van (een) te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, te weten moord op, althans doodslag op, althans zware mishandeling al dan niet met voorbedachten rade van, althans opzettelijke vrijheidsberoving van, althans gijzeling van, althans (een) poging(en) daartoe op/van, [benadeelde] en/of [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of een of meer perso(o)n(en) in en/of nabij de basisschool de "[school]", hetgeen het misdrijf van artikel 289 of 287 of 302 of 303 of 282 of 282a (jo. artikel 45) van het Wetboek van Strafrecht oplevert, opzettelijk een vervoermiddel, te weten een personenauto en/of een voorwerp, te weten een (groot) mes/sabel, bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
en/of
B.
hij op of omstreeks 19 januari 2010 te [plaats2], in de gemeente [gemeente2], een of meer perso(o)n(en) in en/of nabij de basisschool de "[school] (te weten (ondermeer) [slachtoffer3]), aldaar, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is/heeft verdachte opzettelijk dreigend
- als bestuurder van een personenauto (met hoge snelheid) het (school)plein van die "[school]" opgereden en/of (vervolgens)
- met in zijn hand een (groot) mes/sabel, althans een (groot) scherp en/of puntig voorwerp, de/zijn personenauto verlaten en/of (vervolgens)
- met in zijn hand dat/een (gro(o)t(e)) mes/sabel, althans dat/een (gro(o)t(e)) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp (met kracht) een of meer (toegangs)deur(en) van die "[school]" geprobeerd te openen, althans geprobeerd de "[school]" te betreden;
4:
hij op 19 januari 2010 te [plaats2], in de gemeente [gemeente2], medewerker(s) van Gezondheidscentrum "[gezondheidscentrum]", te weten (onder meer) [slachtoffer4] en/of [slachtoffer5], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is/heeft verdachte opzettelijk dreigend (in uiterlijk verwarde toestand en/of ruikend naar benzine)
-het pand van dat Gezondheidscentrum binnengegaan en/of (vervolgens)
-over een afgeschermde balie geklommen en/of (vervolgens)
-achter die afgeschermde balie gaan zitten en/of gaan staan, althans verbleven en/of (vervolgens)
-tegen een of meer deur(en) van dat pand getrapt en/of (vervolgens)
-die (vluchtende) [slachtoffer4] en/of [slachtoffer5], naar de/een uitgang van dat pand gevolgd;
5:
hij in of omstreeks de periode van 29 oktober 2009 tot en met 19 januari 2010 te [plaats3], (in elk geval) in de gemeente [gemeente3] en/of te [plaats1], (in elk geval) in de gemeente [gemeente1] en/of [plaats4], (in elk geval) in de gemeente [gemeente4] en/of te [plaats2] (in elk geval) in de gemeente [gemeente2], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde] en/of[slachtoffer1], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde] en/of[slachtoffer1], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, te weten het onderhouden van contact met verdachte, immers heeft verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk en met voormeld oogmerk op verschillende data in voornoemde periode (telkens)
- voornoemde [benadeelde] en/of[slachtoffer1] opgewacht en/of
- zich in de nabijheid van die [benadeelde] en/of[slachtoffer1] opgehouden en/of
- ( via de computer) een of meer mailbericht(en) aan die [benadeelde] en/of[slachtoffer1] gestuurd en/of
- op hinderlijke wijze contact gezocht met familieleden en/of vrienden en/of collega's, althans bekenden, van die [benadeelde];
6:
hij in of omstreeks de periode van 5 augustus 2009 tot en met 14 oktober 2009 te [plaats3], althans in de gemeente [gemeente3], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, te weten het onderhouden van contact met verdachte, immers heeft/is verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk en met voormeld oogmerk op verschillende data in voornoemde periode (telkens)
- een of meer brief(ven) aan die [benadeelde] gestuurd, althans een of meer brief(ven) aan die [benadeelde] doen toekomen en/of
- telefonisch contact gezocht met die [benadeelde] en/of
- ( telkens) die [benadeelde] achtervolgd en/of klemgereden en/of
- ( telkens) bij de woning waar die [benadeelde] in bovengenoemde periode verbleef gestaan, althans verschenen en/of (daarbij) (telkens, althans meermalen) de woning ingekeken en/of (telkens, althans meermalen) die woning binnengegaan en/of
- op hinderlijke wijze contact gezocht met een of meer familielid/leden van die [benadeelde];
7:
hij op of omstreeks 4 augustus 2009 te [plaats1], in de gemeente [gemeente1], opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, althans een persoon, te weten [benadeelde], meermalen, althans eenmaal, met (de punt van) een natte handdoek in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
8:
hij op of omstreeks 4 augustus 2009 te [plaats1], in de gemeente [gemeente1], opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/is hij, verdachte, met dat opzet,
- die [benadeelde] naar de badkamer/douche gevolgd en/of (vervolgens)
- de deur van die badkamer/douche op slot gedaan en/of (vervolgens)
- die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, onder de (koude) douche gezet en/of onder de (koude) douche gehouden en/of
- die [benadeelde] verhinderd de badkamer te verlaten;
9:
hij op of omstreeks 4 augustus 2009 te [plaats1], in de gemeente [gemeente1], [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde] dreigend een (bad)handdoek om de keel/hals gedaan en/of (vervolgens) die (bad)handdoek om de keel/hals van die [benadeelde] strak/stevig aangetrokken, althans aangedraaid en/of (daarbij) die [benadeelde] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd :"ik trek net zo lang door totdat je mij de naam geeft" en/of "ik houd niet eerder op dan dat je de naam van de collega mij vertelt", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
10:
hij op of omstreeks 20 augustus 2009, te [plaats1], in de gemeente [gemeente1], opzettelijk zijn echtgenote, althans een persoon, te weten [benadeelde], heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte,
-die [benadeelde] (met kracht) vastgepakt en/of meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam geduwd, tengevolge waarvan die [benadeelde] al dan niet tegen een muur terecht is gekomen en/of
-die [benadeelde] aan een arm meegesleurd/meegetrokken, tengevolge waarvan die [benadeelde] ten val is gekomen, althans die [benadeelde] door zijn gewelddadig toedoen op de grond terecht doen komen en/of (vervolgens)
-die [benadeelde] vastgepakt en/of op de grond gegooid, althans die [benadeelde] door zijn gewelddadig toedoen op de grond terecht doen komen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
11:
hij op of omstreeks 16 januari 2010 te [plaats4], in de gemeente [gemeente4], [slachtoffer6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer6] dreigend de woorden toegevoegd :"als ik je nog 1 keer tegen kom dan snij ik je strot door, denk er maar goed om", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging

Namens verdachte is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Voor zover de raadsman bij pleidooi de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie heeft beoogd te bepleiten zowel - in het algemeen - met betrekking tot alle ten laste gelegde feiten als (al dan niet subsidiair) met betrekking tot hetgeen onder 3 is ten laste gelegd, is het hiernavolgende van toepassing op alle in de tenlastelegging opgenomen feiten.
Ter ondersteuning van haar standpunt heeft de verdediging uitgebreid stilgestaan bij de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de verdachte door de politie is aangehouden. Dit politieoptreden zou niet minder dan een volstrekt ongerechtvaardigde en herhaalde aanslag op het leven van de verdachte hebben ingehouden, welke ernstige misstand door het creëren en sublimeren van de onderhavige strafzaak tegen de verdachte zou moeten worden toegedekt. Het onrechtmatige politieoptreden resulteert in een grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte en is strijdig met een goede procesorde, aldus de raadsman. Op deze grond wordt de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie terzake dit feit bepleit.
Onder omstandigheden kan een ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie leiden indien daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling is tekortgedaan.
In deze zaak is komen vast te staan dat verdachte zich naar de basisschool van zijn kinderen heeft begeven en feitelijk ook, gewapend met een groot mes, getracht heeft die school te betreden. Dit deed hij nadat hij ongeveer een uur tevoren was gesommeerd zich te melden bij de politie in verband met het feit dat hij de voorwaarden waaronder zijn voorlopige hechtenis was geschorst zou hebben overtreden, waarna hij zijn woning in brand had gestoken en in kennelijk overspannen toestand bij haar werkgever op zoek was gegaan naar zijn (aanstaande) ex-vrouw.
Op aanroepen van de bij de school aanwezige politiemensen (verdachte heeft zelf verklaard bij de politie dat hij hoorde dat men hem wilde aanhouden) reageerde verdachte niet door het mes weg te gooien en zich over te geven, maar bleef hij kennelijk trachten zich met het mes toegang te verschaffen tot de school waarin zich vele kinderen bevonden. Door één van de politiemensen is daarop gericht op verdachte geschoten, hetgeen heeft geleid tot uitschakeling van verdachte die gewond op de grond is gevallen. Toen verdachte vervolgens trachtte het mes in zijn eigen buik te steken is gericht in de arm van verdachte geschoten ten einde hem dit te beletten. Daarop kon de verdachte worden aangehouden en het mes hem worden afgenomen.
Verdachte heeft achteraf verklaard dat hij alleen zichzelf iets heeft willen aandoen, maar voor die tijd afscheid wilde nemen van zijn beide zoons. Bovendien stelt de verdediging dat er op dat moment geen direct gevaar was omdat de schooldeuren inmiddels op aandringen van de politie op slot waren gedaan.
Wat hier ook van zij, het hof acht het volstrekt begrijpelijk dat de politie onder de bovenomschreven omstandigheden direct heeft ingegrepen en niet het risico heeft genomen dat het verdachte lukte de school binnen te komen, hetzij door met geweld een deur te forceren, hetzij door gebruikmaking van een deur die toch niet afgesloten zou blijken te zijn. De door de verdediging geopperde suggestie dat de politie de tijd had kunnen nemen om een psycholoog in te schakelen of te wachten op een onderweg zijnd arrestatieteam is volstrekt onrealistisch. De eerste twee door verbalisant afgevuurde schoten waren noodzakelijk om aan een directe dreiging voor het leven of de gezondheid van anderen een eind te maken. Het derde schot is afgevuurd ter voorkoming van zelfdoding van verdachte. In het midden kan blijven of dit derde schot al dan niet in strijd met de ambtsinstructie is gegeven. Van belang is of het ingrijpen van de politie ertoe leidt dat gesproken kan worden van een ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling is tekortgedaan. Daarvan is geen enkele sprake. Evenmin is sprake van een schending van fundamentele rechten/beginselen die zou moeten leiden tot het oordeel dat het openbaar ministerie verdachte niet zou mogen vervolgen.

Bewijsverweren

De raadsmanheeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde bepleit dat verdachte ten aanzien van dit feit dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat het geen uitslaande brand is geweest, zodat de nabijgelegen woning(en) (met inventaris) geen gevaar hebben gelopen en er aldus niet bewezen kan worden dat er gemeen gevaar voor andermans goederen is geweest.
Ten aanzien van de goederen in de echtelijke woning heeft de raadsman aangevoerd dat de echtgenote van verdachte de woning ruim vijf maanden eerder (met medeneming van de kinderen) heeft verlaten, zodat het niet onmogelijk is dat alle goederen die zich op dat moment in de woning bevonden volledig toebehoorden aan verdachte.

Het hof overweegt als volgt:

Uit te bezigen bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, stelt het hof vast dat het verdachte is geweest die brand in de echtelijke woning heeft gesticht. Verdachte heeft benzine in de woning verspreid op zowel de begane grond als de bovenverdieping en heeft op een drietal plekken op de bovenverdieping brand gesticht.
Uit het proces-verbaal van sporenonderzoek, d.d. 20 januari 2010 en uit het aanvullend proces-verbaal van sporenonderzoek, d.d. 23 februari 2010 blijkt dat er op de bovenverdieping op drie verschillende plaatsen brand heeft gewoed en dat door deze branden goederen zijn verbrand. De brandweer heeft de drie brandhaarden geblust.
In artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht is straf bedreigd tegen onder andere degene die opzettelijk brand sticht indien daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. Dit houdt in dat het gemeen gevaar voor goederen ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Uit het aanvullende proces-verbaal van sporenonderzoek blijkt dat de afstand tot het belendende perceel 7,2 meter bedroeg. Hierdoor was - volgens de deskundigen - gevaar voor schade aan dit perceel meer dan denkbeeldig in geval van een uitslaande brand. Gelet op het brandbeeld (drie afzonderlijke brandhaarden) en de door de gehele woning aanwezige benzine kan naar het oordeel van het hof bewezen worden dat er ten tijde van de brandstichting gemeen gevaar voor het belendende perceel voorzienbaar is geweest. Dat de hulpdiensten spoedig ter plaatste zijn gekomen en de drie verschillende brandhaarden tijdig hebben geblust en daarmee hebben voorkomen dat er een uitslaande brand is ontstaan doet daaraan niet af.
Uit het vorenstaande volgt eveneens dat er gemeen gevaar voor de inventaris van de echtelijke woning is geweest. Het verweer van de raadsman dat de toenmalige echtgenote de echtelijke woning vijf maanden eerder, met medeneming van de kinderen, heeft verlaten en niet valt uit te sluiten dat de door brand aangetaste en de door brand bedreigde goederen volledig aan verdachte toebehoorden wordt door het hof verworpen. Uit het proces-verbaal van aangifte, d.d. 12 mei 2010 blijkt dat aangeefster [benadeelde] op het moment van deze brand (nog) mede-eigenaar was van de woning en tevens (nog) mede-eigenaar was van de zich daarin bevindende goederen.
De raadsmanheeft met betrekking tot onder 5 ten laste gelegde feit bepleit dat verdachte ten aanzien van dit feit dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat er van de zijde van verdachte op geen enkel moment sprake is geweest van doelbewuste overtreding van het contactverbod, dan wel het belagen van het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in casu de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg (in casu het inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer) dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Het hof stelt op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen vast dat verdachte in de periode van 29 oktober 2009 tot met 19 januari 2010 [benadeelde] en [slachtoffer1] heeft opgewacht, zich in de nabijheid van [benadeelde] en [slachtoffer1] heeft opgehouden, via de computer mailberichten aan [benadeelde] en [slachtoffer1] heeft gestuurd en hij op hinderlijke wijze contact heeft gezocht met familieleden, vrienden en collega’s van [benadeelde]. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat het de verdachte gedurende deze periode rechtens verboden was contact te zoeken met voornoemde [benadeelde] en [slachtoffer1]. Dit verbod was gegrond op een civielrechtelijke beslissing met die strekking, alsmede op een beslissing van de rechter-commissaris in strafzaken in dier voege dat het contactverbod gold als voorwaarde voor schorsing van verdachtes voorlopige hechtenis.
Deze gedragingen van verdachte zijn naar het oordeel van het hof zo zeer gericht op het veroorzaken van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, dat verdachte, bij gebreke van een contra-indicatie, de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De raadsmanheeft zich, onder verwijzing naar artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de onder 7 (mishandeling), 9 (bedreiging met enig misdrijf tegen leven gericht) en 10 (mishandeling) ten laste gelegde feiten wegens een gebrek aan voldoende wettig bewijs. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat een bewezenverklaring ten aanzien van deze feiten niet enkel kan berusten op de aangifte.
Er is, aldus de raadsman niet voldaan aan het vereiste wettelijke bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Ingevolge het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering - dat ziet op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
De Hoge Raad heeft bij zijn arresten van 30 juni 2009 (LJN BH3704 en BG7746) het aangescherpt criterium aangelegd dat een aangifte in voldoende mate moet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, zo blijkt uit HR 26 januari 2010 (LJN BK2094).
Voor de beoordeling ter zake deze ten laste gelegde feiten is het hof van oordeel dat de aangiftes in voldoende mate ondersteund worden door een ander bewijsmiddel, te weten de verklaringen van verdachte zelf. Immers heeft verdachte bij de politie verklaard:
Ten aanzien van feit 7:‘Het klopt dat ik haar met de punt van de badhanddoek met zwaaiende bewegingen heb geraakt’.
Ten aanzien van feit 9:‘Ik heb [benadeelde] op 4 augustus 2009 in de badkamer van onze woning te [plaats1] een handdoek om haar nek en schouders gelegd en haar naar mij toegehaald. Ik ben doorgegaan met uitoefenen van druk. Ik zette haar de badhanddoek om de keel.’
Ten aanzien van feit 10:‘Op 20 augustus te [plaats1] heb ik [benadeelde] een duw gegeven. Zij is toen uitgegleden en ten val gekomen’.
Naar het oordeel van het hof is hiermee voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. Het hof verwerpt derhalve het verweer
.
De raadsmanheeft met betrekking tot het onder 8 ten laste gelegde bepleit dat verdachte ten aanzien van dit feit dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat er slechts sprake is geweest van een incident tussen echtelieden in de echtelijke woning en dat hier niet gesproken kan worden van een wederrechtelijke vrijheidsberoving.

Het hof overweegt als volgt:

Strafbaar is hij die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt. Uit de te bezigen bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, blijkt dat verdachte [benadeelde] is gevolgd naar de badkamer en haar aldaar heeft belet de badkamer te verlaten op het moment dat zij dat verkoos. Hij heeft haar tegengehouden, haar meerdere keren onder een koude douche gehouden en gezegd dat zij niet eerder de badkamer mocht verlaten dan nadat zij verdachte de naam van haar college had gegeven. Aangeefster [benadeelde] heeft verklaard dat zij al met al een half uur tegen haar wil in de badkamer heeft moeten verblijven.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte aangeefster tegen haar wil een half uur heeft vastgehouden in de badkamer. Het hof is van oordeel dat dit de strafbare gedraging van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht oplevert.
Het hof merkt daarbij nog op dat verdachte gedurende deze wederrechtelijke vrijheidsberoving aangeefster tevens heeft mishandeld en haar heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, zodat er naar het oordeel van het hof – anders dan de raadsman stelt – niet gesproken kan worden over slechts een strafrechtelijk irrelevant ‘incident’ tussen echtelieden in de echtelijke woning. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De raadsmanheeft met betrekking tot het onder 11 ten laste gelegde, bepleit dat verdachte ten aanzien van dit feit dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan voldoende wettig bewijs, dan wel wegens gebrek aan overtuiging.

Het hof overweegt als volgt:

Uit de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, stelt het hof vast dat verdachte zich op 16 januari 2010 te [plaats4] heeft schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht ten aanzien van [slachtoffer5].
Dat getuige [getuige] ten overstaande van de rechter-commissaris op 25 februari 2013 heeft verklaard zich niet meer te kunnen herinneren dat verdachte de exacte woorden;
‘Als ik je nog een keer tref dan snij ik je strot door’heeft gebezigd, doet daaraan niet af. Getuige [getuige] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij heeft gehoord dat verdachte, staand voor de wc-deur, tegen [slachtoffer6] iets heeft gezegd in de trant van doodsteken of doodschieten. Nu de essentie van de verklaring - namelijk dat [slachtoffer6] door verdachte is bedreigd - ten overstaan van de rechter-commissaris is herhaald acht het hof dit feit wettig en overtuigend bewezen. Het hof merkt daarbij op dat het op zich niet verwonderlijk is dat een getuige zich drie jaren na dato de exacte woorden die door verdachte zijn gebezigd niet meer kan herinneren. Het verweer wordt verworpen.

Vrijspraak

Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 2, 3A , 4 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 3B, 5, 7, 8, 9, 10 en 11 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op 19 januari 2010 te [plaats1], in de gemeente [gemeente1], opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, gelegen aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk de begane grond en de 1e verdieping van die woning besprenkeld met benzine en vervolgens bedden en beddengoed en één of meer stoffen voorwerpen op de 1e verdieping van die woning in brand gestoken, ten gevolge waarvan vloeren en bedden en beddengoed en een deur in die woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en in die woning aanwezige goederen en een woning in de directe nabijheid van die woning te duchten was;
3B:
hij op 19 januari 2010 te [plaats2], in de gemeente [gemeente2], personen in de basisschool de "[school], te weten onder meer [slachtoffer3], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is/heeft verdachte opzettelijk dreigend
- als bestuurder van een personenauto het schoolplein van die "[school]" opgereden en vervolgens
- met in zijn hand een sabel en zijn personenauto verlaten en vervolgens
- met in zijn hand die sabel, met kracht een toegangsdeur van die "[school]" geprobeerd te openen;
5:
hij in de periode van 29 oktober 2009 tot en met 19 januari 2010 te [plaats3], in de gemeente [gemeente3] en te [plaats1], in de gemeente [gemeente1] en [plaats4], in de gemeente [gemeente4] en te [plaats2], in de gemeente [gemeente2], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde] en[slachtoffer1], met het oogmerk die [benadeelde] en[slachtoffer1], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, te weten het onderhouden van contact met verdachte, immers heeft verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk en met voormeld oogmerk op verschillende data in voornoemde periode
- voornoemde [benadeelde] en[slachtoffer1] opgewacht en
- zich in de nabijheid van die [benadeelde] en[slachtoffer1] opgehouden en
- via de computer mailberichten aan die [benadeelde] en[slachtoffer1] gestuurd en
- op hinderlijke wijze contact gezocht met familieleden en vrienden en collega's van die [benadeelde];
7:
hij op 4 augustus 2009 te [plaats3], in de gemeente [gemeente3], opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, te weten [benadeelde], meermalen, met de punt van een natte handdoek in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
8:
hij op 4 augustus 2009 te [plaats1], in de gemeente [gemeente3], opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft/is hij, verdachte, met dat opzet,
- die [benadeelde] naar de badkamer/douche gevolgd en vervolgens
- de deur van die badkamer/douche op slot gedaan en vervolgens
- die [benadeelde] meermalen onder de koude douche gezet en/of onder de koude douche gehouden en
- die [benadeelde] verhinderd de badkamer te verlaten;
9:
hij op 4 augustus 2009 te [plaats1], in de gemeente [gemeente1], [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde] dreigend een badhanddoek om de keel/hals gedaan en vervolgens die badhanddoek om de keel/hals van die [benadeelde] stevig aangetrokken, en daarbij die [benadeelde] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd :"ik trek net zo lang door totdat je mij de naam geeft" en/of "ik houd niet eerder op dan dat je de naam van de collega mij verteld";
10:
hij op 20 augustus 2009, te [plaats1], in de gemeente [gemeente1], opzettelijk zijn echtgenote, te weten [benadeelde], heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte,
-die [benadeelde] met kracht vastgepakt en tegen het lichaam geduwd, tengevolge waarvan die [benadeelde] tegen een muur terecht is gekomen en
-die [benadeelde] aan een arm meegesleurd, tengevolge waarvan die [benadeelde] ten val is gekomen en vervolgens
-die [benadeelde] vastgepakt en op de grond gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
11:
hij op 16 januari 2010 te [plaats4], in de gemeente [gemeente4], [slachtoffer6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer6] dreigend de woorden toegevoegd :"als ik je nog 1 keer tegen kom dan snij ik je strot door, denk er maar goed om", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 3B bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
Belaging, meermalen gepleegd.
Het onder 7 en 10 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.
Het onder 8 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Het onder 9 en 11 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte wordt veroordeeld ter zake van een reeks van strafbare feiten die alle in meer of mindere mate verband houden met –in de bewoordingen van de raadsman- de alom bekende resultante van de onmacht van een nakend einde van een 20 jaar durende liefdesrelatie. Ook de bedreiging van aangeefster [slachtoffer6] werd getriggerd door een opmerking harerzijds over de wijze waarop de verdachte zijn vrouw bejegende. De hiervoor bedoelde onmacht is vanuit menselijk oogpunt en met name vanuit verdachtes perspectief zeer wel voorstelbaar en invoelbaar. Maar daarmee is niet alles gezegd. Naast verdachtes perspectief zijn er immers andere perspectieven. Dat van zijn echtgenote bijvoorbeeld. Zij is geen lijfeigene van verdachte, maar een zelfstandig individu met het onvervreemdbaar recht om binnen de grenzen van de wet haar eigen keuzes te maken. Geleid door zelfzuchtige motieven heeft de verdachte getracht aan dat recht paal en perk te stellen. Hij heeft daartoe op een weinig verheffende, om niet te zeggen ronduit laffe wijze zijn fysieke overwicht herhaald en met overschrijding van diverse strafrechtelijke normen in stelling gebracht. Hij heeft zijn echtgenote bedreigd, mishandeld, van haar fysieke vrijheid beroofd en belaagd. Deze delicten hebben plaatsgevonden gedurende c.q. verspreid over een periode van meerdere maanden. De verdachte was kennelijk niet bereid c.q. in staat zijn verlies te nemen en zichzelf weer in het gareel te krijgen. Dat verdachtes echtgenote als evident onderliggende partij in deze fase bij herhaling hulp en bescherming heeft gezocht bij de overheid om haar te beschermen tegen verdachtes dreigementen en intimidatie, acht het hof, anders dan de verdediging, alleszins begrijpelijk.
Daarbij verdient nog opmerking dat het hof niet deelt de door de verdediging tot in den treure beleden opvatting van een inadequaat en provocatief optreden door die overheid. Deze periode van terreur culmineerde uiteindelijk in de gebeurtenissen van 19 januari 2010. Als de verdachte kennelijk doorheeft dat het geduld van de overheid op is, dat hij niet langer in staat zal zijn zijn dreigementen waar te maken waardoor deze hem als geloofwaardige wapens uit handen worden genomen, dan slaan de stoppen pas echt goed door. De verdachte sticht brand in de echtelijke woning, gaat als een razende op zoek naar zijn echtgenote en tracht uiteindelijk bewapend met een groot mes de basisschool van zijn kinderen binnen te dringen. Daar wordt hij door een tweetal politiekogels uitgeschakeld.
Wat volgt is een uitgebreid politieonderzoek naar de feiten waarvan de verdachte wordt verdacht, een rijksrechercheonderzoek naar de toedracht van de schietpartij en een langdurig strafproces. De lange duur van het strafproces is met name toe te schrijven aan het volgende: de verdachte ontkent - naar het oordeel van het hof ten onrechte en tegen beter weten in - alle feiten, sterker nog, de verdachte ziet zichzelf als slachtoffer van politie, justitie en, uiteraard, zijn echtgenote en de haren. Ten aanzien van de juistheid en gerechtvaardigdheid van de eigen handelwijze ontbreekt bij verdachte kennelijk ook maar de geringste twijfel. Als gevolg van deze opstelling moet veel feitenonderzoek worden overgedaan en rijzen aanvankelijk grote vraagtekens ten aanzien van de geestelijke gezondheid van de verdachte. Voor wat betreft dat laatste geven de rapporten van de psychiater Van Os en de psycholoog Feringa enig houvast. Deze deskundigen, daarin bijgevallen door de reclassering, signaleren in 2010 narcistische problematiek, geen zelfinzicht en een dringende noodzaak tot klinische behandeling. Nadien, zo stelt het hof vast, krijgt geen enkele gedragsdeskundige meer vat op de verdachte. Een intake bij een FPK leidt tot een afwijzing wegens verdachtes weigerachtige opstelling, diverse pogingen van het hof nadien om het zicht op de persoon van de verdachte te verbeteren en te actualiseren, worden door de verdachte op berekenende wijze gepareerd. ‘Berekenend’, want de verdachte is niet dom. Ook de uitgekookte wijze waarop hij wel medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht geeft hiervan blijk: hij verschijnt stipt op afspraken om vervolgens alleen te praten over door hemzelf aangedragen onderwerpen die met de verdenkingen (uiteraard) niets uit te staan hebben. Wantrouwen jegens justitie, angst voor TBS en behoefte aan controle, lijken hier de dominante drijfveren te zijn geweest.
De feiten in combinatie met deze opstelling van de verdachte vormden voor het openbaar ministerie de opmaat tot een eis van TBS met dwangverpleging, in eerste aanleg en in hoger beroep. De verdediging heeft erop gehamerd dat, indien bewezen, slechts sprake is geweest van een eenmalige en bovendien door aangeefster(s) en justitie geprovoceerde wanhoopsdaad van een getraumatiseerde vader die uit liefde voor zijn kinderen wat onhandig heeft gemanoeuvreerd.
Het hof merkt deze interpretatie van de verdediging aan als een te eenzijdige reductie van de feiten. De kwalificatie ‘eenmalige wanhoopsdaad’ is voorstelbaar als enkel gekeken wordt naar verdachtes gedrag op 19 januari 2010. Deze visie verliest gelding en geloofwaardigheid indien daarbij tevens het dwingende en ongemeen eigenzinnige gedrag voorafgaand aan en (gedurende het strafproces) volgend op die dag in ogenschouw wordt genomen. Dan passen de daden van 19 januari 2010 in een patroon van zich volstrekt niet kunnen/willen voegen naar door anderen gestelde grenzen.
De verdediging heeft in zoverre wel een punt dat het strafblad van de verdachte op zich geen aanleiding geeft om voor herhaling van ernstige delicten te vrezen. Bovendien hebben zich sinds het ogenblik waarop de voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst, 7 februari 2012, geen strafwaardige incidenten voorgedaan. In zoverre lijkt het met het gevaar dat de verdachte in zich zou bergen wel los te lopen.
Daar staat tegenover dat, als vermeld, het hof zich ervan bewust is dat het slechts beperkt zicht heeft op de persoon van de verdachte. Dat zicht levert overigens een weinig sympathiek beeld op. Ook buiten het bestek van de tenlastelegging laat de verdachte zich in zijn leefomgeving onmiskenbaar kennen als een man die zijn zin, zijn gelijk moet hebben en die er niet voor terugdeinst dat met dreigementen en geweld af te dwingen. Aldus genereert hij op een nare en maatschappelijk onwenselijke wijze een verkeerde vorm van respect. Dit beeld contrasteert scherp met het door de verdediging in het geding gebrachte rapport van de psycholoog Mol. Het beeld dat dit rapport van de verdachte schetst, gekenmerkt door onder meer lage scores op rigiditeit, verongelijktheid en dominantie, wordt door het hof –in het volle besef dat de (directe) ervaring met een verdachte gedurende een tiental zittingen en kennisneming van een betrekkelijk uitgebreid dossier geen volledig plaatje van ‘de persoon’ verschaft- niet ook maar in het minst herkend. Aan het rapport van Mol gaat het hof dan ook voorbij.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat de maatregel van TBS op dit moment niet passend en geboden is. Een dwingende persoonlijkheid, zelfs indien deze zich mede laat kennen door dreiging en intimidatie, levert nog niet op een zodanige bedreiging voor de veiligheid van anderen c.q. goederen dat dit de oplegging van TBS eist. De daartoe strekkende vordering van het openbaar ministerie wordt dan ook afgewezen.
Wel verdient de verdachte straf voor hetgeen hij - bewezenverklaard - heeft misdaan. Voor wat betreft de ernst van de feiten is al het nodige gezegd. De maatschappelijke commotie, angst in de buurt vanwege de brand en de paniekgevoelens in en rondom de school, spreken voor zich. Het hof heeft stilgestaan bij het perspectief van verdachtes (inmiddels) ex-echtgenote, het zou ook nog kunnen stilstaan bij het perspectief van verdachtes kinderen. Daar ziet het hof van af. Immers, al zou maar een splinter van het motief voor zijn daden, vaderliefde, oprecht zijn, dan nog moet worden aangenomen dat de verdachte jegens die kinderen gebukt gaat onder een verpletterend schuldbesef.
Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren passend en geboden. Van deze straf zal een gedeelte groot twee (2) jaren in voorwaardelijke vorm worden opgelegd, opdat deze stok achter de deur de verdachte gedurende de proeftijd zal helpen het thans kennelijk bestaand evenwicht te schragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.789,28. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.289,28. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in het deel van de vordering (immateriële schade) dat ziet op het onder 6 ten laste gelegde, nu verdachte van dat feit wordt vrijgesproken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 1, 5, 7, 8, 9, en 10 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof acht de vordering, die niet door verdachte en diens raadsman is weersproken, in zoverre derhalve gegrond. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 157, 282, 285, 285b, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2, 3A, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3B, 5, 7, 8, 9, 10 en 11 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) jaren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1, 5, 7, 8, 9 en 10 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 5.289,28 (vijfduizend tweehonderdnegenentachtig euro en achtentwintig cent) bestaande uit
€ 3.089,28 (drieduizend negenentachtig euro en achtentwintig cent) materiële schade en
€ 2.200 (tweeduizend tweehonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente, te weten ten aanzien van het deel van de vordering van
€ 2.500,- vanaf 19 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening en ten aanzien van het deel van de vordering van € 589,22 vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente, te weten ten aanzien van het deel van de vordering van
€ 1500,- vanaf 29 oktober 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, ten aanzien van het deel van de vordering van € 600,- vanaf 4 augustus 2009 tot aan de dag der algehele voldoening en ten aanzien van het deel van de vordering van € 100,- vanaf 20 augustus 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van € 5.289,28 (vijfduizend tweehonderdnegenentachtig euro en achtentwintig cent) bestaande uit € 3.089,28 (drieduizend negenentachtig euro en achtentwintig cent) materiële schade en € 2.200,00 (tweeduizend tweehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 61 (eenenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente, te weten ten aanzien van het deel van de vordering van
€ 2.500,- vanaf 19 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening en ten aanzien van het deel van de vordering van € 589,22 vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente, te weten ten aanzien van het deel van de vordering van € 1500,- vanaf 29 oktober 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, ten aanzien van het deel van de vordering van € 600,- vanaf 4 augustus 2009 tot aan de dag der algehele voldoening en ten aanzien van het deel van de vordering van € 100,- vanaf 20 augustus 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. G. Dam, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 28 augustus 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.