ECLI:NL:GHARL:2013:6289

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
27 augustus 2013
Zaaknummer
BK 13/00034, 13/00035, 13/00036
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de aftrek van giften aan een stichting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende ongegrond heeft verklaard. Het geschil betreft de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2006, 2007 en 2009, waarbij de Inspecteur de aftrek van giften aan de Stichting heeft geweigerd. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur de aanslagen niet op het juiste bedrag heeft vastgesteld en dat de drempels voor giften en buitengewone uitgaven onjuist zijn berekend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Stichting niet kan worden aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (ANBI), waardoor de gedane giften niet aftrekbaar zijn. Het Hof bevestigt deze beslissing, aangezien belanghebbende geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot een andere conclusie zouden leiden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

.GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 13/00034, 13/00035 en 13/00036
uitspraakdatum: 27 augustus 2013
Uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 13 november 2012, nummers AWB 11/1097, AWB 11/1098 en AWB 11/2949, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.460, alsmede bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 304.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.886 en het in rekening gebrachte bedrag aan heffingsrente verminderd tot € 268.
1.3
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.228, alsmede bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 343.
1.4
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.526 en het in rekening gebrachte bedrag aan heffingsrente verminderd tot € 310.
1.5
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.879, alsmede bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 51.
1.6
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.770 en het in rekening gebrachte bedrag aan heffingsrente verminderd tot € 50.
1.7
Belanghebbende is tegen de hiervoor – onder 1.2, 1.4 en 1.6 – bedoelde uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 13 november 2012 ongegrond verklaard.
1.8
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.9
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.1
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur mr. [B]. De onderhavige procedures zijn ter zitting gelijktijdig behandeld met de procedures van belanghebbendes echtgenoot met nummers 13/00030, 13/00031, 13/00032 en 13/00033.
1.11
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is geboren op 24 oktober 1947 en gehuwd met [A].
2.2
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2006, ontvangen door de Inspecteur op 14 maart 2007, onder meer een bedrag van € 2.644 als persoonsgebonden aftrek ter zake van aftrekbare giften in aanmerking genomen. Dit is het bedrag van de aftrekbare giften dat belanghebbende aan zichzelf heeft toegerekend. In voormelde aangifte heeft belanghebbende onder "Giften" het volgende vermeld:
"saldo aftrekbare giften aangever € 2.644
totaalbedrag overige giften € 3.945
drempel overige giften € 264
max. aftrek overige giften (ov. giftendrempel) € 2.644
saldo aftrekbare giften € 2.644".
Het hiervoor vermelde bedrag aan overige giften betreft voor een bedrag van € 2.500 giften aan de Stichting [C] (de Stichting).
2.3
Belanghebbende heeft in haar onder 2.2 vermelde aangifte buitengewone uitgaven aangegeven van € 7.713. Na aftrek van een drempel van € 3.040 heeft belanghebbende in haar aangifte een bedrag van € 4.673 als persoonsgebonden aftrek ter zake van buitengewone uitgaven in aanmerking genomen.
2.4
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2007, ontvangen door de Inspecteur op 27 februari 2008, onder meer een bedrag van € 6.316 als persoonsgebonden aftrek ter zake van aftrekbare giften in aanmerking genomen. Dit is het bedrag van de aftrekbare giften dat belanghebbende aan zichzelf heeft toegerekend. In voormelde aangifte heeft belanghebbende onder "Giften" het volgende vermeld:
"saldo aftrekbare giften aangever € 6.316
totaalbedrag overige giften € 1.664
drempel overige giften € 348
max. aftrek overige giften (ov. giftendrempel) € 1.316
giften in de vorm van termijnen v.lijfr. € 5.000
saldo aftrekbare giften € 6.316".
Het hiervoor vermelde bedrag van € 5.000 betreft giften aan de Stichting.
2.5
Belanghebbende heeft in haar onder 2.4 vermelde aangifte buitengewone uitgaven aangegeven van € 6.433. Na aftrek van een drempel van € 4.006 heeft belanghebbende in haar aangifte een bedrag van € 2.427 als persoonsgebonden aftrek ter zake van buitengewone uitgaven in aanmerking genomen.
2.6
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2009 onder meer een bedrag van € 4.510 als persoonsgebonden aftrek ter zake van aftrekbare giften in aanmerking genomen. Dit is het bedrag van de aftrekbare giften dat belanghebbende aan zichzelf heeft toegerekend. In voormelde aangifte heeft belanghebbende onder "Giften" het volgende vermeld:
"saldo aftrekbare giften aangever € 4.510 (…)
gewone giften totaal € 745
drempel gewone giften € 285
aftrekbare gewone giften € 460 (…)
periodieke giften totaal € 4.050
totaal aftrekbare giften € 4.510".
Het hiervoor vermelde bedrag van € 4.050 betreft giften aan de Stichting.
2.7
Belanghebbende heeft in haar onder 2.6 vermelde aangifte buitengewone uitgaven aangegeven van € 4.596. Na aftrek van een drempel van € 471 heeft belanghebbende in haar aangifte een bedrag van € 4.125 als persoonsgebonden aftrek ter zake van buitengewone uitgaven in aanmerking genomen.
2.8
Op 4 augustus 2008 is de Inspecteur bij belanghebbendes echtgenoot een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2005 en 2006. Ook de aangiften IB/PVV van belanghebbende zijn in het onderzoek betrokken. Tevens zijn de aangiften IB/PVV 2007 tot en met 2009 in het onderzoek betrokken. De uitkomsten van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur vastgelegd in een rapport van 14 december 2010.
2.9
De Stichting, zoals vermeld onder 2.2 de Stichting [C], is kort na de geboorte van [C1], de kleinzoon van belanghebbende, in het leven geroepen. [C1] heeft aangeboren hartafwijkingen.
2.1
De Stichting heeft geen verzoek gedaan om te worden aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (ANBI) en is derhalve niet bij beschikking aangemerkt als ANBI.
2.11
De aanslag IB/PVV 2006 is, overeenkomstig de aangifte, met dagtekening 11 december 2009 vastgesteld op een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.594.
2.12
De Inspecteur heeft overeenkomstig de bevindingen in het controlerapport van 14 december 2010 met dagtekening 15 januari 2011 de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV 2006 opgelegd:
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 10.594
Bij: - minder aftrekbare giften € 2.263
- minder aftrek ziektekosten
€ 2.603
Nader vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 15.460
2.13
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 mei 2011 het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2006 verminderd tot € 14.886. De heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd. De Inspecteur heeft de aftrek ter zake van de onder 2.2 vermelde giften aan de Stichting van € 2.500 geweigerd. De Inspecteur is bij uitspraak op bezwaar uitgegaan van een bedrag aan aftrekbare giften - toegerekend aan belanghebbende - van € 955. Bij brief van 21 april 2011 heeft de Inspecteur aan belanghebbende in de motivering van de uitspraak op het bezwaarschrift over de vermindering - onder meer - het volgende geschreven:
"De overige giften zijn 1.445 euro. De drempel is 1% van het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van u en uw partner voor de toepassing van de persoonsgebonden aftrek en die drempel is nu 490 euro. De aftrek giften is daarom nu 955 euro in plaats van 381 euro zoals is vastgesteld in de navorderingsaanslag. De ziektekosten en overige buitengewone uitgaven zijn gecorrigeerd omdat door het hogere verzamelinkomen van uw partner de drempel voor de aftrek moet worden aangepast. De drempel is juist berekend.".
De drempel van € 490 voor de giften is als volgt berekend: 1% van € 49.071 (€ 17.911 plus € 31.160), zijnde het door de Inspecteur vastgestelde gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens (vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek) van belanghebbende en haar echtgenoot. De drempel voor buitengewone uitgaven is door de Inspecteur vastgesteld op € 5.643 (11,5% van € 49.071).
2.14
De aanslag IB/PVV 2007 is, overeenkomstig de aangifte, met dagtekening 18 juni 2010 vastgesteld op een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.863.
2.15
De Inspecteur heeft overeenkomstig de bevindingen voormeld controlerapport met dagtekening 15 januari 2011 de onderhavige navorderingsaanslag IB/PVV 2007 opgelegd:
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 8.863
Bij: - minder aftrekbare giften € 5.133
- minder aftrek ziektekosten
€ 2.232
Nader vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 16.228
2.16
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 mei 2011 het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2007 verminderd tot € 15.526. De heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd. De Inspecteur heeft de aftrek ter zake van de onder 1.4 vermelde giften aan de Stichting van € 5.000 geweigerd. De Inspecteur is bij uitspraak op bezwaar uitgegaan van een bedrag aan aftrekbare giften - toegerekend aan belanghebbende - van € 1.183. Bij brief van 21 april 2011 heeft de Inspecteur aan belanghebbende in de motivering van de uitspraak op het bezwaarschrift over de vermindering - onder meer - het volgende geschreven:
"De overige giften zijn 1.664 euro. De drempel is 1% van het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van u en uw partner voor de toepassing van de persoonsgebonden aftrek en die drempel is nu 481 euro. De aftrek giften is daarom nu 1.183 euro in plaats van 6.316 euro zoals is aangegeven in de aangifte. De drempel voor de ziektekosten is 11.5% van het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van u en uw partner voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek en is bij het vaststellen van de navorderingsaanslag niet juist toegepast. Het bedrag van de drempel moet volgens mijn berekening 5.536 euro zijn. Het aftrekbaar bedrag buitengewone uitgaven wordt dan 897 euro.".
Het door de Inspecteur vastgestelde gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens (vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek) van belanghebbende en haar echtgenoot bedraagt € 48.144 (€ 17.606 plus € 30.538).
2.17
De Inspecteur is, overeenkomstig de bevindingen in voormeld controlerapport, op de volgende punten afgeweken van belanghebbende' aangifte IB/PVV 2009:
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 11.477
Bij: - minder aftrekbare giften € 4.277
- minder aftrekbare ziektekosten
€ 1.125
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 16.879
2.18
De Inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2009 opgelegd met dagtekening 25 mei 2011, overeenkomstig het vermelde onder 2.17.
2.19
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 16 november 2011 het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2009 verminderd tot € 16.770. De Inspecteur heeft de aftrek ter zake van de onder 2.6 vermelde giften aan de Stichting van € 4.050 geweigerd. De Inspecteur is bij uitspraak op bezwaar uitgegaan van een bedrag aan aftrekbare giften - toegerekend aan belanghebbende - van € 218. Bij brief van 1 november 2011 heeft de Inspecteur aan belanghebbende in de motivering van de uitspraak op het bezwaarschrift over de vermindering - onder meer - het volgende geschreven:
"De overige giften zijn 745 euro. De drempel is 1% van het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van u en uw partner voor de toepassing van de persoonsgebonden aftrek en die drempel is 1% van 32.597 + 20.112= 527 euro. De aftrek giften voor u is daarom nu voor 2009 totaal 218 euro. Bij het vaststellen van de aanslag is een bedrag van 233 euro meegenomen. Dit verschil wordt intern gecompenseerd met de hogere aftrek ziektekosten zoals hieronder berekent. De drempel voor de ziektekosten is 1.65% van de eerste 36.000 euro van het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van u en uw partner voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek. Voor het restant geldt een drempel van 5.75%. Bij het vaststellen van de aanslag is de drempel niet juist toepast. Het bedrag van de drempel moet volgens mijn berekening 1472 euro zijn. Het aftrekbaar bedrag buitengewone uitgaven wordt dan 3.124 euro maar in de aanslag is met een aftrek van € 3.000 euro rekening gehouden.".
Het door de Inspecteur vastgestelde gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens (vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek) van belanghebbende en haar echtgenoot bedraagt € 52.709 (€ 20.112 plus € 32.597).

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2006, 2007 en 2009 op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de Inspecteur terecht de aftrek van giften aan de Stichting heeft geweigerd en de vraag of de Inspecteur de drempels voor giften en buitengewone uitgaven juist heeft berekend.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de bestreden aanslagen en beschikkingen heffingsrente.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – bedoelde vragen bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

Voor eerst en vooraf
4.1
Gelet op de datum van ontvangst van het hoger beroepschrift dient het Hof te onderzoeken of het hoger beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Op grond van de artikelen 6:7 tot en met 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna; de Awb) bedraagt de termijn van het indienen van een beroepschrift zes weken. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift eindigde op 25 december 2012. Op grond van artikel 1 van de Algemene Termijnenwet (hierna; de ATW) wordt de termijn, indien deze eindigt op een algemeen erkende feestdag, verlengd tot de eerst volgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Het voorgaande betekent dat de termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift, na toepassing van de ATW, eindigde op 27 december 2012.
4.2
Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting blijkt dat de gemachtigde van belanghebbende het hoger beroep in alle aan de orde zijnde zaken heeft ingesteld bij appelschrift, d.d. 24 december 2013. Dit appelschrift is door het Hof ontvangen op 3 januari 2013 en door de griffier van het Hof van een stempel met die datum voorzien. Mitsdien is het appelschrift ontvangen na ommekomst van de hogerberoepstermijn. Wel is het ontvangen binnen een week na het einde van deze termijn. Bij verzending per post is een beroepsschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. De gemachtigde van belanghebbende heeft gesteld dat hij het desbetreffende appelschrift op 24 december 2012 ter post besteld heeft. De Inspecteur heeft dat bestreden.
4.3
Het poststempel op de enveloppe is bij het antwoord op de vraag wanneer het bezwaar- of beroepschrift ter post is bezorgd van zwaarwegend belang. Tot het dossier behoort de enveloppe waarin het appelschrift is verzonden. Deze enveloppe is voorzien van een poststempel waarop duidelijk leesbaar 31 december 2012 als datum is aangegeven. In gevallen waarin op een enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, wordt als bewijsrechtelijk uitgangspunt genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. Voor afwijking van dit uitgangspunt bestaat aanleiding indien de rechter aannemelijk acht dat het poststuk ter post is bezorgd voor de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf (vgl. HR 28 januari 2011, nr. 10/02285, LJN: BP2138, BNB 2011,132). In het onderhavige geval heeft de gemachtigde van belanghebbende, naar het oordeel van het Hof geloofwaardig, verklaard dat hij de enveloppe op 24 december 2012 te [Z] ter post heeft besteld. De door belanghebbende gegeven verklaring voor het tijdsverloop tussen de datum van terpostbezorging en het plaatsen van de datumstempel door het postvervoerbedrijf acht het Hof voldoende verklaart door de combinatie van door belanghebbende gestelde, en door de Inspecteur als zodanig niet weersproken, factoren: de kerstdagen, de drukte bij het postvervoerbedrijf gedurende de periode tussen kerst en oud en nieuw, en het opheffen van het postdistributiecentrum te [Z] eind 2012. Het Hof acht dan ook aannemelijk dat het poststuk ter post is bezorgd voor de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf, en wel op 24 december 2012, zodat belanghebbende ontvankelijk is in haar hoger beroep.
Ten gronde
4.4
Belanghebbende heeft gesteld dat zij recht heeft op giftenaftrek ter zake van giften gedaan aan de Stichting en dat de Inspecteur de bij de bepaling van de drempel voor de aftrek van buitengewone uitgaven, naar het Hof begrijpt, ten onrechte is uit gegaan van een verzamelinkomen voor toepassing van de persoongebonden aftrek van haar echtgenoot overeenkomstig de aan hem in de onderhavige jaren opgelegde aanslagen.
4.5
Reeds ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende haar wens de verdeling van de giftenaftrek tussen haar en haar echtgenoot te wijzigen laten varen, zodat het Hof uit zal gaan van de in de aangiften voor de respectieve jaren door belanghebbende gevraagde giftenaftrek.
4.6
De Rechtbank heeft dienaangaande overwogen (waarbij het Hof “eiser” heeft vervangen door “belanghebbende” en “verweerder” door “de Inspecteur”):
“3.6 Ingevolge artikel 6.32 van de Wet IB worden twee soorten giften onderscheiden: periodieke giften en andere giften. Onder giften wordt volgens artikel 6.33, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Ingevolgde artikel 6.34 van de Wet IB wordt onder periodieke giften verstaan: giften in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen bij overlijden, aan instellingen en verenigingen. Ingevolge artikel 6.35 van de Wet IB wordt onder andere giften verstaan: giften aan instellingen.
3.7
Onder instelling wordt volgens artikel 6.33, aanhef en onder b, van de Wet IB - kort gezegd - verstaan de ANBI-instellingen. Ingevolge artikel 6.33, tweede lid, van de Wet IB geschiedt het aanmerken van een ANBI-instelling - kort gezegd - op verzoek van de desbetreffende instelling. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking eventueel onder door hem te stellen voorwaarden.
3.8
De door de Inspecteur gecorrigeerde giften in de aangiften IB/PVV 2006, 2007 en 2009 betreffen giften aan de Stichting. De Stichting heeft geen verzoek gedaan om te worden aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (ANBI) en is niet bij beschikking aangemerkt als ANBI (…). Gelet op het voorgaande is de Stichting, naar het oordeel van de rechtbank, geen ANBI-instelling als bedoeld in artikel 6.33, aanhef en onder b, van de Wet IB, zodat de aan de Stichting gedane giften niet aftrekbaar zijn. Dat de Stichting geen verzoek heeft gedaan om te worden aangemerkt als een ANBI omdat, naar de rechtbank belanghebbende' gemachtigde begrijpt, er dan mensen van buiten de familie betrokken zouden moeten worden bij de stichting, kan belanghebbende niet baten, omdat deze motieven onverlet laten dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor aftrek. De onder punt 2.1b. vermelde vraag dient dus bevestigend te worden beantwoord.
3.9
De rechtbank verwijst voor haar oordeel inzake het ondernemerschap van belanghebbende' echtgenoot naar haar uitspraak van heden in de zaken van belanghebbende' echtgenoot met procedurenummers AWB 11/1089, 11/1090, 11/1727 en 11/2952, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van een bron van inkomen. Nu belanghebbende verder geen afzonderlijke grieven heeft aangevoerd tegen de hoogte van de drempels (….), leidt dit tot de conclusie dat door de Inspecteur het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens (vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek) van belanghebbende en haar echtgenoot juist is vastgesteld. Gelet op het voorgaande heeft de Inspecteur derhalve, naar het oordeel van de rechtbank, de drempels voor giften en buitengewone uitgaven op het juiste bedrag vastgesteld. De onder punt 2.1c. vermelde vraag dient dus bevestigend te worden beantwoord.
3.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de Inspecteurs beslissingen inzake de beschikkingen heffingsrente. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de heffingsrente het bedrag van de aanslag volgt.
3.11
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.”.
4.7
Naar het oordeel van het Hof, heeft de Rechtbank met haar hiervoor – onder 4.6 – aangehaalde rechtsoverwegingen op goede gronden een juiste beslissing genomen. Nu belanghebbende in hoger beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht, noch haar grieven heeft aangevuld, beslist het Hof dienovereenkomstig.
4.8
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Ook is het Hof overigens niet gebleken van termen voor schadevergoeding of een andere reden op grond waarop een vergoeding van kosten aanwezig zou zijn.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 27 augustus 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 augustus 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.