ECLI:NL:GHARL:2013:6263

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 augustus 2013
Publicatiedatum
26 augustus 2013
Zaaknummer
KS 21-005890-13_tussenarrest 26-8-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake onderzoekswensen en voorlopige hechtenis in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 augustus 2013 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 17 juni 2013. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de onderzoekswensen van de verdediging beoordeeld aan de hand van het verdedigingsbelang en het noodzakelijkheidcriterium. Het verzoek om medeverdachten als getuigen te horen is toegewezen, maar voor de overige getuigen is niet van noodzaak gebleken. Daarnaast zijn er verzoeken gedaan voor deskundigenonderzoek, waaronder het beïnvloeden van getuigen door het tonen van foto's, een 3D-reconstructie, en genetisch onderzoek naar de zeldzame ziekte SMA. Het hof heeft deze verzoeken afgewezen, omdat het niet noodzakelijk werd geacht in het kader van een eerlijk proces en de belangen van de verdediging. De verzoeken om beëindiging van de voorlopige hechtenis zijn eveneens afgewezen, omdat de verdenkingen en gronden voor de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig zijn. Het hof heeft een schriftelijke ronde gelast voor de vorderingen van de benadeelde partijen en heeft de voortgang van de behandeling van de zaak gepland voor de periode van eind oktober tot medio november 2013. Het hof heeft de belangen van de minderjarige verdachte en de openbaarheid van de rechtszitting zorgvuldig afgewogen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005890-13
Uitspraak d.d.: 26 augustus 2013
TEGENSPRAAK
Tussenarrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van
17 juni 2013 in de strafzaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1996],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in [verblijfplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit tussenarrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 13 augustus 2013, welk onderzoek is aangewezen voor het houden van een regiezitting.
Het hof heeft kennisgenomen van
- hetgeen door de raadsman, mr. G.I. Roos, ter terechtzitting naar voren is gebracht,
- het standpunt van de advocaat-generaal, mr. L.P. den Hollander, en van
- hetgeen ter terechtzitting door mr. Y. Moszkowicz, namens de benadeelde partijen, is meegedeeld.

De door de verdediging ingediende verzoeken

Verdachte is op 17 juni 2013 veroordeeld door de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad. Tegen dit vonnis is namens verdachte hoger beroep ingesteld op 24 juni 2013. Door de verdediging is op 8 juli 2013 een appelschriftuur ingediend met daarin de navolgende onderzoekswensen.
1.
Een onderzoek door rechtspsycholoog Van Koppen naar de beïnvloeding van de getuigen, door politie en justitie, in verband met getoonde foto's, waaronder de zogenoemde 'Telegraaffoto';
2.
een 3D-reconstructie, inhoudende een onderzoek naar de zich in het dossier bevindende foto's van het incident, subsidiair een gerechtelijke schouw ter plaatse op het voetbalveld;
3.
genetisch onderzoek naar de zeldzame vaatziekte SMA bij [slachtoffer] opdat meer duidelijkheid bestaat ten aanzien van de causaliteit.
Tijdens de zitting heeft de raadsman volhard bij voornoemde onderzoekswensen en heeft deze nader toegelicht.
Aanvullend heeft de raadsman om het horen van medeverdachte [medeverdachte3] verzocht.
Voorts heeft hij ter terechtzitting primair een verzoek tot opheffing gedaan op grond van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en subsidiair een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, dan wel een schorsing van de voorlopige hechtenis voor de duur van een week, begin oktober 2013, in verband met een bruiloft in de familiesfeer.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat de onderzoekswensen, zoals hierboven genoemd onder 1 tot en met 3, van de verdediging dienen te worden afgewezen en dat de verzoeken tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis dienen te worden afgewezen.
Maatstaf bij de beoordeling van de verzoeken: criterium verdedigingsbelang of noodzakelijkheidscriterium
De door het hof gehanteerde maatstaf bij de beoordeling van de verzoeken tot het horen van (niet verschenen) getuigen of deskundigen in hoger beroep laat zich als volgt weergeven.
1.
Bij tijdig (bij appelschriftuur) ingediende verzoeken (in de zin van artikel 410 lid 3 jo. lid 1 van het Wetboek van Strafvordering) gaat het criterium van het 'verdedigingsbelang' op, doordat artikel 264 van het Wetboek van Strafvordering uitdrukkelijk van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
2.
Oproeping van getuigen of deskundigen kan in een dergelijk geval - door van toepassing verklaring van artikel 288 van het Wetboek van Strafvordering (zie artikel 418 lid 1 van Wetboek van Strafvordering) - worden geweigerd indien:
2.1.
onaannemelijk is dat de getuige/deskundige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen;
2.2.
het - kort gezegd - gegronde vermoeden bestaat van het gevaar van schade aan de gezondheid/veiligheid van de getuige/deskundige;
2.3.
redelijkerwijs valt aan te nemen dat het openbaar ministerie niet in zijn vervolging of de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad.
3.
Bij niet bij appelschriftuur ingediende verzoeken vormt het 'noodzakelijkheidscriterium
'(in de zin van artikel 315 van het Wetboek van Strafvordering) het beoordelingskader waarbinnen verzoeken dienen te worden beoordeeld (artikel 418 lid 3 jo. artikel 414 van het Wetboek van Strafvordering).
4.
In het geval de appelschriftuur met verzoeken later wordt ingediend dan de in artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn, maar wel binnen 14 dagen nadat het uitgewerkte vonnis door de verdediging is ontvangen, is het 'noodzakelijkheidscriterium' van toepassing. Maar - afhankelijk van de omstandigheden van het geval - kan aan het 'noodzakelijkheidscriterium' een zodanige invulling worden gegeven dat er geen wezenlijk verschil is met het resultaat dat bij de toepassing van het criterium van het verdedigingsbelang zou worden bereikt (HR 19 juni 2007, LJN AZ1702, NJ 2007, 626).
5.
Het 'noodzakelijkheidscriterium' fungeert eveneens als maatstaf indien de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden en de getuige/de deskundige om
wiens verhoorwordt verzocht ten overstaan van een rechter (rechter-commissaris of een rechter ter zitting) is gehoord (artikel 418 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering).
6.
Voor wat betreft gevraagd (nader) deskundigenonderzoek toetst het hof of het belang van de verdediging - voorzover daarvan sprake is - tegen de achtergrond van een eerlijke procesvoering en het belang van het onderzoek, (nader) deskundigenonderzoek noodzakelijk doen zijn. Bij die afweging dienen bij ieder gevraagd deskundigenonderzoek de relevante specifieke omstandigheden te worden betrokken (HR 19 juni 2007, NJ 2008, 169).

Beoordeling van de verzoeken

Het hof stelt vast dat de appelschriftuur tijdig is ingediend waardoor de verzoeken in beginsel dienen te worden beoordeeld aan de hand van het criterium van het verdedigingsbelang.
De door de raadsman ter zitting opgegeven getuige is evenwel eerder in zijn aanwezigheid gehoord door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad. Nu de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden, fungeert het noodzakelijkheidscriterium als maatstaf bij de beoordeling van het horen van de getuigen.
Het hof
wijst toehet verzoek tot het horen van getuige [medeverdachte3], een medeverdachte van verdachte.
Het hof is voornemens om wat betreft het horen van bovengenoemde getuige één van de raadsheren die ter zitting over de zaak oordeelt, aan te wijzen als gedelegeerd raadsheer-commissaris. Nu krachtens het gestelde in artikel 316 lid 2 jo. 415 van het Wetboek van Strafvordering een dergelijke aanwijzing alleen kan indien de advocaat-generaal en de verdachte daarmee instemmen, verzoekt het hof de advocaat-generaal en de verdediging binnen één week na de datum van dit arrest schriftelijk aan de griffier te laten weten of dit voornemen van het hof op instemming kan rekenen of dat hiertegen bezwaren bestaan.
Het hof heeft in een aantal zaken van de medeverdachten van verdachte verzochte getuigen, te weten steeds medeverdachten van de betreffende verdachte, toegewezen, voor zover hieronder opgesomd. Vanuit proces-economisch oogpunt zal de raadsman van verdachte in verband met verknochtheid van de zaken in de gelegenheid worden gesteld de getuigenverhoren bij te wonen. Het betreft de navolgende getuigen:
*.
[medeverdachte4], geboren op [1996], thans verblijvende in [verblijfplaats];
*.
[medeverdachte1], geboren op [1995] te Amsterdam, thans verblijvende in [verblijfplaats];
*.
[medeverdachte5], geboren in 1962, thans verblijvende in [verblijfplaats];
*.
[getuige3], geboren op [1997], wonende te [woonplaats], [adres].
Nader onderzoek
Voor wat betreft de verzoeken van de verdediging opgesomd onder 1 tot en met 3, toetst het hof - zoals hierboven reeds omschreven - of het belang van de verdediging tegen de achtergrond van een eerlijke procesvoering en het belang van het onderzoek, (nader) deskundigenonderzoek noodzakelijk doen zijn. Bij die afweging dienen bij ieder gevraagd deskundigenonderzoek de relevante specifieke omstandigheden te worden betrokken.
Het hof zal dan ook bij onderstaande verzoeken steeds opnieuw de specifieke omstandigheden in ogenschouw nemen.
Wat het verzoek betreft van onderzoek door psycholoog Van Koppen
Het hof
wijsthet verzoek tot onderzoek door psycholoog Van Koppen
af. Het hof stelt vast dat getuigen verschillende malen zijn gehoord waarbij in een zeker stadium aan getuigen een aantal foto’s is getoond. Het hof stelt tevens vast dat de raadsman in de gelegenheid is geweest, en deze gelegenheid ten aanzien van de door haar in het kader van dit verzoek genoemde getuigen ook heeft benut, om aan de getuigen vragen te stellen, ook op het punt van het tonen van foto’s en de interpretatie daarvan door de getuigen. De getuigen hebben de gestelde vragen - ook die afkomstig vanuit de verdediging van medeverdachten - in dit kader beantwoord. Het hof is van oordeel dat hetgeen de raadsman ten grondslag heeft gelegd aan haar verzoek onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de noodzaak tot het verrichten van het gevraagde psychologische deskundigenonderzoek. Het hof kent hierbij betekenis toe aan de wijze waarop tijdens de verhoren foto’s zijn getoond. Tijdens de verhoren heeft de politie pas foto's aan de getuigen getoond, nadat deze getuigen een verklaring hadden afgelegd. Deze foto's zijn ter verificatie aan de getuigen getoond in het kader van confrontatie met onderzoeksresultaten.
Het is aan het hof de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen te beoordelen. In het licht van de bovenstaande gang van zaken omtrent de verschillende verhoren, waarbij de raadsman ook in de gelegenheid is geweest de getuigen onder meer op de mogelijke invloed van de foto’s te bevragen, is het hof van oordeel dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor noodzaak tot deskundigenonderzoek als verzocht.
Wat het verzoek betreft om een 3D-reconstructie subsidiair een gerechtelijke schouw ter plaatse op het voetbalveld
Het hof
wijstdit verzoek
af. Het hof vindt in het gestelde van de raadsman onvoldoende aanleiding te oordelen dat noodzaak bestaat tot het verrichten van nader onderzoek ten aanzien van de foto’s in die zin dat die driedimensionaal worden gemaakt. Het hof overweegt hiertoe dat bij de inhoudelijke behandeling van de zaak ter zitting gelegenheid zal bestaan de foto’s te bekijken en de waarneming van het hof van commentaar te voorzien. Het gegeven dat foto’s uit hun aard slechts een momentopname zijn en derhalve niet meer dan slechts een aantal momenten van het gehele voorval op het voetbalveld beslaan, maakt ook dat er onvoldoende aanknopingspunten bestaan om de noodzaak van het gevraagde onderzoek aan te nemen.
Het hof
wijsteveneens het verzoek om de gevraagde reconstructie
af. De raadsman heeft om een "reconstructie (schouw) van de incidenten op het voetbalveld” verzocht. Niet nader is aangeduid op welk(e) feitelijk(e) aspect(en) een te houden reconstructie zich zou moeten richten. Het hof is van oordeel dat het verzoek in het licht van de inhoud van het strafdossier onvoldoende concreet is onderbouwd. Het hof is evenmin ambtshalve van de noodzaak van een schouw dan wel reconstructie gebleken.
Wat het verzoek betreft voor een genetisch onderzoek
Het hof
wijst ditverzoek af. Het hof stelt allereerst vast dat in eerste aanleg - in het vooronderzoek en tijdens de behandeling van de strafzaak - in verschillende fasen deskundigenonderzoek, waaronder contra-expertise op verzoek van de verdediging, heeft plaatsgevonden onder meer gericht op de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer]. Het hof heeft in aanmerking genomen dat de zaak door de voorzitter van de kamer is besproken met het openbaar ministerie en de raadslieden in de zaken van alle medeverdachten, waarna op een regiezitting is voortgegaan met de behandeling van de zaak en de onderzoeksvragen. Dat heeft er ook toe geleid dat ook de rechter-commissaris verschillende onderzoekshandelingen heeft verricht waaronder de benoeming van verschillende deskundigen.
Met betrekking tot de vraag naar de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] hebben dr. B. Kubat en dr. A. Maes, beiden arts en patholoog als deskundige onderzoek verricht. Zij hebben verslag gedaan van hun onderzoek in een rapportage en die van conclusies voorzien. Op verzoek van de verdediging zijn bij wijze van contra expertise prof. Jacobs, docent gerechtelijke geneeskunde (en via laatstgenoemde prof. E. Beuls, emeritus hoogleraar en hoofd afdeling neurochirurgie Universiteit Maastricht) en prof. C.M. Milroy, forensisch patholoog benoemd als deskundigen door de rechter-commissaris. Ook zij hebben hun bevindingen in een rapportage neergelegd. Prof. Milroy heeft zich - aldus zijn rapportage - intercollegiaal laten bijstaan door dr. Veinot. Het hof heeft kennis kunnen nemen van voormelde rapportages en hun conclusies. Het hof heeft tevens gelezen het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 29 mei 2013. Op laatstgenoemde zitting zijn voornoemde deskundigen, met uitzondering van prof. Jacobs, in elkaars aanwezigheid gehoord, hebben vragen beantwoord en hebben op elkaars standpunten gereageerd. Het hof stelt vast dat ter zitting inhoudelijk is gedebatteerd over bevindingen, ingenomen standpunten en conclusies met betrekking tot de doodsoorzaak waarbij ook de betekenis van een eventuele aandoening SMA aan de orde is geweest.
Het hof vindt in het licht van de resultaten van voornoemde deskundigenonderzoeken en het debat daarover ter zitting - waarbij de aandoening SMA en mogelijke consequenties daarvan specifiek aan de orde is geweest - aan het verzoek tot nader (aanvullend) genetisch onderzoek naar de vraag of kan worden vastgesteld of [slachtoffer] leed aan SMA, onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat een dergelijk onderzoek moet worden verricht. Het hof is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden het belang van het onderzoek in deze strafzaak niet noopt tot het oordeel dat nader onderzoek noodzakelijk is.
Voorlopige hechtenis
Het hof
wijsthet verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis
af, nu de verdenkingen, bezwaren en gronden voor de voorlopige hechtenis nog onverkort aanwezig zijn. Daarnaast ligt er een veroordelend vonnis.
Het hof
wijsteveneens
afhet verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis, nu de belangen van strafvordering om de voorlopige hechtenis te laten voortduren zwaarder wegen dan de belangen van verdachte om uit voorlopige hechtenis te worden geschorst, ook al is er in casu sprake van een minderjarige verdachte.
Voor het verzoek om de voorlopige hechtenis kortdurend te schorsen in verband met een bruiloft, wijst het hof verdachte op zijn interne rechtspositie. Deze brengt met zich dat hij de directeur van de jeugdinrichting kan verzoeken hem ‘incidenteel verlof’ te verlenen. In zoverre zal het hof dit verzoek passeren.
Het hof merkt op dat de voorwaardelijke standpunten van de advocaat-generaal, gelet op bovenstaande, hier geen bespreking behoeven.

Schriftelijke ronde standpunten vorderingen schadevergoeding

Het hof gaat niet in op de door mr. Y. Moszkowicz gedane opmerking ter zitting over te gaan tot het horen van de door hem ingeschakelde deskundige. Het hof is van oordeel dat een dergelijk verhoor in de onderhavige zaak een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het hof vindt in de stukken evenwel aanleiding de raadsman van verdachte in de gelegenheid te stellen zich binnen drie weken na heden schriftelijk uit te laten over de door mr. Y. Moszkowicz namens de benadeelde partijen ingediende vorderingen tot schadevergoeding. De raadsman wordt door het hof uitgenodigd bij gelegenheid van deze schriftelijke ronde tevens vragen te stellen - voorzover die bestaan - over de gevraagde schadevergoedingen en hun onderbouwing. Na ontvangst van de reactie van de raadsman van verdachte, zal mr. Y. Moszkowicz in de gelegenheid worden gesteld binnen drie weken na ontvangst van het schriftelijk standpunt daarop schriftelijk te reageren. De advocaat-generaal en de verdediging krijgen vervolgens de gelegenheid tijdens de behandeling van de zaak ter terechtzitting in repliek en dupliek op de ingenomen standpunten te reageren.
Het hof beoogt op deze wijze zoveel mogelijk te komen tot een inhoudelijke beoordeling van het ingediende vorderingen van de benadeelde partijen.

Voortgang van de behandeling van de zaak

Het hof geeft er de voorkeur aan om voorafgaand aan de behandeling van de strafzaken ter zitting de getuigen te laten horen door een gedelegeerd raadsheer-commissaris. Met het oog op een voortvarende voortgang zal het hof in overleg met de advocaat-generaal en de raadsman voornoemde getuigenverhoren plannen in de periode van eind oktober tot en met medio november 2013 (weken 42 tot en met 45). Insteek is dat aansluitend op de getuigenverhoren het hof zal aanvangen met de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting. Daarvoor zal een zoveel mogelijk aaneengesloten aantal dagen worden gereserveerd. De agenda’s van de raadslieden van de medeverdachten worden bij de planning tevens betrokken.
Het hof is voornemens de behandeling van de zaak conform het uitgangspunt van artikel 495b van het Wetboek van Strafvordering achter gesloten deuren te behandelen, zowel het de behandeling van de feiten als de bespreking van de persoonlijke omstandigheden betreft. Dit laat onverlet dat de nabestaanden op grond van artikel 495b van het Wetboek van Strafvordering bijzondere toegang zal worden verleend zoals tot heden ook is toegestaan. Bij gelegenheid van de (in alle zaken gelijktijdige) behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen en het (in alle zaken gelijktijdige) requisitoir van de advocaat-generaal zal ook de pers bijzondere toegang worden verleend op de wijze zoals is dit toegestaan tijdens de regiezitting. Voorts zal te zijner tijd in overleg worden getreden met de betrokken raadslieden in hoeverre toestemming wordt verleend de pers toe te laten bij het (gezamenlijk) pleidooi zoals te doen gebruikelijk en overeenkomstig de geldende persrichtlijn.
Het hof heeft in het kader van het bovenstaande de belangen van de minderjarige, waaronder diens persoonlijke levenssfeer, gewogen tegen de belangen van openbaarheid in deze zaak. In deze belangenafweging heeft het hof ook het belang van waarheidsvinding betrokken, voor welk belang sommige raadslieden ook uitdrukkelijk de aandacht van het hof hebben gevraagd.
Het bovenstaande betekent tevens dat de raadslieden van medeverdachten - nu de zitting van medeverdachten achter gesloten deuren zal worden behandeld - niet de gelegenheid wordt geboden de zitting bij te wonen in de zaken van de medeverdachten, voorzover het de bespreking van de feiten en de persoonlijke omstandigheden betreft.

Beslissing

Het hof:
wijst afhet verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte;

wijst af de verzoeken zoals hierboven genoemd onder 1, 2 en 3;

wijst toehet verzoek de getuige[medeverdachte3], geboren op 8 juni 1996, thans verblijvende in [verblijfplaats];
steltde raadsman
in de gelegenheidde getuigenverhoren door de (gedelegeerd) raadsheer-commissaris in de zaken van medeverdachten bij te wonen;
bepaaltdat de verklaringen van de nog te horen getuigen, toegewezen in de zaak van een medeverdachte, ook aan het dossier van verdachte worden toegevoegd;
bepaaltdat de raadsman in de gelegenheid wordt gesteld binnen drie weken na de datum waarop dit tussenarrest is gewezen een schriftelijke reactie bij mr. Y. Moszkowicz en bij de griffie van het hof in te dienen op de ingediende vorderingen tot schadevergoeding dan wel in dit kader nadere vragen te formuleren;
steltmr. Y. Moszkowicz in de gelegenheid na ontvangst van voornoemde schriftelijke reactie respectievelijk nadere vraagstelling, binnen drie weken na ontvangst van dit stuk een schriftelijke reactie bij de raadsman en griffie van het hof in te dienen;
bepaaltdat de raadsman, de advocaat-generaal en de gemachtigde van de benadeelde partijen binnen een week na heden schriftelijk bij de griffie hun beschikbaarheid indienen voor wat betreft de weken 42 tot en met 45;
bepaaltdat de raadsman binnen een week na heden schriftelijk aan de griffie meedeelt of hij conform art. 316 jo. 415 Wetboek van Strafvordering kan instemmen met een getuigenverhoor door een
gedelegeerdraadsheer-commissaris;
schorsthet onderzoek ter terechtzitting voor
onbepaalde tijd, maximaal drie maanden en gelet op de klemmende reden dat de getuigenverhoren naar verwachting niet binnen een maand zullen zijn voltooid, zal het onderzoek langer dan een maand, maar niet langer dan drie maanden worden geschorst;
beveeltde oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte, aan de benadeelde partijen en diens vertegenwoordiger;
beveeltde oproeping van de ouder(s) van verdachte, de nabestaanden aan wie bijzondere toegang is verleend, Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van L.R. Span, griffier,
en op 26 augustus 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.