In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de waarde van drie onroerende zaken is vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Urk. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 164.000, € 199.000 en € 163.000 voor het kalenderjaar 2011, met als waardepeildatum 1 januari 2010. Belanghebbende heeft tegen deze waardebepalingen bezwaar gemaakt en is in beroep gegaan bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 26 juni 2013 heeft belanghebbende zijn standpunten toegelicht, waarbij hij de waarde van de onroerende zaken verdedigde op basis van de door hem betaalde koopsommen en taxatierapporten. De heffingsambtenaar heeft zijn waardebepalingen onderbouwd met taxatierapporten en verweerschriften. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld.
Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar in voldoende mate rekening heeft gehouden met de relevante factoren bij de waardebepaling van de onroerende zaken. Voor de onroerende zaak 1 is een compromis bereikt, waarbij de waarde is verminderd tot € 115.000. Voor de onroerende zaken 2 en 3 heeft het Hof de waardebepalingen van de heffingsambtenaar bevestigd, omdat de door belanghebbende aangedragen argumenten en taxatierapporten niet overtuigend genoeg waren om de waardebepalingen van de heffingsambtenaar te weerleggen. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de onroerende zaak 1 en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.