Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
-[Kind 1], op [geboortedatum] 2006, en
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad voor de Kinderbescherming tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, die op 8 augustus 2013 de voorlopige ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen heeft opgeheven. De kinderen, afkomstig uit Jemen, zijn sinds augustus 2012 bij hun vader in Nederland, terwijl hun moeder in Jemen verblijft. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in hoger beroep verzocht om herinvoering van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de kinderen ernstig getraumatiseerd zijn en er zorgen zijn over hun veiligheid bij de moeder in Jemen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 augustus 2013 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de vader, de Raad en vertegenwoordigers van de betrokken stichtingen. De vader betwistte de problematiek van de kinderen en wilde dat zij naar hun moeder in Jemen terugkeerden. De Raad stelde echter dat er onvoldoende duidelijkheid was over de situatie van de moeder en dat de kinderen in Nederland moesten blijven voor hun veiligheid.
Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was en dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Het hof vernietigde de beschikking van de kinderrechter van 8 augustus 2013 en herstelde de voorlopige ondertoezichtstelling tot 1 november 2013. Tevens verleende het hof een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleegzorgvoorziening tot 22 september 2013. Het hof benadrukte dat de terugkeer naar Jemen zorgvuldig moest worden voorbereid, met waarborgen voor de veiligheid van de kinderen.