ECLI:NL:GHARL:2013:6213

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
200.101.466-01 20-08-2013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van hoger beroep wegens niet indienen memorie van grieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S.H. Baas, had bezwaren geuit tegen een rolbeslissing waarbij de akte van niet-dienen was verleend. Het hof heeft in eerdere rolbeschikkingen al gemotiveerd beslist dat aan de gegeven beslissingen wordt vastgehouden. De appellant heeft in de appeldagvaarding geen gronden voor het hoger beroep aangevoerd en heeft ook geen memorie van grieven ingediend. Hierdoor is zijn vordering in hoger beroep niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed. Het hof heeft het hoger beroep dan ook verworpen. Tevens is er aanleiding gezien om de proceskosten te compenseren, aangezien partijen gehuwd zijn geweest. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.101.466/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 135056/ HA ZA 07-996)
arrest van de tweede kamer van 20 augustus 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. S.H. Baas, kantoorhoudend te Baarn,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H.A. van der Kleij, kantoorhoudend te Zwolle.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 10 april 2012, de rolbeschikking van 2 oktober 2012 en het arrest in incident tot voeging ex artikel 222 Rv hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
In het tussenarrest van 10 april 2012 heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Deze comparitie is gehouden op 15 mei 2012; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken. De raadsheer-commissaris heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 26 juni 2012 voor memorie van grieven.
1.2
Op 26 juni 2012 heeft [appellant] niet van grieven gediend en is de zaak aangehouden tot 3 juli 2012, vervolgens tot 31 juli 2012 en daarna tot 28 augustus 2012. Op 10 augustus 2012 heeft [geïntimeerde] [appellant] peremptoir gesteld en op juiste wijze akte niet dienen aangezegd tegen 11 september 2012.
1.3
Ter rolzitting van 11 september 2012 heeft [appellant] niet van grieven gediend en is aan [geïntimeerde] akte niet dienen verleend voor de memorie van grieven. Tegen (onder andere) deze beslissing heeft [appellant] bezwaar gemaakt bij brief van 21 september 2012.
1.4
In de rolbeschikking van 2 oktober 2012 heeft de rolraadsheer de beslissingen genomen op de rolzitting van 11 september 2012 gehandhaafd. Voorts heeft de rolraadsheer verstaan dat mr. Te Biesebeek zich op 25 september 2012 als advocaat aan de zijde van [appellant] heeft onttrokken en heeft hij de zaak verwezen naar de rolzitting van 9 oktober 2012 voor het stellen van een nieuwe advocaat aan de zijde van [appellant] en het wijzen van arrest in het voegingsincident.
1.5
Op de roldatum 9 oktober 2012 heeft mr. S.H. Baas zich voor [appellant] als procesvertegenwoordiger gesteld en heeft zij namens [appellant] bezwaar gemaakt tegen de rolbeschikking van 2 oktober 2012.
1.6
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident overgelegd en heeft het hof arrest in incident bepaald.
1.7
Bij arrest in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv van 26 februari 2013 heeft het hof de incidentele vordering van [appellant] tot voeging afgewezen, en de hoofdzaak naar de rol van 12 maart 2013 verwezen voor voortprocederen (partijberaad).
1.8
Op de roldatum 12 maart 2013 is de door [appellant] uitgebrachte akte door de rolraadsheer geweigerd. Ten onrechte bevindt deze akte zich wel in het procesdossier van [appellant].
1.9
Bij brief van 18 maart 2013 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen de rolbeslissing van 12 maart 2013 en heeft hij een verzoek tot wraking van de rolraadsheer doen indienen. Bij beschikking van 16 april 2013 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [appellant] niet ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek.
1.1
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij brieven van 11 oktober 2012 en van 18 maart 2013 heeft [appellant] verzocht bij het wijzen van arrest in de hoofdzaak kennis te nemen van zijn bezwaren tegen de rolbeschikking van 2 oktober 2012 en tegen de rolbeslissing van 12 maart 2013.
2.2
Het hof overweegt als volgt. Naar vaste rechtspraak kan, behoudens beperkte uitzondering, van de gegeven verlening van akte niet dienen in dezelfde instantie niet worden teruggekomen. Voor aanvaarding van een uitzondering is plaats ingeval bijzondere, door de rechter in zijn desbetreffende beslissing nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan een dergelijke eindbeslissing zou zijn gebonden (HR 1 mei 1998,
LJN:ZC2640). Bij rolbeschikking van 2 oktober 2012 is reeds gemotiveerd beslist dat en waarom aan de op 11 september 2012 gegeven beslissingen wordt vastgehouden. De weigering van de akte van [appellant] op 12 maart 2013 is in lijn met deze rolbeschikking. Voorts is naar het oordeel van het hof op de rolkaart op 12 maart 2013 op juiste gronden vermeld "zaak staat ten onrechte voor beraad pp", gelet op het bepaalde in artikel 2.16 van het landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven. Op grond van die bepaling wordt de zaak immers rechtstreeks naar de rol verwezen voor arrest indien het recht op het nemen van de memorie van grieven is vervallen.
2.3
Voor zover [appellant] zich (gelet op het vorenstaande tevergeefs) op het standpunt heeft gesteld dat eerst op het voegingsincident behoort te worden beslist alvorens een memorie van grieven wordt genomen, verwijst het hof nog naar de recente uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ5664) waarin de Hoge Raad het volgende heeft overwogen: "De verplichting van partijen tegenover elkaar om onredelijke vertraging van de procedure te voorkomen (art. 20 lid 2 Rv) en de goede procesorde brengen mee dat op de roldatum waartegen partijperemtoirstelling en aanzegging van akte van niet-dienen voor memorie van grieven heeft plaatsgevonden, van grieven behoort te worden gediend. Dat is niet anders indien op die roldatum voeging wegens verknochtheid van zaken wordt gevorderd, ook al wordt op een dergelijke vordering vaak beslist voordat in de hoofdzaak wordt beslist. De hoofdzaak wordt door die vordering niet geschorst, zodat een partijperemtoirstelling of een aanzegging van akte van niet-dienen daardoor niet vervalt."
2.4
Nu [appellant] in de appeldagvaarding geen gronden voor het hoger beroep heeft aangevoerd en evenmin tijdig een memorie van grieven heeft genomen, is zijn vordering in hoger beroep niet naar de eis van de wet met redenen omkleed. Daarom zal het hof het hoger beroep tegen die vonnissen verwerpen.
2.5
In de omstandigheid dat partijen gehuwd zijn geweest, ziet het hof aanleiding om de proceskosten zowel in de hoofdzaak als in het incident te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
verwerpt het hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 7 november 2007, 26 november 2008 en 20 april 2011;
compenseert de proceskosten zowel in de hoofdzaak als in het incident, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 augustus 2013.