Uitspraak
1.[appellant 1],
[appellanten],
1.[de maatschap],
2. [geïntimeerde 2],
3. [geïntimeerde 3],
[geïntimeerden],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
[appellanten] bij akte gereageerd. Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2.Eiswijziging
3.De feiten
[geïntimeerden] als volgt beslist:
in conventie:
4.Het geschil en de beoordeling daarvan in eerste aanleg
15 juni 2012. [appellanten] hebben daartoe in essentie aangevoerd dat de op het toegangspad geparkeerde auto’s niet van hen zijn of door hen worden gebruikt, maar van en door hun zoon en diens vriendin. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de stelling van [appellanten] dat het verbod alleen zou gelden voor hun auto’s een bewust te beperkte lezing van het dictum betreft. Een redelijke uitleg van het dictum brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter mee dat ook de auto’s van de huisgenoten en bezoekers van het perceel onder het verbod vallen. Van [appellanten] mag en mocht op grond van de veroordeling worden verwacht dat zij zich inspannen om te voorkomen dat auto’s, ook die van hun huisgenoten en bezoek, op het erf van [geïntimeerden] worden geparkeerd. Gegeven het rechterlijk verbod had het op de weg van [appellanten] gelegen om ofwel parkeergelegenheid op het eigen erf te creëren dan wel te bewerkstelligen dat huisgenoten en bezoekers hun auto’s elders parkeren, maar niet op de toegangsweg. Niet is gebleken dat [appellanten] in die zin uitvoering hebben gegeven aan het verbod dat bij vonnis d.d. 20 juli 2011 is opgelegd, aldus nog steeds de voorzieningenrechter.
5.De grieven I, II en III
19-01-2007,
LJN AZ0431). Bij de te geven uitleg dient het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (zie onder meer Hoge Raad
15-11-2002,
LJN AE9400en Hoge Raad 23-02-2007,
LJN AZ3085). De voorzieningenrechter heeft dit alles uitdrukkelijk tot uitgangspunt genomen, en heeft deze uitgangspunten dus geenszins miskend. Grief I faalt.
20 juli 2011 echter inderdaad onvoldoende ruimte voor de uitleg die de voorzieningenrechter daaraan in het nu bestreden vonnis heeft gegeven. Het verbod richt zich direct en uitsluitend tot [appellanten] en is niet geformuleerd als een gebod of een inspanningsverplichting. Hoewel die mogelijkheid wel bestond, is niet gevorderd dat [appellanten] zich er ook in de toekomst voor dienden in te spannen dat auto's (van derden) op en naast het pad zouden worden verwijderd. De voorzieningenrechter heeft een dergelijke beslissing dan ook niet kunnen geven. Door diens uitspraak achteraf wel als zodanig te interpreteren, zou de executierechter buiten het beperkte bereik treden dat deze uitspraak kennelijk heeft. Grief III is dan ook terecht voorgedragen. Omdat niet ter discussie staat dat de beweerdelijke schending van het gegeven verbod betrekking heeft op auto's die niet door [appellanten] worden gebruikt, maar door hun zoon en diens vriendin, treft de grief doel.
6.De beslissing
15 juni 2012, op verbeurte van een dwangsom van € 100,- voor elke keer dat [appellanten] dit verbod overtreedt, met een maximum van € 5.000,-;