ECLI:NL:GHARL:2013:6201

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
200.112.489-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over parkeerverbod op toegangspad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door twee appellanten tegen een aantal geïntimeerden. De kern van het geschil betreft de uitleg van een vonnis van de rechtbank Leeuwarden, waarin aan de appellanten werd verboden om auto's en andere materialen op een toegangspad te parkeren dat eigendom is van de geïntimeerden. De rechtbank had een dwangsom opgelegd voor elke overtreding van dit verbod. De appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat het verbod niet op hen van toepassing is, omdat de geparkeerde voertuigen niet van hen zijn, maar van hun zoon en diens vriendin. Het hof heeft de grieven van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de voorzieningenrechter het verbod te ruim had uitgelegd. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de vordering van de appellanten toegewezen, waarbij het hof de geïntimeerden heeft verboden om invorderingsmaatregelen te treffen op basis van het eerdere vonnis. Tevens is de restitutievordering van de appellanten toegewezen, omdat het gevorderde bedrag onverschuldigd was betaald. De kosten van de procedure zijn voor rekening van de geïntimeerden gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.112.489/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 134861/ KG ZA 12-184)
arrest in kort geding van de tweede kamer van 13 augustus 2013
in de zaak van

1.[appellant 1],

wonende te [woonplaats 1],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats 1],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. E.F. van der Goot, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen

1.[de maatschap],

gevestigd te [woonplaats 1],

2. [geïntimeerde 2],

wonende te [woonplaats 1],

3. [geïntimeerde 3],

wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. O.C. Struif, kantoorhoudend te Drachten.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Na het tussenarrest van 2 oktober 2012 hebben [appellanten] een memorie van grieven genomen (met producties) tevens houdende verandering van eis. [geïntimeerden] hebben vervolgens een memorie van antwoord genomen (met producties). Daarop hebben
[appellanten] bij akte gereageerd. Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.2
De vordering van [appellanten] luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
I. het Vonnis van de Rechtbank Groningen van 27 juni 2012, in de procedure metrolnummer 134861 / KG ZA 12-184 te vernietigen, en opnieuw rechtdoende:
II. geïntimeerden alsnog te verbieden om over te gaan tot het treffen vaninvorderingsmaatregelen op grond van het vonnis van de Rechtbank Groningen van20 juli 2011, in de procedure met rolnummer 120782 / HA ZA 10-770, en de nadiendoor geïntimeerden beweerdelijk geconstateerde overtredingen;
III. geïntimeerden hoofdelijk te veroordelen tot het verbeuren van een dwangsom van€ 10.000,00, indien zij het verbod overtreden of indien één van hen dit verbodovertreedt, des dat de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd;
IV. met hoofdelijke veroordeling van geïntimeerden in de kosten van de procedure inbeide instanties, des dat de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd;
V. geïntimeerden hoofdelijk te veroordelen tot terugbetaling aan appellanten van hetbedrag van € 6.901,19, nu dit alsdan onverschuldigd is betaald, te vermeerderen metde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 augustus 2012 tot en met de dag deralgehele terugbetaling, des dat de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd."
1.3
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.

2.Eiswijziging

2.1
[geïntimeerden] hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellanten] Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Ter zake van de vordering van [appellanten] zal daarom recht worden gedaan op de gewijzigde eis.

3.De feiten

Tussen partijen staat in dit hoger beroep het volgende vast.
3.1
[appellanten] woonden op enige afstand van de openbare weg. Het perceel waarop hun woning staat (kadastraal bekend gemeente [woonplaats 1], [sectia a, nummer 3]) is omgeven door percelen (kadastraal bekend gemeente [woonplaats 1], [sectie a, nummer 1 en 2]) die eigendom zijn van [geïntimeerden].
3.2
Vanaf het perceel van [appellant 1] loopt over grond die eigendom is van [geïntimeerden] een uitweg naar de openbare weg, welk pad tevens dient ter ontsluiting van de achtergelegen landbouwgronden van [geïntimeerden] Vanaf de woning/garage van [appellanten] loopt dit pad eerst ongeveer 25 meter in westelijke richting. Daarna loopt het pad richting de openbare weg in noordelijke richting.
3.3
In 2009 en 2010 parkeerden [appellanten] met enige regelmaat auto's op of aan de rand van het pad, vlak bij hun garage, derhalve op de aan [geïntimeerden] toebehorende grond. Voorts parkeerden [appellanten] op het pad of in de berm daarvan een aanhangwagen. Ook hebben [appellanten] op het laatste gedeelte van het pad nabij hun erf terreinverharding (puin en dergelijke) aangebracht.
3.3.1
Bij vonnis van 20 juli 2011 heeft de rechtbank Leeuwarden op vordering van
[geïntimeerden] als volgt beslist:

in conventie:
verbiedt [appellanten] om auto’s en materialen van welke aard dan ook op en naast het toegangspad naar zijn perceel, welk pad eigendom is van [geïntimeerden], te plaatsen, op verbeurte van een dwangsom van EUR 100,-- voor elke keer dat [appellant 1] dit verbod overtreedt, met een maximum van EUR 5.000,--,
3.3.2
Op 28 oktober 2011 is dit vonnis aan [appellanten] betekend.
3.3.3
Bij brief van 13 april 2012 hebben [geïntimeerden] [appellanten] erop geattendeerd dat [geïntimeerden] hebben geconstateerd dat er in strijd met het vonnis van 20 juli 2011 nog steeds auto’s op of naast het toegangspad naar het perceel van [appellanten] worden geparkeerd en dat [geïntimeerden] daarom aanspraak maken op de bij het genoemde vonnis aan [appellanten] opgelegde en door hen verbeurde dwangsommen tot het maximum van € 5.000,-.
3.3.4
[appellanten] hebben bij brief van 25 april 2012 meegedeeld geen gehoor te zullen geven aan het verzoek tot betaling van € 5.000,- aan dwangsommen.
3.3.5
Op 3 mei 2012 hebben [geïntimeerden] nogmaals een aanmaning verstuurd, waarop niet door [appellanten] is gereageerd.
3.3.6
Op 15 juni 2012 is namens [geïntimeerden] een exploot van opeising dwangsommen uitgebracht met bevel om binnen twee dagen de verbeurde dwangsommen van € 5.000,- te betalen, vermeerderd met incassokosten.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan in eerste aanleg

4.1
[appellanten] hebben gevorderd dat het [geïntimeerden] onder verbeurte van dwangsommen wordt verboden om over te gaan tot het treffen van invorderingsmaatregelen op grond van het vonnis van de rechtbank Groningen van 20 juli 2011, zoals aangezegd bij exploot van
15 juni 2012. [appellanten] hebben daartoe in essentie aangevoerd dat de op het toegangspad geparkeerde auto’s niet van hen zijn of door hen worden gebruikt, maar van en door hun zoon en diens vriendin. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de stelling van [appellanten] dat het verbod alleen zou gelden voor hun auto’s een bewust te beperkte lezing van het dictum betreft. Een redelijke uitleg van het dictum brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter mee dat ook de auto’s van de huisgenoten en bezoekers van het perceel onder het verbod vallen. Van [appellanten] mag en mocht op grond van de veroordeling worden verwacht dat zij zich inspannen om te voorkomen dat auto’s, ook die van hun huisgenoten en bezoek, op het erf van [geïntimeerden] worden geparkeerd. Gegeven het rechterlijk verbod had het op de weg van [appellanten] gelegen om ofwel parkeergelegenheid op het eigen erf te creëren dan wel te bewerkstelligen dat huisgenoten en bezoekers hun auto’s elders parkeren, maar niet op de toegangsweg. Niet is gebleken dat [appellanten] in die zin uitvoering hebben gegeven aan het verbod dat bij vonnis d.d. 20 juli 2011 is opgelegd, aldus nog steeds de voorzieningenrechter.

5.De grieven I, II en III

5.1
De strekking van de eerste grief is dat de voorzieningenrechter het algemene verbod 'om auto's op (…) het toegangspad (…) te plaatsen' ten onrechte niet restrictief heeft uitgelegd. Een dergelijke uitleg brengt in de ogen van [appellanten] mee dat de reikwijdte van het verbod beperkt blijft tot handelingen waarvan niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, verboden schendingen opleveren. In de tweede grief wordt aangevoerd dat (naar de voorzieningenrechter heeft miskend) geen sprake is van overtreding van het gegeven verbod omdat dit enkel ziet op (onder meer) het parkeren op perceel 539 en niet, zoals volgens [appellanten] het geval is geweest, perceel 85. In de derde grief wordt het verweer herhaald dat de gefotografeerde auto's geen eigendom van [appellanten] waren en ook niet door hen werden gebruikt. Door dat verweer te verwerpen, heeft de voorzieningenrechter het verbod volgens [appellanten] ook te ruim uitgelegd, te weten als een inspanningsverbintenis, en niet als een algemeen verbod. De vierde grief heeft naast de genoemde grieven geen zelfstandige betekenis.
5.2
Bij de beoordeling van deze grieven stelt het hof het volgende voorop.
5.3
Wanneer in een executiegeschil de vraag moet worden beantwoord of dwangsommen zijn verbeurd, moet de executierechter onderzoeken of de door de rechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden, is verricht. Hij heeft niet tot taak de rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te onderzoeken (zie onder meer Hoge Raad
19-01-2007,
LJN AZ0431). Bij de te geven uitleg dient het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (zie onder meer Hoge Raad
15-11-2002,
LJN AE9400en Hoge Raad 23-02-2007,
LJN AZ3085). De voorzieningenrechter heeft dit alles uitdrukkelijk tot uitgangspunt genomen, en heeft deze uitgangspunten dus geenszins miskend. Grief I faalt.
5.4
Naar het oordeel van het hof biedt de formulering van het dictum in het vonnis van
20 juli 2011 echter inderdaad onvoldoende ruimte voor de uitleg die de voorzieningenrechter daaraan in het nu bestreden vonnis heeft gegeven. Het verbod richt zich direct en uitsluitend tot [appellanten] en is niet geformuleerd als een gebod of een inspanningsverplichting. Hoewel die mogelijkheid wel bestond, is niet gevorderd dat [appellanten] zich er ook in de toekomst voor dienden in te spannen dat auto's (van derden) op en naast het pad zouden worden verwijderd. De voorzieningenrechter heeft een dergelijke beslissing dan ook niet kunnen geven. Door diens uitspraak achteraf wel als zodanig te interpreteren, zou de executierechter buiten het beperkte bereik treden dat deze uitspraak kennelijk heeft. Grief III is dan ook terecht voorgedragen. Omdat niet ter discussie staat dat de beweerdelijke schending van het gegeven verbod betrekking heeft op auto's die niet door [appellanten] worden gebruikt, maar door hun zoon en diens vriendin, treft de grief doel.
5.5
Aan de beoordeling van de grieven II en IV komt het hof niet toe.
Slotsom
5.6
Grief III slaagt, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De vordering zal alsnog worden toegewezen, onder beperking van de dwangsom en het in totaal te verbeuren bedrag aan dwangsommen. De restitutievordering zal worden toegewezen, nu het gevorderde bedrag onverschuldigd is betaald.
5.7
Het hof zal [geïntimeerden] als de in het ongelijk te stellen partijen in de kosten van beide instanties veroordelen.
5.8
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellanten] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 90,64
- griffierecht € 262,-
totaal verschotten € 353,64 en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief 2
2 punten x € 408,- € 816,-
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellanten] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 97,64
- griffierecht € 291,-
totaal verschotten € 388,64 en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief 2
1. punt x € 894,- € 894,-

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 27 juli 2012 en doet opnieuw recht;
verbiedt [geïntimeerden] om over te gaan tot het treffen van invorderingsmaatregelen op grond van het vonnis van de rechtbank Groningen van 20 juli 2011, zoals aangezegd bij exploot van
15 juni 2012, op verbeurte van een dwangsom van € 100,- voor elke keer dat [appellanten] dit verbod overtreedt, met een maximum van € 5.000,-;
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk tot terugbetaling aan [appellanten] van € 6.901,09, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na het wijzen van dit arrest;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellanten] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 816,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 352,64 voor verschotten en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 388,64 voor verschotten;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. G. van Rijssen en B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 13 augustus 2013.