ECLI:NL:GHARL:2013:6092

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
15 augustus 2013
Zaaknummer
21-001292-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak ontucht met minderjarige: hoger beroep tegen vonnis rechtbank Zutphen

In deze zedenzaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zutphen. De verdachte, een man van 37 jaar, werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren op 5 oktober 1994. De feiten vonden plaats tussen 1 juli 2010 en 8 december 2010, waarbij de verdachte de minderjarige heeft benaderd via sociale media en hen naar afgelegen plekken heeft gebracht. De verdachte heeft ontkent dat er sprake was van opzet en heeft betoogd dat de verklaringen van het slachtoffer onvoldoende bewijs vormen. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer echter als geloofwaardig beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een machtspositie bevond door zich jonger voor te doen dan hij was. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaar, met bijzondere voorwaarden zoals deelname aan gedragsinterventie. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 500,00 voor immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, zodat deze alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001292-12
Uitspraak d.d.: 26 maart 2013
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van
13 maart 2012 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 maart 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr H.J. Scholten, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 juli 2010 tot
en met 31 januari 2011 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of
[plaats] en/of [plaats], in ieder geval telkens op één of meerdere plaatsen in
Nederland,
een persoon, te weten [slachtoffer], geboortedatum 5 oktober 1994,
waarvan verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze de
leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
- door giften en/of beloften van geld en/of goed, te weten door het
verschaffen van beltegoed(en) en/of het aanbieden van merkleding en/of
een laptop en/of
- door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht,
te weten het leeftijdsverschil tussen verdachte en die [slachtoffer] en/of
- door misleiding, te weten door zich jegens die [slachtoffer] voor te doen
als een veel jongere man dan hij in werkelijkheid was en/of door het
jegens die [slachtoffer] te doen voorkomen alsof hij verliefd op haar was,
opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen en/of zodanige
handelingen van hem te dulden te weten
  • het betasten van de borsten en/of
  • het betasten van de vagina van die [slachtoffer] en/of
  • het zoenen van die [slachtoffer] op haar mond en/of
  • het ontuchtig kussen van die [slachtoffer].
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen maar komt tot een beperktere bewezenverklaring van de tenlastelegging dan de rechtbank, nu hij niet bewezen acht dat het aanbieden van cadeaus voor het slachtoffer redengevend is geweest om toe te laten dat verdachte ontuchtige handelingen met haar pleegde. Daarnaast acht hij de ontuchtige handelingen die plaatsvonden in 2011, in ieder geval na de eerste aangifte van het slachtoffer, niet bewezen in het licht van de voorliggende tenlastelegging.
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft het volgende betoogd.
Voor een groot deel van de door aangeefster beschreven voorvallen bevinden zich geen andere bewijsmiddelen in het dossier dan haar eigen verklaring. Dit is, gelet op het feit dat verdachte deze voorvallen ontkent, onvoldoende. De MSN gesprekken kunnen niet worden meegenomen voor het bewijs nu het niet gaat om originele MSN verslagen. Ten aanzien van de voorvallen die verdachte erkent is de raadsvrouw van mening dat er geen sprake is geweest van opzet van verdachte.
Ten slotte is de raadsvrouw van mening dat er geen sprake is geweest van de verleidingshandelingen: giften en/of beloften, misbruik uit feitelijke verhoudingen voorvloeiend overwicht en/of misleiding.
Oordeel hof
Aangeefster leerde verdachte leerde kennen via Hyves. Verdachte nam het initiatief tot het contact. De volgende contacten verliepen via MSN en kwamen op initiatief van verdachte tot stand. Aangeefster was op dat moment 15 jaar en verdachte was 37 jaar oud. Er hebben verschillende ontmoetingen tussen hen plaatsgevonden.
Aangeefster heeft twee verklaringen afgelegd. Haar eerste verklaring dateert van
8 december 2010.
Over het leeftijdsverschil heeft zij het volgende verklaard. Zij had verdachte gezegd dat zij vijftien jaar oud was. Zij schatte verdachte gelet op zijn foto op Hyves toen op 19 jaar oud. Toen zij hem in het echt ontmoette schatte ze hem achterin de twintig. Later zei verdachte tegen Roos dat hij vijfentwintig jaar oud was.
Over de ontmoetingen heeft zij verklaard dat de eerste ontmoeting op initiatief van verdachte plaatsvond bij het zwembad. Op de tweede ontmoeting nam verdachte haar mee in een busje naar een afgelegen plek in [plaats] bij een groot meer. Aldaar heeft hij haar borst vastgepakt. Tijdens de vijfde ontmoeting zijn ze naar een bos gereden in [plaats]. Daar zijn ze op een bankje gaan zitten. Hij heeft haar daar opgetild en op zijn schoot gezet met haar benen naast zijn benen. Hij heeft haar geknuffeld en zoende haar op de mond. Vervolgens zijn ze naar [plaats] gereden. Daar heeft hij haar nog een aantal keer op de mond gezoend en heeft hij aan haar borsten gezeten. Aangeefster vond het niet leuk dat hij aan haar zat. Verdachte heeft haar gezegd niet over de ontmoetingen te praten met andere mensen.
In haar tweede verklaring van 7 februari 2011 heeft zij het over ontmoetingen die hebben plaatsgevonden in januari 2011. Dit was dus nadat zij inmiddels op school voorlichting had gehad over ‘loverboy-praktijken’ en nadat zij met de politie had gesproken over haar relatie met verdachte en aangifte had gedaan over de eerdere periode.
Volgens aangeefster ging de hervatting van het contact in 2011 van haar uit.
Het hof is, met de advocaat-generaal, van mening dat van de seksuele contacten die in 2011 zouden hebben plaatsgevonden niet kan worden vastgesteld dat zij door verleiding van verdachte zouden zijn gerealiseerd. Het hof zal de periode daarom beperken tot de datum van de eerste verklaring van aangeefster te weten 8 december 2010.
Ten aanzien van de contacten met aangeefster in 2010 heeft verdachte het volgende verklaard. Op Hyves zag hij een foto van aangeefster. Hij zag dat zij er jong uitzag. Ter zitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat hij weet dat hij een volwassen man is en zij een heel jong meisje. Hij heeft haar verteld dat hij 23 jaar was.. Hij zei wel vaker dat hij 27 was in plaats van 37. Hij heeft verder verklaard dat hij niet op vrouwen van zijn eigen leeftijd valt, maar op meisjes die een stuk jonger zijn. Hij tegen haar heeft gezegd dat hij haar een lekker ding vond. Hij voelde zich seksueel aangetrokken tot aangeefster. Er hebben inderdaad ontmoetingen plaatsgevonden tussen hem en aangeefster in de periode tussen 1 juli 2010 en begin januari 2011. De eerste ontmoeting kwam tot stand op zijn initiatief. Hij heeft tijdens een van de ontmoetingen haar borst aangeraakt en heeft bij een andere ontmoeting haar bij haar bovenlijf en borsten gepakt, haar een kus gegeven in haar hals en haar naar zich toegetrokken.
Het hof is van oordeel dat de gedetailleerde verklaring van aangeefster de aangifte aan geloofwaardigheid doet winnen. Bovendien vinden belangrijke delen van de verklaring van aangeefster steun in de verklaring van verdachte. Verdachte heeft immers toegegeven dat hij aangeefster heeft gekust en dat hij haar borsten heeft aangeraakt. Het opzet van verdachte is daar ook op gericht geweest. Dit blijkt onder meer uit de wijze waarop hij aangeefster heeft benaderd, het feit dat hij haar heeft gevraagd niemand te vertellen over hun ontmoetingen en het samen met aangeefster rijden naar verlaten plekken.
Ten aanzien van de verleidingshandelingen overweegt het hof dat deze hebben bestaan in het feit dat verdachte onjuiste mededelingen heeft gedaan over zijn leeftijd, waardoor aangeefster in de veronderstelling verkeerde te maken te hebben met een jongere man. Het hof gaat ervan uit dat aangeefster hierdoor en door het overwicht van verdachte vanwege het grote leeftijdsverschil makkelijker over te halen was om ontuchtige handelingen te dulden. Het hof is dan ook van oordeel dat het causale verband tussen die verleidingshandelingen en het dulden van de ontuchtige handelingen aanwezig was.
Het door verdachte aanbieden van beltegoeden en kleding is naar het oordeel van het hof onvoldoende redengevend geweest voor aangeefster om toe te laten dat verdachte ontuchtige handelingen met haar pleegde, zodat verdachte van dat onderdeel in de tenlastelegging wordt vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
(op meerdere tijdstippen
)in
of omstreeksde periode van 01 juli 2010 tot
en met8 december 2010 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of
[plaats] en/of [plaats], in ieder geval telkens op één of meerdere plaatsen in
Nederland,
een persoon, te weten [slachtoffer], geboortedatum 5 oktober 1994,
waarvan verdachte wist
of redelijkerwijs had moeten vermoedendat deze de
leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
- door giften en/of beloften van geld en/of goed, te weten door het
verschaffen van beltegoed(en) en/of het aanbieden van merkleding en/of
een laptop en/of
- door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht,
te weten het leeftijdsverschil tussen verdachte en die [slachtoffer] en
/of
- door misleiding, te weten door zich jegens die [slachtoffer] voor te doen
als een veel jongere man dan hij in werkelijkheid was
en/of door het
jegens die [slachtoffer] te doen voorkomen alsof hij verliefd op haar was,
opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen
te plegen en/of zodanige
handelingenvan hem te dulden te weten
  • het betasten van de borsten en
  • het betasten van de vagina van die [slachtoffer] en/of
  • het zoenen van die [slachtoffer] op haar mond en/of
  • het ontuchtig kussen van die [slachtoffer].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het bewezen verklaarde levert op:
Door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en misleiding van een persoon, terwijl hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen van hem te dulden, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een aantal maanden schuldig gemaakt aan de verleiding van een meisje van 15, later 16 jaar oud tot het dulden van ontuchtige handelingen. Verdachte heeft het slachtoffer in een van hem afhankelijke positie gebracht door zich jonger voor te doen dan hij was en haar vriendschap voor te spiegelen, terwijl zij zich in een kwetsbare fase van haar leven bevond, namelijk haar puberteit. Nadat hij op deze wijze overwicht op het slachtoffer had gekregen, heeft hij misbruik van haar gemaakt.
Verdachte heeft aldus inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft haar psychisch leed berokkend. Het is van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedenmisdrijven nog lange tijd als gevolg daarvan psychische problemen kunnen ondervinden.
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft het hof onder meer gelet op de conclusie, vermeld in de omtrent verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 5 januari 2012 door [deskundige], GZ-psycholoog. Uit dit rapport blijkt, onder meer, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, te weten ADHD en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en vermijdende trekken en zwakbegaafdheid. Zowel de ADHD als de persoonlijkheidsstoornis waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes zodat die in sterke mate hieruit verklaard kunnen worden. Hij voelde zich door zijn persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid minderwaardig ten opzichte van leeftijdsgenoten. Dit maakt hem onzeker. Hij zoekt contact met jongere mensen omdat hij zich in deze contacten niet minderwaardig voelt en niet zo tekort voelt schieten. Op grond van het bovenstaande valt verdachte volgens de deskundige als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Op grond van de bewoordingen en conclusies van de deskundige [deskundige] komt het hof tot het oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft het feit bewezen en aan verdachte een gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk opgelegd.
De advocaat-generaal heeft een onvoorwaardelijke werkstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden gevorderd met een proeftijd van 3 jaar.
Het hof acht een beperktere periode en minder ontuchtige handelingen bewezen dan de rechtbank heeft gedaan en zal daarom komen tot een lagere straf dan de rechtbank heeft opgelegd, te weten een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur. Daarnaast
zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig maakt.
In het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 1 februari 2013 wordt geadviseerd de volgende bijzondere voorwaarden te stellen: een meldingsgebod, deelname aan gedragsinterventie en een behandelverplichting. Het hof zal het reclasseringsadvies volgen en aan de voorwaardelijke gevangenisstraf deze bijzondere voorwaarden verbinden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd een bedrag van € 500,00 aan immateriële schadevergoeding toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft aangegeven dat de verdediging, in geval van een bewezenverklaring, een schadevergoeding van € 500,00 redelijk vindt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 248a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of t.b.v. vaststelling identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs a.b.i. art. 1 Wet o/d identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die verdachte zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt dat veroordeelde zal deelnemen aan een Cognitieve Vaardigheidstraining en/of een Arbeidsvaardigheden Training en/of dat veroordeelde zich ambulant zal laten behandelen door [instelling] of een soortgelijke instelling. De verdachte zal zich dan houden aan regels die door of namens de leiding van die instelling zullen worden gegeven.
Verdachte zal zich na zijn invrijheidsstelling op uitnodiging melden bij de reclassering en daarna zo frequent als de instelling dat nodig acht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr G. Mintjes, voorzitter,
mr R.H. Koning en mr B.F.A. van der Krabben, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr K.J.F. Roelofs-van Dinther, griffier,
en op 26 maart 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.