In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland van 28 januari 2013, die de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met een jaar had verlengd. De terbeschikkinggestelde, geboren in 1951 en woonachtig in [woonplaats], was bijgestaan door zijn raadsman mr. drs. S.B.J. Hiemstra. De advocaat-generaal mr. E.J. Julsing-Nijenhuis was ook aanwezig tijdens de zitting op 18 juli 2013. De terbeschikkinggestelde stelde dat hij niet delictgevaarlijk was en dat de voorwaarden van de terbeschikkingstelling hem onterecht beperkten in zijn mogelijkheden om naar het buitenland te reizen. Hij voerde aan dat de begeleiding minimaal was en dat de maatregel zijn netwerk ondermijnde.
Het openbaar ministerie betoogde dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege niet onvoorwaardelijk kon worden beëindigd zonder dat de verpleging eerst minimaal een jaar voorwaardelijk was beëindigd. De advocaat-generaal pleitte voor bevestiging van de beslissing van de rechtbank. Het hof oordeelde dat, gezien de wijziging van artikel 509t van het Wetboek van Strafvordering, de terbeschikkingstelling moest worden verlengd. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en merkte op dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden geen beletsel hoeft te zijn voor reizen naar het buitenland, mits dit in overleg met de reclassering gebeurt. Tevens werd opgemerkt dat de voorwaarden op vordering van de officier van justitie tussentijds konden worden aangepast.
De beslissing van het hof werd op 1 augustus 2013 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter en de raadsheren, met de griffier aanwezig. De raden waren buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.