ECLI:NL:GHARL:2013:5950

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
200.095.498-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling opleidingskosten en toezegging leidinggevende in strijd met CAO

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen een pedagogisch medewerker, aangeduid als [appellante], en haar werkgever, Stichting Jeugdhulp Friesland. De kern van het geschil betrof de betaling van opleidingskosten voor een niet door de werkgever voorgeschreven opleiding. De [appellante] had een toezegging gekregen van haar leidinggevende voor studiefaciliteiten, maar de werkgever stelde dat deze toezegging in strijd was met de geldende CAO en het interne beleid. Het hof oordeelde dat de werkgever op deze toezegging mocht terugkomen, omdat deze niet rechtsgeldig was. De procedure begon met een dagvaarding door [appellante] die stelde dat zij vanaf 1 oktober 2009 te weinig loon had ontvangen, en vorderde een bedrag van € 6.011,20, vermeerderd met wettelijke rente en verhoging. In de voorwaardelijke reconventie vorderde Jeugdhulp een verklaring voor recht dat de arbeidsvoorwaarden met betrekking tot het studieverlof eenzijdig waren gewijzigd. De kantonrechter had de vordering van [appellante] afgewezen, en het hof bevestigde deze beslissing. Het hof oordeelde dat de gemaakte afspraken niet in overeenstemming waren met de CAO en dat de werkgever niet gebonden was aan de toezeggingen van de leidinggevende. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.095.498/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 335493\ CV EXPL 10-9437)
arrest van de eerste kamer van 13 augustus 2013
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. R.W. de Casseres, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Stichting Jeugdhulp Friesland,
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
Jeugdhulp,
advocaat: mr. D. Kneppel, kantoorhoudend te Groningen.
Het hof neemt over hetgeen is overwogen en beslist in het tussenarrest van 29 november 2011.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Nadat het hof het comparitiearrest heeft gewezen heeft
- op 7 februari 2012 de comparitie van partijen doorgang gevonden, zonder dat een schikking werd bereikt;
- [appellante] de memorie van grieven (met producties), tevens houdende een wijziging van eis, genomen op 21 augustus 2012;
- Jeugdhulp de memorie van antwoord, tevens van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, (met producties) genomen op 11 december 2012;
- [appellante] de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep genomen op 4 juni 2013.
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.3
De vordering van [appellante] luidt:
"
bij arrest uitvoerbaar bij voorraad het tussen partijen op 21 juni 2011 door de Rechtbank Leeuwarden (sector kanton, locatie Leeuwarden) gewezen vonnis vernietigt en alsnog rechtdoend
* Te verklaren voor recht dat tussen partijen rechtsgeldig is overeengekomen dat gedaagde eiseres gedurende acht uren per week met behoud van het overeengekomen loon van de overeengekomen arbeid zou vrijstellen voor de tijd dat eiseres bij de HBO [HBO] in [plaats 2] een studie SPH volgt, welke studie naar redelijke verwachting in februari 2011 zal worden beëindigd.
* Gedaagde te veroordelen om op grond van het hierboven gestelde aan eiseres te betalen een bedrag van € 5.935,17 wegens achterstallig loon, verhoogd met de wettelijke verhoging van 50%, het totaal verhoogd met de wettelijke rente met ingang van 1 november 2009 althans vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening
met veroordeling van gerekwireerde in de kosten van beide instanties"
1.4
In voorwaardelijk incidenteel appel heeft Jeugdhulp gevorderd:
"I Het gerechtshof te Leeuwarden moge behagen het vonnis gewezen op 21 juni 2011 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden, onder zaak-/rolnummer 335493/ CV EXPL 10-9437 met betrekking tot rechtsoverweging 3.5 te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet dat toelaat, met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties;
II. Te verklaren voor recht dat de arbeidsvoorwaarde met betrekking tot het aan [appellante] in mei 2009 verleende studieverlof voor acht uren per week met behoud van loon eenzijdig gewijzigd is met ingang van 1 oktober 2009 zo nodig onder toekenning van een in goede justitie te bepalen compensatieregeling;
III. Te verklaren voor recht dat de arbeidsvoorwaarde met betrekking tot het aan [appellante] in mei 2009 verleende studieverlof voor acht uren per week met behoud van loon eenzijdig gewijzigd is met ingang van een periode van een in goede justitie te bepalen datum en een in goede justitie te bepalen compensatieregeling."

2.De wijziging van eis zijdens [appellante]

Jeugdhulp heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellante]. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging - die tijdig is gedaan - ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Ter zake van de vordering van [appellante] zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.

3.De vaststaande feiten

Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
3.1
[appellante] is op 1 september 2005 als pedagogisch medewerker B in dienst getreden bij Jeugdhulp, met een aanstelling voor 95% van de normwerkweek van 36 uur, derhalve voor 34,2 uur per week. Zij werkte aanvankelijk op de afdeling
[X]in [plaats].
Op 12 februari 2008 heeft [appellante] gesolliciteerd naar een arbeidsplaats op de afdeling
[Y], ook in [plaats], waarvoor zij is aangenomen. Op 17 maart 2008 is [appellante] daar gestart voor 28,8 uur per week, dat gelijk staat aan 80%.
3.2
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Jeugdzorg van toepassing.
3.3
Begin 2008 is [appellante] begonnen met een HBO-studie Sociaal Pedagogische Hulpverlening aan [HBO] te [plaats 2].
3.4
[A], de direct leidinggevende van [A], heeft op enig moment aan [appellante], op haar verzoek, een studiefaciliteit toegekend, inhoudende dat [appellante] één dag per week aan haar studie zou kunnen besteden, zonder dat dit haar geld zou kosten. Deze afspraak werd mondeling gemaakt. [A] was op dat moment nog maar kort in functie.
3.5
Op 29 september 2009 heeft [B] de navolgende brief aan [appellante] geschreven:
"Naar aanleiding van uw studie Sociaal Pedagogische Hulpverlening zijn er door het afdelingsmanagement mondelinge toezeggingen gedaan over studiefaciliteiten, te weten acht uren studieverlof, voor het schooljaar 2009/2010. Deze toezeggingen zijn buiten de kaders van het beleid van Jeugdhulp Friesland en hadden niet gedaan mogen worden. De heer [C] heeft bovenstaande reeds met u besproken. Ter compensatie willen wij u een bijdrage van 50% van het collegegeld aanbieden voor het schooljaar 2009/2010. Na genoemd schooljaar zijn er geen studiefaciliteiten meer".
3.6
[appellante] heeft hierop gereageerd bij mail van 8 oktober 2009 waarin zijn schrijft:
"In het voorjaar heb ik met mijn manager, mevr. [A], concrete afspraken gemaakt omtrent mijn studie SPH die ik op dit moment volg. U geeft aan dat de toezegging slechts zou gaan om uren studieverlof voor alleen dit schooljaar (2009/2010), terwijl de afspraken die ik gemaakt heb met mijn manager de duur van de rest van mijn studie (nog een kleine anderhalf jaar) betreffen (…),
'Naar mijn idee heeft mijn manager deze afspraken met mij gemaakt als vertegenwoordiger van de Stichting Jeugdhulp Friesland en is ook een mondelinge overeenkomst rechtsgeldig. U biedt mij nu een compensatie aan die niet in verhouding staat tot reeds gemaakte afspraken, ik kan hier niet akkoord mee gaan.'"
3.7
In 2011 is [appellante] afgestudeerd aan [HBO]

4.De beslissing in eerste aanleg

4.1
Bij inleidende dagvaarding heeft [appellante] gesteld dat zij vanaf 1 oktober 2009 te weinig loon - namelijk 8 uur per week - uitbetaald heeft gekregen. Zij heeft € 6.011,20 in hoofdsom gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente en wettelijke verhoging, alsmede een verklaring voor recht.
4.2
In voorwaardelijke reconventie heeft Jeugdhulp gevorderd, voor het geval in conventie zou worden geoordeeld dat de afspraak tot het verlenen van studieverlof niet eenzijdig mocht worden gewijzigd, voor recht te verklaren dat deze alsnog is gewijzigd, tegen een andere datum en een nadere compensatieregeling.
4.3
De kantonrechter heeft de vordering van [appellante] afgewezen en de reconventionele vordering buiten bespreking gelaten.
De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat [appellante] al met de opleiding aan [HBO] was begonnen voordat de toezegging door haar direct leidinggevende is gedaan. Wat die toezegging exact inhoudt, is onduidelijk, nu uit de salarisspecificaties niet is gebleken dat uitvoering is gegeven aan de door [appellante] gestelde afsrpaak dat zij naar een aanstelling van 95% zou worden beloond bij 80% werken.
[appellante] is, nadat Jeugdhulp duidelijk maakte dat zij niet langer gebruik kon maken van een studietijdfaciliteit, weer meer dan 80% gaan werken - zoveel mogelijk op het niveau van 95% , zodat zij geen belang meer heeft bij haar vordering, althans geen duidelijk belang. Er is geen sprake van vergeefse investeringen. De beweerdelijke toezegging is in strijd met dwingende bepalingen van de toepasselijke CAO Jeugdzorg.

5.De beoordeling van de grieven

5.1
[appellante] heeft zeven grieven voorgedragen, die het geschil - met een gewijzigde vordering en een iets gewijzigde grondslag - in min of meer volle omvang aan het hof voorleggen.
5.2
In
grief Iklaagt [appellante] erover dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het in deze procedure gaat om welke toezeggingen Jeugdzorg in de persoon van
mw. [A] aan [appellante] heeft gedaan. Volgens [appellante] is er niet sprake van toezeggingen maar van een geldige overeenkomst.
Deze grief leidt treft geen doel. Voor het beoordelingskader maakt het niet uit hoe de door mw. [A] met [appellante] gemaakte afspraken - wat daarvan ook de precieze inhoud zij - worden geduid, als toezegging of als overeenkomst. Het gaat erom welke waarde deze afspraken hebben en in hoeverre zij Jeugdzorg binden, terwijl Jeugdzorg heeft gesteld dat [A] niet bevoegd was om dergelijke afspraken te maken.
5.3
In
grief IIbestrijdt [appellante] dat zij met haar studie is begonnen voordat de afspraken met [A] zijn gemaakt. Ook deze grief is ten onrechte voorgedragen. Behalve dat [appellante] in haar e-mail van 8 oktober 2009 - hiervoor onder 3.6 geciteerd waarnaar ook de kantonrechter heeft verwezen - heeft gerefereerd aan "dit voorjaar gemaakte afspraken" hetgeen wijst op afspraken uit voorjaar 2009, heeft Jeugdzorg ook haar sollictatiebrief overgelegd voor werkzaamheden bij [Y] van 12 februari 2008 waarin zij schrijft: "In februari ben ik gestart met de studie SPH, ik ben ingestroomd in het verkorte traject wat drie jaar duurt. Ik ben op zoek naar een nieuwe uitdaging waarin ik mezelf goed kan ontwikkelen."
Dit verdraagt zich niet met het standpunt van [appellante], zoals ingenomen in haar memorie van grieven, dat zij eerst een toezegging heeft gekregen en pas daarna met de studie is begonnen. Dan zou de toezegging al voor 12 februari 2008 moeten zijn gedaan, waar niets op wijst.
5.4
In de grieven
III, IV en Vkomt [appellante] met een in appel nieuwe onderbouwing van haar vordering. Zij stelt thans dat de met [A] gemaakte afspraak inhield dat zij 80% zou gaan werken - hetgeen een teruggang in uren inhield van (34,2 - 28,8 uur =) 5,4 uur per week, dat zij die 5,4 uur (en niet 8 acht uur per week) voor studie zou benutten, maar dat zij daarvoor, alleen op papier, 5,4 uren extra zou gaan werken die dan wel werden uitbetaald. Toen Jeugdhulp met ingang van 1 oktober 2009 deze niet gewerkte uren niet langer wilde uitbetalen is [appellante] deze extra 5,4 uur feitelijk wel gaan werken. Ondanks dat heeft zij toch in februari 2011 haar opleiding behaald. Zij stelt thans dat zij feitelijk 17 maanden lang 5,4 uur per week "te veel" heeft gewerkt en vordert daarvoor betaling tegen haar thans gebruikelijke uurloon.
5.5
In
grief VIvoert zij aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de door haar gestelde afspraak in strijd is met de CAO.
5.6
Jeugdhulp stelt dat een afspraak als [appellante] thans presenteert nimmer is gemaakt, dat [appellante] alle uren die zij uitbetaald heeft gekregen heeft gewerkt (c.q. daarvoor verlof heeft ingeleverd) en dat de thans gestelde regeling wel degelijk in strijd is met de CAO.
5.7
Het hof overweegt dat de toepasselijke CAO (versie 2008) in beginsel een standaardkarakter heeft (zie artikel 7 lid 2) doch dat artikel 7 lid 4 van de CAO daarvoor voor studiefaciliteiten een uitzondering maakt, waarbij toestemming van de ondernemingsraad is vereist.
De CAO voorziet (artikel 48 en uitvoeringsregeling J lid 3) in de mogelijkheid van betaald verlof voor - maximaal - het volgen van de colleges en het afleggen van de tentamens, en eventueel ter voorbereiding van een examen.
5.8
Jeugdzorg heeft - door [appellante] niet betwist - gebruik gemaakt van de mogelijkheid om van de CAO af te wijken en heeft een eigen beleid vastgesteld ("Regeling Studiefaciliteiten Jeugdhulp Friesland") dat goedgekeurd is door de ondernemingsraad (productie 5 bij de conclusie van antwoord). Dit beleid maakt onderscheid tussen deskundigheidsbevordering noodzakelijk voor de vervulling van de werkzaamheden ("functiegericht"). Daarvan komen de kosten voor rekening van de werkgever, en de opleiding kan geheel of gedeeltelijk in bedrijfstijd plaatsvinden. Hierbij ligt de prioriteit. Bij andere deskundigheidsbevordering kan ten hoogste 50% van de kosten voor rekening van de werkgever komen. Soms kan dit onder werktijd gebeuren, ter beoordeling van het Hoofd PO&O.
5.9
Het hof constateert dat noch de door [appellante] thans gepresenteerde afspraak noch de regeling zoals die volgens Jeugdzorg luidt, in overeenstemming is met het afwijkende beleid van Jeugdzorg. Evenmin verdragen deze afspraken zich letterlijk met de tekst van de CAO.
Grief VI treft dan ook geen doel.
5.1
Met de CAO strijdige afspraken zijn nietig, op grond van artikel 12 van de Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst, zodat het Jeugdzorg vrijstond op de - in haar ogen - onbevoegd door mw. [A] gemaakte afspraken terug te komen, terwijl [appellante] geen nakoming van deze nietige afspraken kan vorderen.
Grief VII, die er van uitgaat dat Jeugdzorg hoe dan ook gebonden was aan de afspraken die [A] had gemaakt, treft geen doel.
5.11
De vordering van [appellante] kan op de gestelde grondslag niet worden toegewezen. Op eisen van goed werkgeverschap heeft [appellante] zich niet beroepen. Nu Jeugdzorg compensatie heeft aangeboden (in de vorm van betaling van 50% van het collegegeld) en [appellante] daar geen gebruik van heeft willen maken om haar moverende reden, acht het hof het niet aangewezen om die niet gestelde grondslag verder te exploreren. De aangeboden compensatie komt het hof genoegzaam voor. Het zou, mede gelet op het voorwaardelijk ingestelde incidentele appel, Jeugdzorg wel sieren dat zij dit aanbod - ook al is het aanvankelijk afgewezen - alsnog gestand zou doen.

6.De slotsom

6.1
De grieven treffen geen doel. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en [appellante] in de kosten van Jeugdzorg veroordelen, voor wat het salaris voor de advocaat in appel betreft te begroten op 1,5 punt naar tarief I.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Leeuwarden van 21 juni 2011;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Jeugdzorg vastgesteld op €  948,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 649,-- voor verschotten;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. K.M. Mollema, mr. J.H. Kuiper en M.E.L. Fikkers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 13 augustus 2013.