ECLI:NL:GHARL:2013:5946

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
BK 12/00136, 12/00137, 12/00138, 12/00139, 12/00140, 12/00141, 12/00142
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Inspecteur tot navordering en urencriterium in belastingrechtelijke geschillen

In deze zaak staat centraal of de Inspecteur bevoegd was om navorderingsaanslagen op te leggen op basis van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en of belanghebbende voldeed aan het urencriterium zoals bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De belanghebbende, een vennootschap onder firma, had navorderingsaanslagen ontvangen voor de jaren 2005 tot en met 2008, die door de Inspecteur waren gehandhaafd na een boekenonderzoek. De rechtbank Leeuwarden had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

De belanghebbende betoogde dat de Inspecteur niet beschikte over een nieuw feit en dat haar werkzaamheden niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard waren. De Inspecteur stelde echter dat er wel degelijk sprake was van een nieuw feit en dat de werkzaamheden van belanghebbende als ondersteunend moesten worden gekwalificeerd. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen mocht uitgaan van de juistheid van de door belanghebbende ingediende aangiften, tenzij er aanleiding was tot twijfel. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat haar werkzaamheden niet hoofdzakelijk ondersteunend waren en dat het samenwerkingsverband met haar echtgenoot ongebruikelijk was.

Uiteindelijk bevestigde het Hof de uitspraak van de rechtbank, waardoor de navorderingsaanslagen werden gehandhaafd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om de omvang van hun werkzaamheden goed te documenteren en aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden voor het urencriterium.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers 12/00136 tot en met 12/00142
uitspraakdatum: 14 augustus 2013
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 april 2012, nummers AWB 10/2663, AWB 10/2664, AWB 11/2426 tot en met 11/2430, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.482. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 655.
1.2
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.469. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 511.
1.3
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.421. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 531.
1.4
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.288. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 407.
1.5
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag Zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 19.669. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 57.
1.6
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag ZVW opgelegd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 30.623. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.
1.7
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag ZVW opgelegd berekend naar een bijdrage-inkomen van € 31.231. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 35.
1.8
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in twee geschriften vervatte uitspraken op bezwaar de bestreden navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
1.9
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van
5 april 2012 ongegrond verklaard.
1.1
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.11
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaken betrekking heeft.
1.12
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, belanghebbendes echtgenoot
[A], en mr. [B], als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [C] en [D], alsmede mr. [E] namens de Inspecteur.
1.13
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende, geboren op 29 maart 1967, is getrouwd met de heer [A], geboren op 10 november 1967.
2.2
Belanghebbende is met ingang van 1 juni 2000 met haar echtgenoot een vennootschap onder firma aangegaan, genaamd [F] v.o.f. (de v.o.f.). Elke firmant is gerechtigd tot 50% van de winst van de v.o.f.
2.3
Belanghebbende heeft aangiften IB/PVV en ZVW gedaan over de jaren 2005 tot en met 2008. De aanslag IB/PVV 2005 is met dagtekening 27 april 2007 opgelegd. De aanslagen IB/PVV en ZVW 2006 zijn met dagtekening 9 oktober 2008 opgelegd, de aanslagen IB/PVV en ZVW 2007 met dagtekening 30 juli 2009 en de aanslagen IB/PVV en ZVW 2008 met dagtekening 19 februari 2010. Alle aanslagen zijn conform de door belanghebbende ingediende aangiften vastgesteld.
2.4
Op 23 maart 2010 heeft er bij de v.o.f. een boekenonderzoek plaatsgevonden. Van dit boekenonderzoek is een rapport opgemaakt, gedagtekend 11 mei 2010. Dit rapport vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:

1 Reikwijdte van het onderzoek
Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en Premie volksverzekeringen 2008.
Voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen heeft het boekenonderzoek zich beperkt tot de volgende elementen:
  • het feitelijk ondernemerschap;
  • het urencriterium en gebruikelijkheid van het samenwerkingsverband;
  • de zakelijkheid van de winstverdeling.
Tijdens de controle is het onderzoek uitgebreid met de jaren 2005 t/m 2007. (…)
2.2
Bedrijfsactiviteiten
De ondernemingsactiviteiten bestaan uit de exploitatie van en deelneming in constructie- en reparatiebedrijven ten behoeve van de scheeps- en utiliteitsbouw. De activiteiten bestaan o.a. uit machinebouw, constructiewerk en dienstverlening aan bedrijven met technische apparatuur.
Tijdens het onderzoek waren bij de onderneming meerdere werknemers in dienst.
2.3
Administratie
Mevrouw [X] verzorgt de dagelijkse administratie. Deze bestaat uit de primaire administratie en de boekingen in het boekhoudpakket Snelstart. De primaire administratie bestaat o.a. uit inkoopfacturen, verkoopfacturen en bankafschriften. (…)
2.5
Verzorging jaarstukken en aangiften(…)
Mevrouw [X] verzorgt de aangiften omzetbelasting. (…)

4.Winstberekening

4.1
Ondernemersbegrip(…)
Werkzaamheden
Mevrouw [X] voert de volgende activiteiten in de onderneming:
  • verzorgen van de financiële administratie;
  • artikelen van leveranciers afhalen;
  • het doen van boodschappen;
  • schoonmaken.
De heer [A] houdt zich bezig met de hoofdactiviteiten zoals bij activiteiten vermeld staan. Daarnaast doet hij aan acquisitie. Hij houdt zich niet bezig met het administratieve deel van de onderneming. (…)
Conclusie
Op grond van bovenstaande feiten stel ik vast dat er sprake is van een ongebruikelijk samenwerkingsverband. Dit houdt in dat de uren die mevrouw [X] aan activiteiten in de onderneming heeft besteed niet meetellen voor het urencriterium. (…)
4.4
Gecorrigeerde winst mevrouw [X] ([0000.00.000])
Jaren
2005 2006 2007 2008
Correctie punt 4.13
(zelfstandigenaftrek) € 8.394 € 8.794 € 6.916 € 6.968
Correctie punt 4.1.3
(mkb-vrijstelling) 0 0 3.371 2.404
Correctie punt 4.2 (FOR) 0 0 0 4.228
_______ _______ ______
Totaal correcties 8.394 8.794 10.287 13.600
Winst volgens aangifte
24.288 10.875 30.334 21.632
Gecorrigeerde winst € 36.669 € 19.669 € 40.621 € 35.232
(…)
6 Overzicht correcties mevrouw [X] ([0000.00.000])
6.1
Inkomstenbelasting/ Premie volksverzekeringen
6.1.1
Inkomen uit werk en woning (box 1)
2005 2006 2007 2008
Vastgesteld inkomen uit werk en woning
(box 1) € 22.088 € 8.675 € 28.134 € 16.688
Correctie ondernemerswinst 8.394 8.794 10.287 13.600
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk
en woning € 30.482 € 17.649 € 38.421 € 30.288
(…)

8.Navorderingsaanslag inkomstenbelasting

Over de jaren 2005 t/m 2008 zal ik navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opleggen. Deze zijn gebaseerd op artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.".
2.5
Naar aanleiding van het bij 2.4 vermelde boekenonderzoek heeft de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd. De navorderingsaanslag IB/PVV 2005 is met dagtekening 5 juni 2010 opgelegd. De navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2006 zijn, evenals de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2007 met dagtekening 12 juni 2010 opgelegd. De navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 is opgelegd met dagtekening 22 juni 2010 en de navorderingsaanslag ZVW 2008 met dagtekening 29 juni 2010.
2.6
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 25 juni 2010, kenmerk BSN [0000.00.000]/103274, bezwaar gemaakt tegen de bij 2.5 bedoelde navorderingsaanslagen. Dit bezwaarschrift is volgens de stempel van ontvangst op 28 juli 2010 bij de Inspecteur binnengekomen.
2.7
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 25 juni 2010, kenmerk BSN [0000.00.001]/103273, eveneens bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2006 ten name van de echtgenoot van belanghebbende. Deze brief is volgens de stempel van ontvangst op 28 juni 2010 bij de Inspecteur binnengekomen. De tekst van dit bezwaarschrift is, met uitzondering van de eerste alinea, gelijk aan de tekst van het bij 2.6 vermelde bezwaarschrift.
2.8
De gemachtigde van belanghebbende heeft op 10 september 2010 bij de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord een klacht ingediend over het feit dat kennelijk een bezwaarschrift is weggeraakt. Bij deze klacht is een bijlage gevoegd met een kopie uit het postboek van de gemachtigde. Blijkens deze kopie zijn op 24 juni 2006 onder andere twee brieven, ondertekend door [B], met respectievelijk kenmerk 103273 en 103274 naar de Belastingdienst/Noord gezonden. De brief met kenmerk 103273 vermeldt als onderwerp "Bezwaar [X]", de brief met kenmerk 103273 vermeldt als onderwerp "Bezwaar [X] mw".
2.9
In het bezwaarschrift met dagtekening 25 juni 2010 tegen de bij 2.5 bedoelde navorderingsaanslagen schrijft de gemachtigde van belanghebbende – voor zover hier van belang – het volgende:
“Voorop willen wij stellen dat sprake is van een MKB-bedrijf, dat in gezinsverband geëxploiteerd wordt. De onderneming is dusdanig georganiseerd dat het alleen kan worden gedreven met de betrokkenheid van beide partners. De heer [A] is de technische man en mevrouw [X] regelt verder bijna alle andere zaken rondom de onderneming. Beide partners zijn beleidsbepalend en gezichtsbepalend voor de onderneming. In het onderzoeksrapport wordt ten onrechte de nadruk op de ondersteunende activiteiten van mevrouw [X] gelegd. Ook de heer [A] zal ondersteunende werkzaamheden verrichten. Het feit dat de ondernemers, over en weer, ondersteunende werkzaamheden verrichten heeft ook duidelijk te maken met de omvang van het bedrijf. Het is in een klein bedrijf niet mogelijk om ondersteunende werkzaamheden te delegeren binnen de organisatie. (…)
Urencriterium
Mevrouw [X] is 33 uur per week werkzaam binnen de V.o.f. [F]. (…)
Hoofdzakelijk ondersteunende werkzaamheden (…)
De werkzaamheden die mevrouw [X] verricht zijn absoluutniethoofdzakelijk van ondersteunende aard. Uit het controlerapport zijn de werkzaamheden van mevrouw [X] als volgt beschreven. verzorgen van de financiële administratie, artikelen van leveranciers afhalen, het doen van boodschappen en schoonmaken. Wij zijn van mening dat dit een erg summiere opsomming van haar werkzaamheden is en dat haar werkzaamheden veel omvattender zijn. Het controlerapport is op dit punt faliekant onjuist. (…)
Financiële administratie: Mevrouw [X] besteedt 8 uren per week aan de boekhouding, facturering, opmaken van offertes, contact met de bank en accountant en belastingaangiften. Het opmaken van offertes en het contact met de bank en accountant kunnen niet als werkzaamheden van ondersteunende aard worden aangemerkt. […] Het is niet alleen het uitwerken van offertes, maar ook de werkzaamheden om tot een offerte te komen (materiaalkeuze, materiaalprijzen, inschatting van te besteden uren etc ) worden allemaal door mevrouw [X] gedaan Voor het opmaken van offertes is relevante kennis nodig van de te verrichten werkzaamheden, aangezien er een complete planning van werkzaamheden en materialen e.d. ingecalculeerd moeten worden. Deze werkzaamheden kunnen niet door iemand zonder kennis worden afgedaan De contacten met de bank en accountant zijn van strategisch belang voor de onderneming. Hiervoor is inzicht van het financiële beleid van de onderneming essentieel. Dit inzicht ligt evident bij mevrouw [X].
Inkoop van materialen en gereedschappen: De omvang van deze werkzaamheden omhelzen ongeveer 5 uren per week en bestaat uit: bestelling bij leveranciers, ophalen en/of brengen van pakketten, offertes van leveranciers beoordelen of er over onderhandelen. Deze werkzaamheden worden zelfstandig uitgevoerd door mevrouw [X], aangezien de heer [A] hoofdzakelijk op locatie aan het werk is. Wij willen daarbij nog opmerken dat het begrip ‘bestellen’ geen recht doet aan deze activiteiten van mevrouw [X] Het gaat veelmeer om ‘inkopen’. Mevrouw [X] doet het totale onderhandelingsproces met de leveranciers en weegt zelfstandig alternatieven tegen elkaar af.
Planning en organisatie: Mevrouw [X]besteedt maar liefst 17 uur aan het aansturen van personeel die intern werkzaam zijn, orders uitdelen, overleg met werknemers, uren controleren en registreren en de contacten met de klant in verband met de planning. Mevrouw [X] is verantwoordelijk voor de planning, maar ook voor het personeelsbeleid. Het maken van de planningen is van groot belang voor het juist opmaken van offertes en daarvoor is relevante kennis vereist. Er werken 4 mensen in loondienst bij [A] Alle personeelszaken, tot en met de loonbesprekingen, worden door mevrouw [X] gedaan.
Telefoon en receptie: Deze werkzaamheden nemen 3 uur per week in beslag en zijn uitsluitend van ondersteunende aard.
Ongebruikelijke samenwerking
De werkzaamheden van mevrouw [X] zijnniethoofdzakelijk van ondersteunende aard. De werkzaamheden van de firmanten zijn wel van verschillende aard, maar deze werkzaamheden zouden ook met een willekeurig derde kunnen worden overeengekomen. Daarbij is van groot belang dat mevrouw [X] de onderneming kan voortzetten indien de heer [A] zijn werkzaamheden zou beeindigen. De continuïteit van de onderneming is niet in gevaar indien de heer [A] arbeidsongeschikt zou raken Het echtpaar [X/A] heeft personeel in dienst met de vereiste diploma’s die de werkzaamheden van de onderneming ook kunnen uitvoeren. Hieruit blijkt dat de vereiste diploma’s voor het behoud van de onderneming niet van doorslaggevende betekenis is, maar wel doorslaggevend is of de onderneming op dezelfde voet met een derde kan worden voortgezet.
(…)
Winstverdeling (…)
Mevrouw [X] heeft veel meer een managersfunctie dan de heer [A]. De heer [A] is meestal op locatie en mitsdien, naast ondernemer, ook veel meer een meewerkend voorman.".
2.1
Bij uitspraken op bezwaar met dagtekening 7 december 2010 handhaaft de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslagen.
2.11
In de nadere motivering van het beroepschrift van 8 februari 2011, schrijft de gemachtigde van belanghebbende – voor zover hier van belang – het volgende:
“De werkzaamheden van mevrouw [X]worden niet apart gefactureerd, maar zijn wel winstgenererend. Bij de onderhandelingen met de leveranciers en afnemers zal zij resultaatgericht te werk gaan om er voor te zorgen dat kosten zo laag mogelijk blijven en de omzet zo hoog mogelijk, waardoor het resultaat van een bepaalde opdracht met een positief resultaat kan worden afgesloten. Door haar goede kwaliteit van onderhandelen is V.o.f. [F] een winstgevend bedrijf. Deze werkzaamheden kunnen absoluut niet worden bestempeld als hoofdzakelijk ondersteunend. […]
Mevrouw [X] is mede verantwoordelijk voor het financiële beleid. Bij haar onderhandelingen met leveranciers en afnemers houdt zij het financiële beleid in acht. Dit geldt ook voor de salarisonderhandelingen met de personeelsleden die in dienst zijn bij v.o.f. [F]. Bij de salarisonderhandelingen dient zij in acht te nemen welk salaris nog te verantwoorden is. Aangezien mevrouw [X] mede verantwoordelijk is voor het financiële beleid kan er geen sprake zijn van een ongebruikelijk samenwerkingsverband.”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur bevoegd was om op grond van het bepaalde in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) de bestreden navorderingsaanslagen op te leggen en het antwoord op de vraag of belanghebbende in de onderhavige jaren heeft voldaan aan het urencriterium als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
3.2
Belanghebbende betoogt in hoger beroep primair dat de Inspecteur niet beschikt over een zogenoemd “nieuw feit” in de zin van artikel 16, eerste lid, van de AWR. Desgevraagd heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van het Hof aangegeven zich niet (mede) te beroepen op het vertrouwensbeginsel. Subsidiair stelt belanghebbende dat de werkzaamheden die zij voor het bedrijf heeft verricht niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en dat bovendien het samenwerkingsverband tussen belanghebbende en haar echtgenoot niet ongebruikelijk is, zodat zij heeft voldaan aan het urencriterium. De Inspecteur stelt wel over een nieuw feit te beschikken. Hij verdedigt met betrekking tot het urencriterium de tegenovergestelde opvatting als belanghebbende.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.4
Niet in geschil is dat sprake is van één onderneming bestaande uit een constructie- en reparatiebedrijf ten behoeve van de scheeps- en utiliteitsbouw, waaruit belanghebbende als ondernemer winst geniet en evenmin is in geschil dat belanghebbende aan haar werkzaamheden ten minste 1225 gewerkte uren heeft besteed. Partijen bestrijden voorts niet de cijfermatige uitwerking van elkaars standpunten.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de bestreden navorderingsaanslagen.
3.6
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid bezwaar
4.1
Omtrent de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2005 tot en met 2007 en de navorderingsaanslagen ZVW 2006 en 2007 heeft de Rechtbank het volgende overwogen, waarbij het Hof de termen “eiseres” en “verweerder” heeft vervangen door respectievelijk “belanghebbende” en “de Inspecteur”:
“3.1 Het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2005 tot en met 2008 en ZVW 2006 tot en met 2008 is blijkens de stempel van ontvangst op 18 juli 2010 bij de inspecteur binnengekomen (zie 1.6). Uitgaande van deze datum van ontvangst zouden de navorderingsaanslagen IB/PVV 2005 tot en met 2007 en ZVW 2006 en 2007 buiten de zesweekstermijn van artikel 6:7 van de Awb zijn ingediend.
3.2
De rechtbank acht op basis van de overgelegde kopie uit het postboek van de gemachtigde (1.8) aannemelijk dat het bezwaarschrift van belanghebbende tegelijkertijd met het bezwaarschrift IB/PVV 2006 van haar echtgenoot ter post is bezorgd. Het bezwaarschrift van de echtgenoot is blijkens de datum van ontvangst op 28 juni 2010 door de Belastingdienst ontvangen. De rechtbank sluit zich, gezien de bij 1.5 tot en met 1.8 vermelde feiten, aan bij de eensluidende opvatting van partijen dat het bezwaarschrift van belanghebbende tijdig bij de Inspecteur is ontvangen, maar niet op de juiste wijze als ontvangen bezwaarschrift is verwerkt. Daarvan uitgaande heeft de Inspecteur belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank terecht ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. “.
4.2
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hiervoor – onder 4.1 – bedoelde bezwaarschrift op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen.
Ambtelijk verzuim
4.3
Artikel 16, eerste lid, van de AWR luidt voor zover hier van belang: “Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld (…) kan de inspecteur de te weinig geheven belasting (…) navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.”. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende niet te kwader trouw was.
4.4
Vooropgesteld dient te worden dat de inspecteur bij het vaststellen van een aanslag IB/PVV of ZVW mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn (vgl. HR 22 maart 2010, nr. 08/04868; HR 16 april 2010, nr. 08/05088; HR 31 mei 2013, nr. 11/03452).
4.5
De Inspecteur behoorde in het onderhavige geval, indien hij met een normale zorgvuldigheid kennis zou hebben genomen van de inhoud van de aangifte, in redelijkheid geen aanleiding tot twijfel te vinden aan de juistheid van de daarin verzochte zelfstandigenaftrek, dotatie aan de fiscale oudedagsreserve en de zogenoemde “MKB-winstvrijstelling”, nu een niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond dat belanghebbende zou voldoen aan het urencriterium. Nu belanghebbende niet heeft gesteld, laat staan aannemelijk heeft gemaakt, dat de Inspecteur in redelijkheid had moeten onderkennen dat de – in de door haar ingediende aangiften – verstrekte gegevens een dergelijke mogelijkheid niet toelieten, bestond er voor de Inspecteur geen nadere onderzoeksplicht ter zake. De enkele omstandigheid dat de aanslagen jarenlang achtereen overeenkomstig de namens belanghebbende ingediende aangiften zijn geregeld, maken dat niet anders.
Urencriterium
4.6
In artikel 3.6, lid 2, aanhef en letter a, van de Wet IB 2001, is bepaald dat voor de toepassing van het urencriterium bepaalde werkzaamheden in een onderneming buiten beschouwing blijven. Het betreft de werkzaamheden (i) ten behoeve van een samenwerkingsverband, (ii) met een verbonden persoon, (iii) indien de werkzaamheden hoofdzakelijk – dat wil zeggen voor ten minste 70 percent – van ondersteunende aard zijn (hoofdzakelijkheidscriterium), en (iv) het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan (ongebruikelijkheidscriterium). Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de werkzaamheden ten behoeve van een samenwerkingsverband met een verbonden persoon heeft verricht.
4.7 Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat zij niet hoofdzakelijk werkzaamheden van ondersteunende aard verricht en dat bij de kwalificatie van de door haar verrichte werkzaamheden het enkel in aanmerking nemen van het omzetgenererende karakter van de desbetreffende werkzaamheden een te beperkte maatstaf is. Het moet er, naar belanghebbende stelt, materieel om gaan of er een bijdrage wordt geleverd aan de winst van de onderneming.
4.8
Het Hof stelt voorop dat bij ondersteunende werkzaamheden moet worden gedacht aan werkzaamheden die niet als hoofdactiviteit van de onderneming kunnen worden aangemerkt (Kamerstukken II, 2000–2001, 27 466, nr. 6, p. 48). De activiteiten van de onderneming bestaan, gezien de stukken van het geding en de toelichting daarop van belanghebbende ter zitting van het Hof, uit machinebouw, constructiewerk en dienstverlening aan bedrijven met technische apparatuur. Naar het oordeel van het Hof, vormen de hoofdwerkzaamheden van de onderneming het bouwen, aanpassen en repareren van machines met behulp van, zelf geproduceerde dan wel ingekochte, onderdelen. Met deze activiteiten wordt immers de omzet van de onderneming gegenereerd.
4.9
De bewijslast ten aanzien van de omstandigheid dat belanghebbendes werkzaamheden niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn, rust op belanghebbende (vgl. HR 19 december 2008, nr. 43.075, LJN AZ9096, BNB 2009/141).
4.1
Het Hof acht de verklaringen van belanghebbende en haar echtgenoot ter zitting geloofwaardig en leidt hieruit af dat belanghebbende verantwoordelijk is (en was) voor de algemene gang van zaken binnen de onderneming (administratie en personeelsbeleid) en voor het financiële beleid. Belanghebbendes echtgenoot is vooral belast met alle technische aspecten van de onderneming. Beide partners zijn beleidsbepalend en gezichtsbepalend voor de onderneming. Belanghebbende verzorgt onder meer de boekhouding, de facturering, de offertes, het contact met de bank en de accountant en de aangiften omzetbelasting. Voorts houdt zij zich onder meer bezig met de inkoop van materialen en gereedschappen, stuurt zij het personeel aan dat intern werkzaam is en voert zij overleg met hen, controleert zij de gemaakte uren en onderhoudt zij de contacten met de klanten in verband met de planning, waarvoor zij verantwoordelijk is.
4.11
Gelet op de hiervoor onder 4.9 bedoelde bewijslastverdeling ligt het op de weg van belanghebbende om de omvang van de niet-ondersteunende werkzaamheden te kwantificeren, nu de Inspecteur gemotiveerd heeft betwist dat de door belanghebbende gestelde uren ook daadwerkelijk aan de desbetreffende werkzaamheden kunnen worden toegerekend en daarnaast gemotiveerd heeft weersproken dat sprake is van (hoofdzakelijk) niet ondersteunende werkzaamheden. Belanghebbende heeft haar standpunt niet vergezeld doen gaan van bijgehouden urenstaten, doch volstaan met een – achteraf opgemaakte – globale schatting van haar gemiddelde urenbesteding. Belanghebbende heeft, naar het oordeel van het Hof, met hetgeen zij naar voren heeft gebracht niet aannemelijk gemaakt dat de door haar ten behoeve van de onderneming gewerkte uren niet hoofdzakelijk zijn besteed aan werkzaamheden die ondersteunend van aard zijn.
4.12
Ook ten aanzien van belanghebbendes stelling dat sprake is van een niet ongebruikelijk samenwerkingsverband moet voorop worden gesteld dat, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, de bewijslast dienaangaande rust op belanghebbende (vgl. HR 28 januari 2011, nr. 10/00485, LJN: BO0431, BNB 201/,204).
4.13
Het Hof acht op basis van hetgeen belanghebbende op dit punt naar voren heeft gebracht, niet aannemelijk dat het samenwerkingsverband tussen haar en haar echtgenoot ten opzichte van niet-verbonden personen met een onderneming van vergelijkbare omvang in de desbetreffende jaren niet ongebruikelijk was. De enkele verklaringen van belanghebbende en haar echtgenoot ter zitting zijn daartoe onvoldoende.
4.14
Gelet op het vorenoverwogene is voldaan aan de cumulatieve voorwaarden die bepaalde werkzaamheden uitsluiten zoals vermeld in artikel 3.6, lid 2, aanhef en letter a, Wet IB 2001. Voor de toepassing van het urencriterium dienen de werkzaamheden van belanghebbende in de onderneming daarom buiten beschouwing te blijven. Voor die situatie is tussen partijen niet in geschil dat de bestreden navorderingsaanslagen moeten worden gehandhaafd.
4.15
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Het beroep is, gelet op de vernietiging van de bestreden navorderingsaanslagen, ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en
mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 14 augustus 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 augustus 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.