ECLI:NL:GHARL:2013:5945
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- M. Otte
- H. Abbink
- R. de Groot
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wegens schending van het beginsel van redelijke en billijke afweging
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor bedreiging. De zaak kwam aan het hof na een zitting op 29 juli 2013, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging door de raadsvrouw van de verdachte, mr. M.P. Hilhorst. De tenlastelegging betrof bedreiging van [slachtoffer 1] en/of zijn familieleden op 12 oktober 2012, waarbij de verdachte dreigende woorden had geuit over het gebruik van een messenblok.
Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging beoordeeld aan de hand van het opportuniteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof concludeert dat de vervolging niet verenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde, omdat de beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan niet door een redelijk handelend lid van het openbaar ministerie kon worden gerechtvaardigd. De verdachte had eerder aangifte gedaan van bedreiging door [slachtoffer 1], maar de politie had zijn aangifte niet opgenomen. De officier van justitie had vervolgens besloten om de ouders van [slachtoffer 1] op de hoogte te stellen van de uitlatingen van de verdachte, wat leidde tot verdere escalatie van de situatie.
Het hof oordeelt dat de beslissing van het openbaar ministerie om de verdachte te vervolgen in dit geval onterecht was, gezien de voorgeschiedenis en de omstandigheden waaronder de uitlatingen van de verdachte zijn gedaan. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging. Deze uitspraak benadrukt het belang van een redelijke en billijke afweging in strafzaken en de verantwoordelijkheden van het openbaar ministerie in het handhaven van de rechtsorde.