Parketnummer: 21-005228-12
Uitspraak d.d.: 12 augustus 2013
TEGENSPRAAK
Promis
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 december 2012 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 juli 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E.H. Bokhorst, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 18 februari 2012 te [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft / hebben verdachte en / of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en met voorbedachten rade, met een mes, althans een soortgelijk voorwerp, in het been en/of de buik, in elk geval in het lichaam, van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
subsidiair:
hij op of omstreeks 18 februari 2012 te [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (een perforatie van de grote beenslagader) heeft toegebracht, door opzettelijk en met voorbedachten rade met een mes, althans een soortgelijk voorwerp, in het been en/of de buik, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] te steken, terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 18 februari 2012 te [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade, met een mes in diens buik en/of been, in elk geval diens lichaam, heeft gestoken, terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Volgens de raadsman is het onderzoek niet gericht geweest op waarheidsvinding, maar uitsluitend op het verkrijgen van belastende verklaringen tegen de verdachte.
Het hof ziet in de door de raadsman in zijn pleitnota aangehaalde voorbeelden geen aanwijzingen dat het politieonderzoek op een ontoelaatbaar sturende wijze heeft plaatsgevonden. Dit geldt voor elk van die voorbeelden op zichzelf alsook voor die voorbeelden in hun onderlinge samenhang bezien.
Daarbij voegt zich nog het volgende. Vanaf het eerste moment na de dood van [slachtoffer] is de aandacht van de politie uitgegaan naar [getuige 2] en verdachte. Eerst is [getuige 2] aangehouden, een dag later verdachte. Tijdens het daarop volgende onderzoek nemen de bezwaren tegen [getuige 2] af en die tegen verdachte toe. Dat daarom de aandacht van de politie steeds meer uitgaat naar verdachte ligt dan ook voor de hand.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Naar het oordeel van het hof zijn er geen aanwijzingen dat verdachte de bewuste avond thuis een mes is gaan halen. Ook is niet komen vast te staan dat verdachte de tijd en gelegenheid heeft gehad voor kalm beraad en rustig overleg. Daarentegen is er wel een contra-indicatie. [getuige 1], wiens verklaring het hof betrouwbaar acht en voor het bewijs bezigt, heeft ook verklaard dat verdachte heeft gezegd dat hij achterna was gezeten door onder anderen [slachtoffer] en zich in het nauw gedreven voelde.
Het hof acht derhalve niet bewezen dat er sprake is geweest van voorbedachten raad zodat verdachte zal worden vrijgesproken van moord.
Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (onderzoek 096MARIA), genummerd 2012039038, gesloten en getekend op 31 juli 2012, door G. de Groot en B.W. Bosma, beiden brigadier van politie Utrecht.
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 176 van het proces-verbaal genummerd 2012039038) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisanten:
Op 18 februari 2012 kregen wij van een centralist van de Gemeenschappelijke Meldkamer te Utrecht de opdracht te gaan naar de [straatnaam 1]. Wij hoorden de centralist zeggen dat daar een persoon op de grond lag en dat deze bloedde. Tijdens het aanrijden hoorden wij een centralist zeggen dat deze persoon vermoedelijk was neergestoken en dat deze persoon buiten bewustzijn was. Op 18 februari 2012 omstreeks 19.50 uur was ik samen met opsporingsambtenaar Falke ter plaatse op de [straatnaam 1]. Ik zag dat er een persoon op de grond lag en dat deze buiten bewustzijn was. Ik ben gestart met het beademen van de persoon die op de grond lag. Even later namen de reeds ter plaatse gekomen ambulance verpleegkundigen de reanimatie over. Ik zag dat de persoon een steekwond had in zijn lies. Even later zag ik dat de neergestoken persoon met de ambulance werd afgevoerd naar het ziekenhuis.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 200a-200b van het proces-verbaal genummerd 2012039038) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisant:
Op 18 februari 2012 omstreeks 19.44 uur werd er door de Gemeenschappelijke Meldkamer te Utrecht gemeld dat er op de [straatnaam 1] te [plaats] een vechtpartij gaande was en dat er iemand bloedend op de grond lag en niet aanspreekbaar was. Kort hierop volgde het bericht dat het slachtoffer was neergestoken en dat met de reanimatie was gestart. Omstreeks 21.15 uur ontving ik het bericht dat [slachtoffer] in het ziekenhuis was overleden.
3. Het
pathologie onderzoeknaar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van het Nederlands Forensisch Instituut, genummerd 2012.02.17.186, opgemaakt door B. Kubat en M. Buiskool, beiden arts en patholoog (als bijlage op pagina 101-105 van het proces-verbaal genummerd 2012039038, dossier forensische opsporing) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Volgens verkregen informatie zou [slachtoffer] na een melding van een vechtpartij, aangetroffen zijn in de [straatnaam 1] te [plaats] met mogelijk steekletsel. Om de doodsoorzaak vast te stellen werd er sectie verricht.
ResultatenBij de sectie op het lichaam van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], is het navolgende gebleken:
3) Hoog aan het linkerbovenbeen was 1 scherprandige, streepvormige huidperforatie (letsel A). Het letsel toonde een puntig en een stomp uiteinde. Er was een steekkanaal van circa 5 cm vrijwel recht hoofdwaarts verlopend en iets rugwaarts. Om het steekkanaal was uitgebreide bloeduitstorting en perforatie van zowel de grote linker beenslagader als de grote linker beenader.
4) Aan de onderbuik links was een scherprandige streepvormige huidperforatie. Er was een steekkanaal van minimaal 6,5 cm.
Interpretatie van resultatenBij sectie werden letsels sub 3 en 4 gezien welke bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend geweld, zoals opgeleverd kan worden door bijvoorbeeld 1 of 2, deels eenzijdig snijdend(e) mes(sen). Letsel A ging gepaard met onder andere perforatie van de grote linker beenslagader en grote linker beenader met tekenen van verbloeding waarmee het overlijden wordt verklaard. Het letsel aan de onderbuik (4) zal niet of nauwelijks hebben bijgedragen aan het overlijden.
Bij [slachtoffer] werd het intreden van de dood verklaard door verbloeding opgetreden ten gevolge van een steekletsel ter plaatse van het linker bovenbeen.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal persoonsdossier [verdachte] (als bijlage op pagina 73 van het proces-verbaal genummerd 2012039038) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisant:
Uit het onderzoek rees het vermoeden dat de verdachte [verdachte] zich schuldig had gemaakt aan doodslag. Op 19 februari 2012 is de verdachte buiten heterdaad aangehouden.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 21 februari 2012 (als bijlage op pagina 2549-2553 van het proces-verbaal genummerd 2012039038) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [getuige 1]:
V: Wat is de reden dat je bij de politie kwam?
A: Ik worstelde met mijn geweten. [getuige 2] (het hof begrijpt: [getuige 2]) belde mij op. Ik hoorde dat hij zei: “Ik heb ruzie gehad. Kom snel. Ik sta bij de molen”. Ik ben de kant van de molen opgerend. Ik zag [getuige 2] staan bij de molen. [getuige 2] zei dat hij ruzie had gehad met [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) en dat [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) bij hem was. Tegenover hen hadden [slachtoffer] en twee of drie anderen gestaan. Ik begreep uit het verhaal van [getuige 2] dat zij aan de verliezende hand waren. [verdachte] en [getuige 2] zijn twee verschillende kanten uitgerend. [getuige 2] was in de richting van de molen gegaan en [verdachte] linksaf in de richting van de [straatnaam 1]. Daar woont hij sinds kort. Ik ken maar één [verdachte], maar weet niet zijn achternaam. We zijn met z’n drieën naar de [straatnaam 2] gegaan. Toen wij in [restaurant] zaten heeft [getuige 2] zijn moeder aan de telefoon gehad. Zijn moeder had tegen [getuige 2] verteld dat [slachtoffer] dood was. Ik weet niet meer hoe het telefoontje tot stand kwam maar op een gegeven moment had [getuige 2] [verdachte] aan de lijn. [getuige 2] zei: We moeten naar [verdachte]. [getuige 2] zei dat [verdachte] had gezegd dat het niet over de telefoon besproken kon worden. We zijn naar [verdachtes] huis gelopen. [getuige 3] was er ook. Ik, [getuige 3], [getuige 2] en [verdachte] waren overgebleven en wij waren in de woning van [verdachte]. [verdachte] was overstuur. We zijn met zijn vieren naar boven gelopen. We zijn naar de badkamer gegaan. Toen wij met zijn vieren in de ruimte stonden was [verdachte] aan het huilen. [verdachte] vertelde dat hij achterna was gezeten door [slachtoffer] en nog twee of drie jongens. [verdachte] vertelde dat hij de brug was overgerend, links de straat waar hij woont en dan gelijk links het steegje in. [verdachte] vertelde dat hij zijn mes had getrokken en dat hij twee keer had gestoken. Het is wel zo dat [verdachte] ons heeft gevraagd om te zwijgen. Maar je worstelt eigenlijk gelijk al met je geweten.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 19 februari 2012 (als bijlage op pagina 3336-3339 van het proces-verbaal genummerd 2012039038) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [getuige 2]:
V= vraag verbalisant
A= Antwoord
A: Ik was aan het carnaval vieren in de [straatnaam 2], tot ik op een gegeven moment een jongen tegenkwam die vorig jaar een keer mijn scooter heeft gekocht, maar die heeft hem nooit over laten schrijven. Ik kreeg op een gegeven moment een boete voor onverzekerd rijden. De emoties waren nogal hoog opgelopen dus ik pak hem bij z’n keel en geef hem een duw. Op dat moment komt ik denk [slachtoffer] of [broer slachtoffer], één van die twee, naar mij toe. Ik dacht ik moet gewoon weg wezen. Ik ben achter een auto gaan staan. Er was een jongen die op dat moment kwam aangesneld, [verdachte]. Die zei: [getuige 2] rennen rennen. Ik belde [getuige 1] op. Ik zei je moet me echt helpen, ik heb ruzie en kom snel naar de molen. Dus die kwam snel aangerend. [verdachte] was natuurlijk nog bij de [straatnaam 2], bij [slachtoffer] of [broer slachtoffer]. Op een gegeven moment word ik opgebeld door mijn moeder, van: je hebt net ruzie gehad met [slachtoffer] of [broer slachtoffer], er is er nu een dood. Ik heb nog een half uur in de [straatnaam 2] gestaan, want er was een meisje een beetje onwel aan het worden, samen met [getuige 1]. [getuige 3] belde mij op, dat ik snel naar de achtertuin van [verdachte] kwam. En daar zat [verdachte] te huilen en legde uit wat hij had gedaan.
A: Nou dat hij hem had neergestoken.
V: Waar woont [verdachte], waar is de achtertuin van [verdachte]?
A: Ja volgens mij [straatnaam 1]
V: Wat zei [verdachte] precies?
A: Ik zeg: er is iemand overleden. Hij zegt: ja ik was, ja ik weet het ook niet precies maar ik heb hem in ieder geval neergestoken dat weet ik wel. Dat hij het mes kwijt was of zo had hij het over. Hij heeft niet met bewuste woorden gezegd: ik heb hem kapot gestoken. Maar hij heeft wel gezegd: ik ben het mes kwijt en hij is dood.
V: Wat heb je met [verdachte] besproken in de tuin?
A: Dat we onze mond zouden houden, maar ja ik ga mijn mond niet houden.
V: Wie kwam met die opmerking van mondje dicht?
A: Ja wij gewoon met z’n vieren. Omdat [verdachte] helemaal hysterisch werd. Dus dat deden we ook een beetje om hem rustig te houden.
Nadere overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof heeft evenals de rechtbank voor het bewijs slechts de eerste verklaring van [getuige 2] gebezigd, die is afgelegd op 19 februari 2012 vanaf 16.05 uur (de letterlijke uitwerking van zijn eerste verklaring). Deze verklaring is afgelegd terwijl [getuige 2] in beperkingen zat en nog geen kennis had kunnen nemen van het dossier. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die verklaring te twijfelen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op
of omstreeks18 februari 2012 te [plaats],
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk
en met voorbedachten rade[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
/ hebbenverdachte
en / of (een of meer van) zijn mededader(s)opzettelijk
en met voorbedachten rade,met een mes,
althans een soortgelijk voorwerp,in het been
en/of de buik, in elk geval in het lichaam,van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte de 26-jarige [slachtoffer] tijdens het carnaval op 18 februari 2012 om het leven heeft gebracht. Het slachtoffer is overleden door een messteek in zijn bovenbeen.
Aan de nabestaanden, onder wie nog twee zeer jonge kinderen, van [slachtoffer] is onnoemelijk veel leed toegebracht. De ter zitting afgelegde slachtofferverklaringen van de moeder en broer van [slachtoffer] en de schriftelijke slachtofferverklaring van [nabestaande], de partner van [slachtoffer], hebben nogmaals duidelijk gemaakt hoe zeer het slachtoffer gemist wordt en hoe het leven van degenen die van hem hielden onherstelbaar is veranderd. Een feit als het onderhavige schokt bovendien de rechtsorde ernstig en brengt gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
De aard en ernst van het feit rechtvaardigen oplegging van een langdurige gevangenisstraf. Hoewel het hof tot een bewezenverklaring komt van doodslag in plaats van moord, waartoe de rechtbank concludeerde, is het hof van oordeel dat, mede gelet op de straffen die in andere, enigszins vergelijkbare zaken in de laatste jaren zijn opgelegd, een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar, zoals opgelegd door de rechtbank, een billijk uitgangspunt is. Het hof merkt daarbij op dat de proceshouding van verdachte mitigerend had kunnen werken als hij opening van zaken had gegeven. Nu verdachte dit niet heeft gedaan ziet het hof geen reden om een lagere straf op te leggen.
Het hof is dan ook van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf een juiste en passende straf is.
Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 102.529,95. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Inhoudelijk is de vordering niet anders en ongemotiveerd betwist dan dat niet de behoefte van de nabestaanden, maar het weggevallen inkomen als uitgangspunt moet dienen. Dit standpunt deelt het hof niet, te meer omdat de vordering in dit opzicht beperkt is tot vijf jaren, hetgeen neerkomt op een bedrag van ruim € 20.000,00 per jaar. Het hof acht dit redelijk en billijk.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 102.529,95 (honderdtweeduizend vijfhonderdnegenentwintig euro en vijfennegentig cent) ter zake van materiële schadebij wege van voorschot en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam benadeelde], een bedrag te betalen van
€ 102.529,95 (honderdtweeduizend vijfhonderdnegenentwintig euro en vijfennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr H. Abbink en mr R. de Groot, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr I.I.D. Leene, griffier,
en op 12 augustus 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.