ECLI:NL:GHARL:2013:5837

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2013
Publicatiedatum
6 augustus 2013
Zaaknummer
KS2443-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting door een collega na een stapavond

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van verkrachting van zijn toenmalige collega en goede vriendin, na een stapavond. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, die de verdachte eerder had vrijgesproken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.

De zaak kwam aan het hof na een zitting op 20 juni 2013, waar de advocaat-generaal de vordering tot veroordeling van de verdachte heeft gepresenteerd. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de benadeelde partij, die herhaaldelijk had verklaard over de verkrachting, geloofwaardig waren. Het hof concludeerde dat de verdachte door zijn handelen de lichamelijke en seksuele integriteit van de benadeelde in ernstige mate had geschonden.

Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding behandeld. De benadeelde partij had een schadevergoeding van € 12.579,90 gevorderd, maar het hof heeft de vordering tot een bedrag van € 3.201,00 toegewezen, bestaande uit € 3.000,00 immateriële schade en € 201,00 materiële schade. De verdachte werd verplicht om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de verkrachting.

De uitspraak van het hof benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op het slachtoffer, en het hof heeft een hogere straf opgelegd dan door de advocaat-generaal was gevorderd, om recht te doen aan de ernst van het delict.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-002443-11
Uitspraak d.d.: 4 juli 2013
Tegenspraak
Promis
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 17 november 2011 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [adres], [woonplaats].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 juni 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de eerste rechter en veroordeling van de verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, alsmede strekkende tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. A.M.G. Wolffs, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd en van hetgeen namens de benadeelde partij door mr. M.A.J. Kubatsch naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Het hof zal het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht vernietigen omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 februari 2010, in de gemeente [gemeente], door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], hebbende verdachte
  • zijn vinger(s) en/of penis in haar vagina geduwd/gebracht, en/of
  • zijn tong in haar mond geduwd/gebracht,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte, terwijl die [benadeelde] tegen verdachte heeft gezegd: "Nee, daar heb ik geen zin in" en/of terwijl die [benadeelde] verdachte van zich probeerde af te duwen en/of probeerde los te komen,
  • op agressieve wijze haar armen en benen heeft vastgepakt en/of
  • haar heeft proberen te zoenen terwijl zij elke keer haar hoofd wegdraaide en/of
  • haar broek heeft afgescheurd en/of
  • haar op haar buik heeft neergelegd en/of
  • terwijl hij bovenop haar lag haar pols(en) boven haar hoofd heeft vastgehouden,
en/of (aldus) voor die [benadeelde] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Tegen de verdachte is aangifte gedaan door [benadeelde]. Zij heeft verklaard dat zij door de verdachte is verkracht toen zij hem, een collega en goede vriend van haar, na een stapavond een slaapplek bij haar thuis had aangeboden. De verdachte heeft in alle stadia van het onderzoek op consistente wijze ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem is ten laste gelegd. Wel heeft de verdachte erkend dat hij bij [benadeelde] thuis is geweest na een stapavond, dat hij toen in haar bed mocht slapen en dat er toen sprake is geweest van enig intiem contact, zij het dat hij niet bij haar is binnengedrongen, aldus de verdachte.
De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat de verklaring van aangeefster [benadeelde] niet voldoende betrouwbaar is, dat het wettig bewijs ontbreekt, alsmede dat ook overigens het bewijs voor onderdelen van de feitelijke omschrijving in de tenlastelegging, meer in het bijzonder het binnendringen met de tong, de vingers en de penis, ontbreekt.
Het hof ziet zich aldus gesteld voor de vraag of de verklaringen van aangeefster dan wel de verklaringen van de verdachte geloofwaardig zijn en, indien het hof oordeelt dat de voor de verdachte belastende verklaringen die door [benadeelde] zijn afgelegd geloofwaardig zijn, de vraag of die verklaringen wettig en overtuigend bewijs opleveren.
[benadeelde] heeft meerdere keren een verklaring afgelegd met betrekking tot de aan de verdachte ten laste gelegde verkrachting. Zij is verhoord door de politie en is daarnaast als getuige gehoord, zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep.
De verdediging heeft zowel bij de rechtbank als bij het hof gebruik gemaakt van het ondervragingsrecht. Het hof stelt vast dat [benadeelde] - waar het het ten laste gelegde betreft -
op hoofdlijnen op consistente wijze heeft verklaard.
Waar zij over bepaalde details wisselend heeft verklaard, acht het hof die verschillen niet van zodanige aard dat die afbreuk doen aan de kern van hetgeen zij heeft verklaard over de verkrachting. Dat sprake is geweest van een verkrachting, is ook de kern van hetgeen [benadeelde] blijkens het strafdossier tegen haar toenmalige vriendin [getuige1] en tegen haar toenmalige huisgenoot [getuige2] heeft gezegd.
[getuige1] heeft bij de politie verklaard dat [benadeelde] haar heeft verteld dat de verdachte met zijn pik of lul in haar was gekomen (het hof begrijpt: in haar vagina was binnengedrongen). Waar de raadsvrouw heeft gesteld dat uit de verklaring van [getuige1] blijkt dat het verhaal dat [benadeelde] haar heeft verteld onduidelijk is op het punt van het binnendringen met de penis, berust die stelling op een onjuiste uitleg of duiding van die verklaring door de raadsvrouw. Uit de desbetreffende verklaring blijkt immers dat [getuige1], nadat de politie haar vraagt te verduidelijken wat zij heeft bedoeld met haar zojuist afgelegde verklaring dat [benadeelde] haar heeft verteld dat [verdachte] had geprobeerd om in haar te komen, heeft verklaard dat [benadeelde] haar heeft verteld dat de verdachte met zijn pik of lul in haar was gekomen (het hof begrijpt: in haar vagina was binnengedrongen).
[getuige2] heeft bij de politie verklaard dat [benadeelde] haar heeft verteld dat ze, aan de hand van hetgeen [benadeelde] haar vertelde, heeft begrepen dat [benadeelde] was verkracht door ene [verdachte] en dat die [verdachte] in [benadeelde] was geweest, in de zin van (onvrijwillige, zo begrijpt het hof) geslachtsgemeenschap. Deze laatste verklaring laat, anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, aan duidelijkheid niets te wensen over.
Waar de raadsvrouw heeft gesteld dat [getuige1] uiteindelijk de enige is geweest die heeft verklaard dat [benadeelde] sprak over binnendringen met de penis, berust die stelling - gelet op het bovenstaande - op een feitelijk onjuiste grondslag.
Waar [benadeelde] anders heeft verklaard dan de verdachte en de getuige [getuige1], bijvoorbeeld op het punt van het al dan niet met wederzijdse instemming zoenen van [benadeelde] met de verdachte, maakt die enkele omstandigheid niet dat de voor de verdachte belastende verklaringen van [benadeelde] daarmee - waar het de door [benadeelde] beschreven verkrachting betreft - als niet accuraat, niet betrouwbaar of ongeloofwaardig moeten worden bestempeld.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding te veronderstellen dat het mogelijk is dat [benadeelde] na 28 februari 2010 gaandeweg, al dan niet als gevolg van het tijdsverloop, een andere beleving heeft gekregen van hetgeen er op die avond is gebeurd of daaraan een andere invulling heeft gegeven. Daarvoor ontbreekt elke concrete aanwijzing.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, ziet het hof evenmin aanleiding [benadeelde] - voor zover het haar houding tegenover haar toenmalige vriendin [getuige1] betreft - te beschouwen als een rancuneus persoon. Daarvoor ontbreekt elke concrete aanwijzing. [benadeelde] heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat haar contact met [getuige1] is verwaterd en uiteindelijk tot een einde is gekomen nadat [getuige1] als getuige door de politie is gehoord in deze strafzaak.
Het hof stelt vast dat er kennelijk sprake is van een herwaardering door [benadeelde] van haar vriendschap met [getuige1]. Een rancuneuze houding van [benadeelde] kan het hof er, anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, niet in ontwaren.
Het hof ziet daarom geen aanleiding de veranderde houding die [benadeelde] gaandeweg tegenover haar vriendschap met [getuige1] heeft aangenomen, te betrekken bij het oordeel van het hof over de betrouwbaarheid van [benadeelde].
Het hof heeft geen enkele aanwijzing bekomen op grond waarvan de door [benadeelde] bij de politie en bij de rechtbank en het gerechtshof afgelegde verklaringen als niet accuraat, niet betrouwbaar, dan wel ongeloofwaardig kunnen worden bestempeld.
Het hof heeft wel reden om de verklaringen van de verdachte met betrekking tot het aan hem ten laste gelegde ongeloofwaardig te achten, zoals hieronder nader wordt aangegeven.
Het hof gaat bij de beoordeling van het ten laste gelegde feit dan ook uit van de juistheid van hetgeen [benadeelde] daarover heeft verklaard bij de politie en bij de rechtbank en het gerechtshof.
Daarnaast stelt het hof vast dat voor de door [benadeelde] afgelegde verklaringen voldoende steunbewijs aanwezig is, afkomstig uit een andere bron, te weten de tot het strafdossier behorende brief die de verdachte aan [benadeelde] heeft geschreven.
Het hof heeft er acht op geslagen dat de brief is geschreven door de verdachte, die als direct betrokkene weet wat er op 28 februari 2010 na het stappen is gebeurd tussen hem en [benadeelde] bij haar thuis, en dat de brief is gericht aan [benadeelde], die eveneens als direct betrokkene weet wat er toen is voorgevallen tijdens hun verblijf bij haar thuis. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van het schrijven van deze brief (nog) niet was geconfronteerd met een aangifte van verkrachting van [benadeelde] door hem.
Bedoelde brief bevat, bezien in dit licht, als opvallende elementen:
“Ik kan mezelf echt niet vinden in het incident wat die avond gebeurd is. Wat ik vooral erg vervelend vindt is dat jij hierdoor definitief beschadigd bent.
(…)
(Ik) Weet (…) wel in grote lijnen wat er gebeurd is. En dat je het echt niet wou. (…) Paar dagen erna (…) kreeg ik echt in de gaten dat ik goed fout heb gezeten.
(…) Dit had gewoon niet moeten en mogen gebeuren.
(…)
Naast het feit dat je definitief beschadigd bent (…)
(Ik) Hoop ook dat je (…) het zo goed mogelijk kan verwerken”.
Deze door de verdachte gebezigde woorden, waarvan met name de uitdrukking “definitief beschadigd” die de verdachte tot twee keer toe bezigt in zijn brief, sluiten naar aard en strekking veel meer aan bij de lezing van het feitelijk gebeuren zoals [benadeelde] die heeft geschetst - het scenario van een verkrachting van [benadeelde] door de verdachte - dan bij de lezing daaromtrent zoals de verdachte die heeft geschetst, te weten het scenario van een (ontlading of consumering van een) zekere seksuele spanning tussen hem en [benadeelde] tijdens zijn verblijf bij haar thuis na het stappen. De lezing van de verdachte wordt door het hof, gelet op de inhoud van zijn brief, niet aannemelijk beschouwd.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, is het hof er in het geheel niet van overtuigd dat de verdachte deze brief aan [benadeelde] in paniek in deze bewoordingen heeft opgesteld om - in de woorden van verdachte - aan te sluiten bij of zich “vol te storten in” haar beleving van hun samenzijn.
Het hof acht die uitleg door de verdachte een door hem bedachte constructie, die is bedoeld om de waarheid te bemantelen, evenals dat het geval is geweest met zijn aanvankelijke stelling dat hij op 28 februari 2010 buiten zijn weten met GHB zou zijn gedrogeerd door een vriend en zijn aanvankelijke leugen dat delen van de hierboven genoemde brief niet door hem, maar door [benadeelde] zouden zijn opgesteld. Daaruit blijkt dat de verdachte er veel aan gelegen is de juiste toedracht te verhullen.
Aan de wettelijke eisen met betrekking tot de bewijsvoering, meer in het bijzonder het bewijsminimum, is hiermee voldaan. De inhoud van de belastende verklaringen van [benadeelde] wordt ondersteund door ander bewijs, afkomstig van de verdachte zelf en daarmee afkomstig uit een andere bron dan [benadeelde].
Op grond van het bovenstaande verwerpt het hof het gevoerde bewijsverweer, voor zover dat zich richt op de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster en voor zover dat inhoudt dat er sprake is van onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. Het voor het overige gevoerde bewijsverweer wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verkrachting, zoals hieronder nader aangegeven in de bewezenverklaring.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 februari 2010 in de gemeente [gemeente] door geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], hebbende verdachte
  • zijn vingers en penis in haar vagina geduwd/gebracht en
  • zijn tong in haar mond geduwd/gebracht,
en bestaande dat geweld hierin dat verdachte, terwijl die [benadeelde] tegen verdachte heeft gezegd: "Nee, daar heb ik geen zin in" en terwijl die [benadeelde] verdachte van zich probeerde af te duwen en probeerde los te komen,
  • op agressieve wijze haar armen heeft vastgepakt,
  • haar broek heeft afgescheurd, haar op haar buik heeft neergelegd en
  • terwijl hij bovenop haar lag haar polsen boven haar hoofd heeft vastgehouden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict en de omstandigheden waaronder dit delict is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn toenmalige collega en goede vriendin [benadeelde]. Door zijn handelwijze heeft de verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van [benadeelde] in ernstige mate geschonden, hetgeen in het algemeen als zeer ingrijpend wordt ervaren en nadelige psychische gevolgen van mogelijk lange duur met zich kan brengen. De verdachte is met voorbijgaan aan de belangen van [benadeelde] slechts uit geweest op de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Daarnaast heeft de verdachte het vertrouwen dat [benadeelde] in hem stelde als - tot dan toe - goede vriend en collega in verregaande mate beschaamd, door haar thuis in haar eigen bed te verkrachten, waar ze hem na een stapavond een slaapplek bood omdat hij zijn eigen huis niet meer in kon.
Het hof heeft ter zake van het bewezen verklaarde delict verkrachting gelet op het landelijk oriëntatiepunt voor straftoemeting dat de oplegging per zaak van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf voor de duur van vierentwintig maanden meebrengt.
Het hof houdt voorts rekening met het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 april 2013. Daaruit blijkt dat de verdachte niet is veroordeeld ter zake van het plegen van een soortgelijk delict, maar dat hij wel onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het plegen van andersoortige delicten, waaronder geweldsdelicten.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het door Reclassering Nederland te Groningen over de verdachte opgemaakte reclasseringsadviesrapport van 25 juli 2011, en zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij door zijn proceshouding op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor zijn gedrag neemt. Daarmee versterkt de verdachte het leed dat hij het slachtoffer door zijn handelen reeds heeft toegebracht. De verdachte imponeert als een persoon die op slinkse wijze het beperken van decorumverlies en nadelige gevolgen voor hem persoonlijk prefereert boven de erkenning van zijn laakbare en strafbare gedrag jegens [benadeelde].
Vanwege de ernst van het bewezen verklaarde delict en vanuit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en speciale preventie, is het hof van oordeel dat aan de verdachte een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van hierna te noemen duur dient te worden opgelegd. Het voorwaardelijke strafdeel dient mede als waarschuwing aan de verdachte, teneinde te voorkomen dat de verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Het hof legt hiermee een hoger onvoorwaardelijk strafdeel op dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof komt tot deze beslissing omdat het hof dat een passende straf acht die méér recht doet aan de ernst van het gepleegde delict dan de straf die de advocaat-generaal heeft gevorderd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij zich in de strafzaak in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de benadeelde partij in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard in de vordering en dat de benadeelde partij zich binnen de grenzen van de eerste vordering opnieuw heeft gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding van
€ 12.579,90 in de strafzaak in hoger beroep voort.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het hierna te melden bedrag. Dit betreft immateriële schade tot een bedrag van
€ 3.000,-, alsmede materiële schade tot een bedrag van € 201,- (de onder post 6 gevorderde inhouding eigen risico ziektekosten). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2010 tot aan de dag van algehele voldoening.
De benadeelde partij dient in het overige deel van de vordering - te weten de posten 1 tot en met 5 en de méér gevorderde immateriële schade - niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu rechtstreeks verband van dit gedeelte van de vordering met het strafbaar feit onvoldoende is onderbouwd en/of dit deel van de vordering door de verdediging in twijfel wordt getrokken en in zoverre wordt bestreden. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van de strafzaak oplevert en zal de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en de verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.201,00 (drieduizend tweehonderdéén euro) bestaande uit € 201,00 (tweehonderdéén euro) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van
€ 3.201,00 (drieduizend tweehonderdéén euro) bestaande uit € 201,00 (tweehonderdéén euro) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. P. Koolschijn, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 4 juli 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Koolschijn is buiten staat dit arrest te ondertekenen.