ECLI:NL:GHARL:2013:5777

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
21-002083-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling door verbalisant van de vrijwillige politie tijdens aanhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verbalisant van de vrijwillige politie, die werd beschuldigd van mishandeling. De mishandeling vond plaats op 12 juli 2008 te Haarlem, toen de verbalisant samen met een medeverdachte een persoon, [slachtoffer], aanhield. De verdachte heeft geweld gebruikt dat niet in verhouding stond tot de situatie, wat leidde tot letsel bij het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de aanhouding op zich rechtmatig was, maar dat de wijze waarop de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer naar de grond werkten, niet proportioneel was. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen en het slachtoffer in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte het hoofd van het slachtoffer met kracht naar de grond heeft geduwd, wat resulteerde in letsel aan zijn lip en tanden. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld en dat er sprake was van een inschattingsfout, maar het hof verwierp deze argumenten. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis, en moest een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van politiefunctionarissen en de noodzaak om geweld proportioneel toe te passen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002083-12
Uitspraak d.d.: 17 juli 2013
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van
6 december 2011 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 juli 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr P.A. Visser, advocaat te Hendrik-Ido-Ambacht, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juli 2008 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) met kracht tegen/naar de grond heeft gewerkt (al dan niet middels een beenveeg) en/of vervolgens (terwijl [slachtoffer] op zijn buik op de grond lag) een of meermalen tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geduwd en/of geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft betoogd dat sprake is van een schending van de redelijke termijn, welke omstandigheid zou moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet aan de orde is.
Het hof is van oordeel dat, zo er al sprake zou zijn van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, dit volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof verwerpt het verweer. Het hof zal bij de strafoplegging nader ingaan op het tijdsverloop in deze zaak.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Volgens de advocaat-generaal volgt uit de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] dat de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer naar de grond hebben gebracht, waarna [verdachte] het gezicht van het slachtoffer op de grond drukte en [medeverdachte] de benen van het slachtoffer vasthield. De collega’s van de politie die vervolgens ter plaatse kwamen hebben daarover verklaard dat zij zagen dat [verdachte] aan de ene kant van het slachtoffer zat en [medeverdachte] aan de andere kant, waarbij deze laatste de benen van het slachtoffer vasthield.
Nu [slachtoffer] geen verdachte was en niet was aangehouden, waren [verdachte] en [medeverdachte] niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Zij hebben zonder dat sprake was van uitoefening van een hun toekomende bevoegdheid fors geweld uitgeoefend en letsel veroorzaakt.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Volgens de raadsman blijven er op grond van het bewijs twee lezingen van de feiten overeind, te weten de mogelijkheid dat het slachtoffer het letsel heeft opgelopen doordat hij zelfstandig ten val is gekomen tegen de brugleuning, nadat hij zich van verdachte en de medeverdachte, – die zijn personalia wilden noteren – afwendde en de tweede mogelijkheid is dat het slachtoffer het letsel heeft opgelopen nadat de verdachte en medeverdachte hem naar de grond hebben gebracht.
In het eerste geval geldt dat de verdachte en medeverdachte het slachtoffer nadien gefixeerd hebben, welk handelen het letsel niet heeft verergerd en rechtmatig was.
In het tweede geval is eveneens gehandeld in de rechtmatige uitoefening van de bediening omdat de verdachte en medeverdachte binnen de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit hebben gehandeld, zoals ook getuige [getuige 1] heeft verklaard volgens de raadsman. De raadsman heeft gewezen op de bevoegdheden van de verbalisanten op grond van artikel 2 van de Politiewet en de grenzen die artikel 7 lid 5 Politiewet stelt.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat niet bewezen kan worden dat sprake was van medeplegen omdat, aldus de raadsman, de verdachte geen oogmerk of opzet had op het toebrengen van lichamelijk letsel. De verdachte dient ook om die reden te worden vrijgesproken.
Verklaringen aangever, getuigen, verdachte en medeverdachte
Uit het dossier blijkt dat de verdachte samen met zijn collega [medeverdachte], beiden werkzaam bij de vrijwillige politie van regio Kennemerland en die nacht samen dienst doend, op 12 juli 2008 naar de Orionbrug te Haarlem gingen naar aanleiding van een melding van een vechtpartij aldaar. Zij kwamen ter plaatse in contact met aangever [slachtoffer]. Nadat verdachte en [medeverdachte] enige tijd ter plaatse waren, kwamen ook andere collega’s van de surveillancedienst ter plaatse.
Verklaringen aangever
[slachtoffer] heeft op 20 augustus 2008 aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 12 juli 2008.
Na afloop van een honkbalwedstrijd in het kader van de Haarlemse honkbalweek te Haarlem wilde [slachtoffer] met [getuige 4] en [betrokkene] via de Orionbrug naar de stad gaan. Op de Orionbrug hoorde [slachtoffer] mensen schreeuwen. Hij ging kijken, riep dat men rustig moest doen en zag vervolgens dat de mensen allemaal hard wegliepen. [slachtoffer] werd vervolgens vastgepakt en tegen de grond gewerkt, waarbij werd geroepen dat men van de politie was en dat hij was aangehouden. Toen [slachtoffer] op de grond lag voelde hij dat met een knie of elleboog in zijn rug werd geduwd. [slachtoffer] deed zijn hoofd een beetje omhoog en voelde daarna een druk op zijn achterhoofd als een soort stoot, waardoor zijn gezicht op de grond kwam. [slachtoffer] hoorde een krakend geluid en voelde met zijn tong dat zijn bovenlip weg was en dat zijn tanden kapot waren.
Nadien is in het ziekenhuis gebleken dat de bovenlip van [slachtoffer] gescheurd was van zijn lip tot aan zijn neusschot en dat drie voortanden waren afgebroken.
Uit de nadere verklaring die [slachtoffer] op 28 augustus 2008 heeft afgelegd blijkt dat [slachtoffer] geen letsel heeft opgelopen doordat hij naar de grond werd gebracht. Het letsel ontstond doordat zijn gezicht tegen het wegdek werd geslagen.
Verklaringen getuigen
Op 20 augustus 2008 heeft [getuige 2] verklaard dat hij na afloop van een honkbalwedstrijd richting de Orionbrug liep. Daar zag hij een groep van ongeveer vier mensen die ruzie maakten met elkaar en twee jongens die zich daarmee verbaal gingen bemoeien. Met één van die twee jongens heeft [getuige 2] even gepraat. Vervolgens zag hij een politiebus met zwaailichten met hoge snelheid arriveren. [getuige 2] liep door en toen hij zich omdraaide zag hij dat twee politiemannen de jongen die de ruzie probeerde te sussen vasthadden waarbij diens handen op zijn rug waren. Hij hoorde iemand roepen dat de verbalisanten de verkeerde te pakken hadden. De verbalisanten liepen een stukje met de jongen weg en werkten hem vervolgens zeer hardhandig tegen de grond. Vervolgens doken de verbalisanten op de jongen en hoorde hij één van de omstanders roepen: ‘Ho nou, zijn tanden liggen eruit.’
Getuige [getuige 2] heeft zijn verklaring bij een nader verhoor op 4 december 2008 bevestigd met dien verstande dat hij toen nader heeft verklaard dat er niet veel tijd zat tussen het naar de grond werken en het moment dat hij hoorde roepen, misschien 10 tot vijftien seconden, precies weet hij dat niet. Tegenover de rechter-commissaris heeft hij zijn verklaringen op 21 oktober 2010 in grote lijnen bevestigd.
[getuige 3] heeft op 11 september 2008 verklaard dat zij na afloop van een honkbalwedstrijd de Orionbrug passeerde. Zij zag dat een persoon op de grond lag met een agent op zijn rug. De jongen probeerde overeind te komen. De agent die op hem zat duwde de jongen echter naar beneden. De jongen kwam met zijn gezicht op de grond. [getuige 3] hoorde een geluid dat zij omschrijft als ‘een tok, een krakend geluid’. De jongen schreeuwde direct daarna van de pijn.
[getuige 3] heeft haar verklaring bij een nader verhoor op 3 december 2008 in grote lijnen bevestigd. Daarbij heeft zij aangevuld dat het geluid dat zij hoorde toen de jongen met zijn gezicht op de grond werd geduwd een naar geluid was. Zij vergelijkt dit ‘tokgeluid’ met het geluid dat zij hoorde in de film ‘American History X’. In die film wordt een zwarte man met open mond op de stoeprand gelegd waarna de blanke racist hem hard op zijn achterhoofd trapt. Nadat dit geluid hoorbaar was, zei de man op de brug ‘Aah, mijn tanden’.
[getuige 3] heeft haar verklaring op 21 oktober 2010 ten overstaan van de rechter-commissaris bevestigd.
[getuige 1] heeft op 11 september 2008 verklaard dat zij op de Orionbrug zag dat twee agenten een jongen vast pakten en hem hard naar de grond brachten. Voordat ze hem naar de grond brachten pakten ze zijn armen vast. Zij is zelf werkzaam bij de marechaussee, het naar de grond brengen zou zij niet anders hebben gedaan. Toen de jongen op de grond lag hoorde zij volgens haar tegen hem zeggen dat hij was aangehouden. [getuige 1] praatte even met een vriend van de jongen, [getuige 4], en hoorde vervolgens ‘auw, auw, ik heb bloed’.
[getuige 1] heeft deze verklaring in grote lijnen bevestigd bij een nader verhoor op
2 december 2008 en op 21 oktober 2010 ten overstaan van de rechter-commissaris.
Getuige [getuige 4] heeft op 20 juli 2008 verklaard dat hij na afloop van een honkbalwedstrijd met [alias] (het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]) langs een vechtpartij kwam. De ruziënde jongens gingen weg en [slachtoffer] werd door inmiddels ter plaatse gekomen agenten vastgepakt en tegen de grond gewerkt. De agenten zaten op zijn rug. [getuige 4] kreeg van de agenten te horen dat hij weg moest gaan omdat ze hem anders ook zouden aanhouden. Op een gegeven moment hoorde [getuige 4] dat [slachtoffer] schreeuwde over zijn tanden en dat hij in paniek was. Hij bloedde uit zijn mond.
Verklaringen verbalisanten surveillancedienst politie Kennemerland
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 28 augustus 2008 verklaard dat zij naar de Orionbrug reed naar aanleiding van een melding. Zij zag een persoon op de grond liggen, terwijl een collega die met [medeverdachte] diensten draait (het hof begrijpt: de verdachte) de man in een armklem had. De collega vertelde dat de man was aangehouden. [verbalisant 1] zag dat de persoon gewond was en zei haar collega de jongen los te laten.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op 11 september 2008 eveneens verklaard dat hij zag dat een persoon nabij de brugleuning van de Orionbrug op zijn buik op de grond lag terwijl één dan wel twee collega’s op de man zaten. De man die op de grond lag was gewond.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft op 11 september 2008 verklaard dat een persoon op de grond lag en dat een collega op zijn rug zat. Hij zat half met zijn knie op zijn rug om hem op de grond te houden. Later, toen de man die op de grond lag rechtop was gezet, zag hij dat de man gewond was.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft op 25 september 2008 verklaard dat nabij de reling van de Orionbrug een man op zijn buik op de grond lag terwijl een collega met blond haar (het hof begrijpt: de verdachte ) op de man zat. Toen hij dichterbij kwam zag hij dat er bloed op de grond lag bij de man. De collega die op de man zat zei dat de man niet was aangehouden en [verbalisant 4] zei zijn collega de man dan rechtop te zetten en/of van hem af te gaan. Toen dit gebeurde schrok [verbalisant 4] van het letsel dat de man had. Hij miste tanden en zijn lip was gescheurd. [verbalisant 4] heeft ook verklaard het vreemd te vinden dat, wanneer iemand valt zoals de verbalisanten hebben verklaard, een collega bovenop die persoon gaat liggen.
Verbalisant [verbalisant 5] heeft op 4 december 2008 verklaard dat de jongen tegen de brugleuning van de Orionbrug zat en gewond was. Hij hoorde van de verdachte en medeverdachte dat de man was weggerend, dat zij de man hadden vastgepakt, dat hij zich had losgerukt, wegrende en vervolgens ten val was gekomen. Omdat daaruit niet bleek dat geweld was toegepast deelde [verbalisant 5] mede dat geen geweldsmelding hoefde te worden opgemaakt.
Verklaringen verdachte en medeverdachte
Verdachte en [medeverdachte] hebben een mutatie opgemaakt waarin staat dat zij geen geweld hebben gebruikt. [slachtoffer] was zelf met zijn gezicht op de reling van de brug gevallen toen hij van hen wegliep.
Verdachte heeft op 29 oktober 2008 verklaard dat hij met [medeverdachte] bij de Orionbrug kwam na een melding over een vechtpartij aldaar. Hij zag een man (het latere slachtoffer) weglopen van een groep vechtende mensen. Verdachte pakte de man vast en de man kwam op zijn achterwerk terecht. Verdachte en [medeverdachte] zetten de man vervolgens overeind tegen de brugleuning. De man liep weg en kwam ten val waarbij hij met zijn tegen de betonnen rand van de brug naast het trottoir terecht kwam. De man riep dat hij bloed had en een tand miste. Verdachte hield de man, terwijl deze op de buik op de grond lag, in bedwang door met zijn hand druk op zijn schouderblad te geven. Vervolgens kwam collega [verbalisant 1] ter plaatse en hebben zij de man samen overeind geholpen. Verdachte heeft de man niet op zijn hoofd geslagen.
Verdachte is op 7 juli 2011 door de rechter-commissaris gehoord en heeft zijn verklaring bevestigd. Ook ter terechtzitting van de rechtbank en het hof heeft de verdachte deze verklaring bevestigd. In eerste aanleg en ter terechtzitting van het hof heeft verdachte bovendien verklaard dat hij en de medeverdachte de personalia van [slachtoffer] wilden noteren maar dat niet tegen hem is gezegd hij was aangehouden. Tegenover het hof heeft verdachte daarnaast verklaard dat [slachtoffer] evenmin was staande gehouden.
Verdachte [medeverdachte] heeft op 29 oktober 2008 verklaard dat hij met verdachte ter plaatse kwam nabij de Orionbrug te Haarlem naar aanleiding van een melding over een vechtpartij. Verdachte stond al bij een jongen toen [medeverdachte] de bus tot stilstand bracht. De jongen is tegen de brugleuning aangezet en losgelaten. De man liep vervolgens weg en viel op de grond met zijn gezicht tegen de onderste brugleuning. De man had bloed aan zijn mond en [medeverdachte] en verdachte hielden de man vervolgens in bedwang met zijn tweeën. De man was niet aangehouden en het letsel is niet ontstaan door een duw of stoot tegen zijn hoofd.
Oordeel hof
Het hof leidt uit de verklaringen van aangever [slachtoffer] en de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] af dat verdachte en [medeverdachte] samen [slachtoffer] naar de grond hebben gebracht.
Het hof gaat er, gelet op de verklaringen van [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 4] van uit dat tegen [slachtoffer] door verdachte en/of zijn medeverdachte is gezegd dat hij was aangehouden. Deze aanhouding is op zich naar het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk. Verdachte en zijn medeverdachte kwamen ter plaatse waar zo-even een vechtpartij had plaatsgevonden en ten aanzien van [slachtoffer] kon gelet op de omstandigheden en zijn gedrag op dat moment sprake zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Ook voor een staandehouding van verdachte was er voldoende grond. Dat achteraf is vast komen te staan dat verdachte en medeverdachte op dat moment een inschattingsfout maakten, doet aan de rechtmatigheid van de aanhouding niet af. Dat [slachtoffer] vervolgens door verdachte en zijn medeverdachte, toen hij weg wilde lopen, naar de grond is gewerkt, op een wijze zoals met name getuige [getuige 1] heeft verklaard, komt het hof niet disproportioneel voor.
[slachtoffer] heeft op 28 augustus 2008 verklaard dat hij toen hij was vastgepakt en naar de grond was gewerkt nog geen letsel had en evenmin blijkt dat hij van dit vastpakken en naar de grond werken pijn heeft ondervonden.
Vervolgens blijkt uit de verklaring van [slachtoffer] dat zijn hoofd naar de grond werd gedrukt of geslagen door de persoon die bovenop hem zat, waardoor zijn hoofd op het brugdek terecht kwam en ten gevolge waarvan [slachtoffer] een gescheurde lip en een beschadigd gebit opliep.
Uit de verklaringen van verdachte blijkt dat verdachte vanaf het begin bij [slachtoffer] was en dat hij later [slachtoffer], terwijl deze op zijn buik lag, in bedwang hield, waarbij [medeverdachte] de benen van [slachtoffer] vasthield, nadat [medeverdachte] in eerste instantie met een vriend van [slachtoffer] had staan praten.
Getuige [getuige 3] heeft de verklaring van [slachtoffer] in die zin bevestigd dat zij heeft verklaard dat deze laatste met zijn hoofd naar beneden werd geduwd waarna zij een ‘tokgeluid’ hoorde en [slachtoffer] schreeuwde over zijn tanden. Ook uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1],en [getuige 4] leidt het hof af dat het letsel van aangever ontstond nadat hij naar de grond was gebracht. Aangever schreeuwde over zijn tanden en/of het gegeven dat hij bloed had toen hij al op de grond lag en in bedwang werd gehouden.
Het hof acht op grond van deze verklaringen bewezen dat de verdachte het hoofd van [slachtoffer] met kracht naar de grond gewerkt heeft, tengevolge waarvan aangever letsel aan zijn bovenlip en tanden heeft opgelopen. Vervolgens hebben verdachte en [medeverdachte] [slachtoffer] op de grond vastgehouden, waarbij verdachte op [slachtoffer] lag. Dit laatste blijkt ook uit de verklaringen van de verbalisanten van de surveillancedienst ([verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4]) nu zij verklaren dat een collega, waarmee kennelijk verdachte wordt bedoeld, zat op de gewonde persoon die op de brug op de grond lag.
De door verdachte en [medeverdachte] over dit incident opgemaakte mutatie is in strijd met de verklaringen van de aangever en van getuigen [getuige 3], [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 4], reden waarom het hof geen waarde hecht aan de inhoud van deze mutatie. De verklaringen die verdachte en [medeverdachte] hebben afgelegd zijn eveneens in strijd met de verklaringen van aangever, [getuige 3], [getuige 1] en het hof acht die verklaringen niet aannemelijk geworden en hecht aan die verklaringen geen geloof.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het tegen de grond duwen of slaan van het hoofd van [slachtoffer] door verdachte is aan te merken als mishandeling. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Door het hoofd van [slachtoffer] zó hardhandig naar de grond te duwen of te slaan, terwijl deze op zijn buik op de grond lag en daarmee al onder controle van verdachte en medeverdachte was, heeft verdachte de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit, opgenomen in artikel 8 Politiewet, overschreden.
Eveneens anders dan de raadsman heeft gesteld, biedt artikel 2 van de Politiewet in dit geval onvoldoende grond om te handelen zoals [verdachte] heeft gedaan.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat [verdachte] niet opzettelijk heeft gehandeld verwerpt het hof dit verweer. Gelet op de wijze waarop het hoofd van [slachtoffer] naar beneden is gebracht en de kracht waarmee dit moet zijn geschied, is dit opzettelijk geschied.
Het hof acht bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] heeft mishandeld.
Niet bewezen is echter dat daarbij sprake was van medeplegen. Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking. Deze kan bestaan in het gezamenlijk plannen van een feit en/of een gezamenlijke uitvoering daarvan. In dit geval heeft [medeverdachte] slechts de benen van [slachtoffer] vastgehouden. Niet is gebleken dat zijn opzet ook was gericht op het naar de grond brengen van het hoofd van [slachtoffer], ten gevolge waarvan het letsel is ontstaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks12 juli 2008 te Haarlem
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,opzettelijk mishandelend een persoon
(te weten [slachtoffer]
)met kracht
tegen/naar de grond heeft gewerkt (al dan niet middels een beenveeg) en/of vervolgens (terwijl [slachtoffer] op zijn buik op de grond lag
) een of meermalentegen het hoofd
en/of tegen het lichaamheeft geduwd
en/of geslagen
en/of gestompt,waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De officier van justitie heeft in eerste aanleg geëist dat de verdachte ter zake van het medeplegen van mishandeling zou worden veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar.
De meervoudige kamer in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte ter zake van het medeplegen van mishandeling veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het medeplegen van mishandeling wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar.
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging te komen tot toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft zich, terwijl hij werkzaam was als lid van de vrijwillige politie, schuldig gemaakt aan mishandeling. Het slachtoffer, [slachtoffer], heeft daarbij fors letsel opgelopen aan zijn lip en tanden. Daarnaast is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat hij vanwege de psychische klachten die hij dientengevolge ondervond onder behandeling is geweest bij een psycholoog. Het handelen van de verdachte ondermijnt bovendien het vertrouwen dat burgers in de politie moeten kunnen stellen.
Het hof stelt voorop dat een straf zoals opgelegd door de meervoudige kamer van de rechtbank in beginsel een passende straf is gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en het letsel dat het slachtoffer daarbij heeft opgelopen. Het gegeven dat de verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 juni 2013 niet eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van enig strafbaar feit en ook nadien niet, is in die strafoplegging voldoende meegewogen.
Het hof heeft echter in een aantal omstandigheden aanleiding gezien om geen onvoorwaardelijke, maar een voorwaardelijke werkstraf aan de verdachte op te leggen.
Ten eerste heeft het hof geconstateerd dat sinds de pleegdatum van het feit, een geruime tijd is verstreken. De raadsman heeft betoogd dat de redelijke termijn aanzienlijk is overschreden. Het hof stelt op dit punt het volgende vast.
  • De verdachte is op 29 oktober 2008 voor het eerst als verdachte gehoord, naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer].
  • Nadat de zaak was geseponeerd door het openbaar ministerie heeft de beklagkamer van het gerechtshof te Amsterdam op 22 februari 2010 beslist dat de verdachte alsnog vervolgd diende te worden.
  • Het gerechtelijk vooronderzoek is geopend op 22 juli 2010. Een aantal getuigen is gehoord door de rechter-commissaris. De verdachte is op 7 juli 2011 gehoord en op die dag is het gerechtelijk vooronderzoek ook gesloten.
  • De zaak is op 22 november 2011 behandeld door de meervoudige kamer in de rechtbank Haarlem en op 6 december 2011 is vonnis gewezen.
  • Op 7 december 2011 is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld namens de verdachte.
  • Op 3 mei 2012 is het dossier bij het hof binnen gekomen.
  • Op 3 juli 2013 vond de inhoudelijke behandeling van de zaak bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden plaats.
  • Het hof wijst op 17 juli 2013 arrest.
Het hof is van oordeel dat met de beslissing van het gerechtshof te Amsterdam op 22 februari 2010 vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht, waaraan betrokkene in redelijkheid de verwachting kon ontlenen, dat hij zou worden vervolgd. Eerder is de verdachte gehoord op de aangifte van [slachtoffer], maar daarbij ontkende de verdachte het feit en de zaak is vervolgens geseponeerd. Naar het oordeel van het hof ving de redelijke termijn op dit tijdstip daarom niet aan.
Het vonnis van de rechtbank is gewezen op 6 december 2011, derhalve binnen 2 jaar na het aanvangen van de redelijke termijn.
De inzendingstermijn van 8 maanden is niet overschreden.
Het arrest van het gerechtshof is vervolgens gewezen op 17 juli 2013, binnen 2 jaar na het wijzen van het vonnis door de rechtbank.
Anders dan de raadsman is het hof derhalve van oordeel, dat geen sprake is van schending van de redelijke termijn. Het hof heeft wel geconstateerd dat tussen het tijdstip van de beslissing van het gerechtshof Amsterdam, inhoudende een bevel tot vervolging van de verdachte, op 22 februari 2010 en het wijzen van het arrest van het hof op 17 juli 2013, een periode van bijna 3 jaar en 5 maanden verstreken. Het hof heeft dit tijdsverloop ten voordele van de verdachte meegewogen bij de strafoplegging.
Daarnaast heeft het hof meegewogen dat het hof, gelet op de bewezenverklaring, de strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor het incident geheel bij de verdachte is komen te liggen, die als lid van de vrijwillige politie samen met een andere vrijwilliger en niet met een beroepspolitieambtenaar surveillance werkzaamheden waren opgedragen. Het hof veroordeelt de verdachte om die redenen tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De ernst van het gepleegde strafbare feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, brengen met zich dat toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zoals verzocht door de raadsman, niet aan de orde kan zijn.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.396,85. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.350,35. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
De vordering van de benadeelde partij bestaat uit de volgende posten:
Materiële schade
  • tandartskosten
  • eigen risico 2008
  • - € 246,50eigen risico 2010 (inclusief € 81,50 voor psychologische behandeling)
€ 2.153,85 subtotaal
Immateriële schade
- € 1.243,-

€ 3.396,85 totaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij conform het vonnis van de rechtbank tot een bedrag van € 2.607,35 zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met een kostenveroordeling waarbij de kosten worden begroot op nihil en met toekenning van de wettelijke rente.
De raadsman heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd en bovendien te complex is om in een strafzaak te behandelen.
Het hof is van oordeel dat uit dossier voldoende blijkt dat de benadeelde partij schade heeft opgelopen aan zijn gebit en dat hij daarvoor tandartskosten ten bedrage van het gevorderde bedrag (ad € 1.768,10) en kosten voor wat betreft het eigen risico heeft moeten maken in 2008 (ad € 139,25).
Daarnaast is eveneens voldoende gebleken dat aangever psychologische schade heeft ondervonden van het handelen van verdachte. Met de rechtbank begroot het hof die schade op € 700,-, zodat het totaal toe te wijzen schadebedrag € 2.607,35 bedraagt.
Anders dan de raadsman stelt zijn in het dossier voldoende stukken aanwezig betreffende de gestelde schade en is de benadeelde partij gerechtigd om zijn schade te vorderen in het kader van de strafrechtelijke procedure.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.607,35 (tweeduizend zeshonderdzeven euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 1.907,35 (duizend negenhonderdzeven euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 700,00 (zevenhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 2.607,35 (tweeduizend zeshonderdzeven euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 1.907,35 (duizend negenhonderdzeven euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 700,00 (zevenhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
36 (zesendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr M.J. Stolwerk, voorzitter,
mr A. van Waarden en mr J.M.J. Denie, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L.J.J.G. Verhaeg, griffier,
en op 17 juli 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr J.M.J. Denie is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.