In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren uit de relatie van de moeder en de vader. De moeder heeft het ouderlijk gezag over de minderjarige, terwijl de grootmoeder, die ook betrokken was bij de procedure, niet (mede) belast is met het gezag. De grootmoeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de eerdere beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 29 april en 8 mei 2013 machtigingen tot uithuisplaatsing had verleend. Het hof heeft eerst de ontvankelijkheid van de grootmoeder beoordeeld. Volgens de wet kan alleen de verzoeker en belanghebbenden die een afschrift van de beschikking hebben ontvangen, hoger beroep instellen. Aangezien de grootmoeder niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, is zij niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken in hoger beroep.
De moeder heeft zich verzet tegen de uithuisplaatsing en heeft meerdere grieven ingediend. Het hof heeft overwogen dat voor de afgifte van een crisismachtiging uithuisplaatsing geen indicatiebesluit nodig is, en dat de stichting de rechtbank op de juiste wijze heeft verzocht om een machtiging. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder op dat moment niet in staat was om een veilig opvoedingsklimaat te bieden voor de minderjarige, gezien haar persoonlijke problematiek en eerdere incidenten. De moeder heeft niet adequaat gereageerd op hulpverlening en heeft geen bereidheid getoond om samen te werken met de stichting. Het hof heeft geconcludeerd dat de eerdere beschikkingen van de kinderrechter moeten worden bekrachtigd, en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de minderjarige.