ECLI:NL:GHARL:2013:5750

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
200.120.257
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en de toepassing van een niet-wijzigingsbeding in het alimentatieovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van partneralimentatie. De man, verzoeker in het hoger beroep, had een verzoek ingediend tot wijziging van de alimentatieovereenkomst die was vastgesteld bij de echtscheidingsbeschikking van 7 april 2010. De rechtbank Utrecht had eerder geoordeeld dat de man niet had voldaan aan de zware stelplicht die vereist is voor wijziging van alimentatie op grond van artikel 1:159 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. De man stelde dat zijn financiële situatie ingrijpend was veranderd door het faillissement van zijn werkgever, wat leidde tot een aanzienlijke daling van zijn inkomen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De man had voorheen een bruto jaarinkomen van € 102.041,-, maar na de wijziging van zijn werkstatus was dit gedaald naar € 26.880,-. De man betoogde dat deze daling niet voorzienbaar was en dat hij niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kon worden gehouden. De vrouw, verweerster in het hoger beroep, voerde gemotiveerd verweer aan tegen het verzoek van de man.

Het hof oordeelde dat de man niet kon worden gevolgd in zijn stelling dat hij geen draagkracht had om aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen. Het hof concludeerde dat de man, ondanks de daling van zijn inkomen, in staat was om de alimentatie te betalen, gezien zijn vermogen en de managementvergoeding die hij ontving. De grieven van de man werden verworpen en de beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd. Het hof benadrukte dat wijziging van alimentatie slechts in uitzonderlijke gevallen is toegestaan en dat de man niet had aangetoond dat er sprake was van een ingrijpende wijziging van omstandigheden die zijn verplichtingen onredelijk zou maken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.120.257
(zaaknummer rechtbank Utrecht 324699)
beschikking van de familiekamer van 1 augustus 2013
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Tijseling te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.J. Hentenaar-Polderman te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 17 oktober 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 17 januari 2013;
- het verweerschrift ingekomen op 13 maart 2013;
- een brief van mr. Tijseling van 31 mei 2013 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 juni 2013 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is op 21 april 2010 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Bij de echtscheidingsbeschikking van 7 april 2010 heeft de rechtbank voor zover thans van belang het bedrag dat de man met ingang van 1 maart 2010 zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw bepaald op € 1.670,- per maand, te verhogen met de wettelijke rente als bedoels in artikel 1:402a Burgerlijk Wetboek (BW) voor het eerst per 1 januari 2011, en voorts bepaald dat de regeling, zoals tussen partijen is overeengekomen in het op 3 en 4 maart 2010 door de vrouw respectevelijk de man ondertekende echtscheidingsconvenant, deel uitmaakt van die beschikking.
In dit convenant is voor zover hier van belang opgenomen dat:
1.1 –
– Bedrag/Behoefte
De man zal met ingang van van 1 maart 2010 bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.670,- bruto per maand (…).
1.2- Termijn
De man is de in artikel 1.1 bepaalde alimentatie aan de vrouw verschuldigd voor een periode van 9 jaar en 5 maanden te rekenen vanaf 1 maart 2010, dus tot en met juli 2019. (…)
1.6- Niet-wijzigingsbeding
Het in de artikelen 1.1 tot en met 1.5 bepaalde kan – behoudens het overigens in dit convenant bepaalde – niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de partij die de wijziging verzoekt, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden zoals in artikel 1:159 lid 3 BW bepaald.
3.3
De man, geboren op [geboortedatum] 1954, woont samen met een partner die in eigen levensonderhoud voorziet.
De man is directeur en enig aandeelhouder van Houdstermij [A] BV (hierna: de Holding).

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat de man niet heeft voldaan aan de zware stelplicht in het kader van artikel 1:159 lid 3 BW en het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie afgewezen.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 17 oktober 2012. Grief 1 ziet op het oordeel van de rechtbank de vrouw heeft mogen begrijpen dat de man het risico van een eventueel inkomensverliesvoor zijn rekening zou nemen. Grief 2 ziet op het oordeel van de rechtbank dat het convenant een totaaldeal omvat. Grief 3 ziet op de overweging van de rechtbank dat de man dient in te teren op zijn vermogen.
4.3
Het hof zal de grieven gezamenlijk bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:159 lid 1 BW kan bij een alimentatieovereenkomst worden bedongen dat zij niet bij rechterlijke uitspraak zal kunnen worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden. Dit artikellid bepaalt voorts dat zodanig beding slechts schriftelijk kan worden gemaakt. Lid 3 van dit artikel bepaalt dat, ondanks een zodanig beding, op verzoek van een der partijen de overeenkomst door de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere beschikking kan worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden.
5.2
Bij de beoordeling stelt het hof het volgende voorop. Bij het onderzoek of zich een wijziging van de aard als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW heeft voorgedaan, kan weliswaar van belang zijn of ten tijde van de uitspraak op het verzoek een wanverhouding bestaat tussen wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, doch daarbij zal het erop aankomen of dit een gevolg is van een voor de toepassing van dit artikel voldoende ingrijpende wijziging ten opzichte van de omstandigheden die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bestonden, terwijl voorts in aanmerking zal moeten worden genomen wat partijen toen aan mogelijke toekomstige omstandigheden voor ogen hebben gehad. Het hof dient niet alleen onderzoek te doen naar de feitelijke financiële omstandigheden van het moment, maar ook naar alle andere relevante omstandigheden (vgl. HR 8 september 2006, LJN: AW6217) .
Nu wijziging slechts in uitzonderingsgevallen is toegelaten, moeten in de onderhavige procedure zowel aan de stelplicht van de verzoekende partij, als aan de motivering van de rechter zware eisen worden gesteld.
5.3
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat zijn draagkracht sterk is verlaagd. De door hem gestelde wijziging van omstandigheden houdt in dat door het faillissement van Bilthovens Bouwbedrijf [B] BV, voor welke vennootschap de man werkzaamheden verrichtte, en de daaropvolgende ingrijpende daling van zijn inkomen de regeling zoals die was getroffen volledig is ontwricht en dat hierdoor een wanverhouding als bedoeld in rechtsoverweging 5.2 is ontstaan.
Ten tijde van het uiteengaan van partijen werkte de man fulltime. Het salaris van de man werd toen betaald door de Holding. Zijn inkomen bedroeg toen € 102.041,- bruto per jaar. Sinds 1 maart 2012 werkt de man gedurende twee dagen per week en ontvangt hij van de Holding nog slechts een salaris van € 26.880,- bruto per jaar inclusief vakantiegeld. De daling van het inkomen is niet verwijtbaar en uitbreiding van het aantal uren is niet mogelijk. De man betwist dat voornoemde inkomensdaling voorzienbaar was, althans dat daarmee rekening is gehouden bij het sluiten van de overeenkomst. Hoewel enige inkomensverandering voor rekening en risico van de man zou dienen te komen, geldt dat niet voor de zeer ingrijpende wijziging die zich in dit geval heeft voorgedaan.
5.4
De vrouw heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
5.5 Het hof overweegt als volgt. In de onderhavige zaak is sprake van de kennelijk door de man niet voorziene omstandigheid dat Bilthovens Bouwbedrijf [B] B.V. en Beheersmaatschappij [C] BV op 30 november 2010 respectievelijk 8 maart 2011 in staat van faillissement zijn geraakt . Dit heeft ertoe geleid dat de man met ingang van 1 maart 2012 – door tussenkomst van de Holding, waarvan hij nog steeds directeur en enig aandeelhouder is – in de functie van commercieel manager, uitsluitend nog op opdrachtbasis werkzaamheden uitvoert voor – de inmiddels in andere handen geraakte en doorgestarte vennootschappen – Bouwbedrijf [B] Bilthoven BV (voor twaalf uren per week) en [D] Milieutechniek BV. (voor vier uren per week) tegen een managementvergoeding van € 90,- per uur, exclusief BTW.
Nu deze omstandigheid door de man kennelijk niet is voorzien, dient te worden beoordeeld of sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden.
5.6
Gelet op de managementvergoeding die de de Holding voor de werkzaamheden van de man op jaarbasis incasseert, circa € 66.000,-, en het vermogen van de man (door hem zelf in eerste aanleg begroot op € 250.000,-) kan het hof de man niet volgen in zijn stelling dat hem de draagkracht voor betaling van de in het echtscheidingsconvenant opgenomen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw in het geheel ontbreekt. Daarbij is van belang dat het hof het inkomen dat de man uit de Holding ontvangt, ten bedrage van € 2.240,- bruto per maand, niet als een reële beloning voor de betreffende werkzaamheden beschouwt. De man heeft aangevoerd dat de Holding niet de volledige managementvergoeding aan hem kan uitkeren, omdat de Holding ook kosten voor hem betaalt. De man heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat de Holding kosten maakt ten behoeve van zijn pensioenverzekering (€ 30.000,- per jaar), voor zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering (€ 10.000,- per jaar) en voor zijn leaseauto. Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de genoemde hoge kosten noodzakelijk zijn of dat het contracten waaruit deze kosten voortvloeien, niet kunnen worden beëindigd. Nu in de Holding geen andere werkzaamheden worden verricht dan de managementwerkzaamheden van de man, is de verhouding tussen de managementvergoeding van € 66.000,- per jaar en het salaris van de man van € 2.240,- bruto per maand, gelet op het voorgaande, zoek. Nu de man niets anders heeft aangevoerd, houdt het hof het dan ook ervoor dat de verdiencapaciteit van de man voor de door hem verrichte verrichte werkzaamheden geduerende zestien uur per week kan worden gesteld op € 5.500,- per maand. Uit een salaris van een dergelijke hoogte in combinatie met het vermogen de man van € 250.000,- moet de man kunnen voldoen aan de op hem rustende alimentatieverplichting zonder dat hij daardoor in de situatie komt te verkeren dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer van hem kan worden gevergd.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 17 oktober 2012.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, C.J. Laurentius-Kooter en
A. Roelvink-Verhoeff en is op 1 augustus 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.