ECLI:NL:GHARL:2013:5720

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
200.108.676-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering dekking bij schade door gezonken woonark en uitleg van verzekeringsvoorwaarden

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de naamloze vennootschap TVM Particulier N.V., voorheen Onderlinge Verzekering van Schepen 'Noord Nederland U.A.', en een particuliere verzekerde over de dekking van schade aan een woonark die is gezonken. De verzekeraar weigerde dekking op basis van de verzekeringsvoorwaarden, waarin onder andere de begrippen 'van buiten komend onheil' en 'eigen gebrek' zijn gedefinieerd. De rechtbank had in eerste aanleg de verzekeraar veroordeeld tot het vergoeden van de schade, maar de verzekeraar ging in hoger beroep.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de verzekeraar acht grieven naar voren heeft gebracht. De kern van het geschil draait om de vraag of het zinken van de woonark kan worden gekwalificeerd als een gedekt evenement onder de polis. De verzekerde stelde dat het zinken als schipbreuk moet worden beschouwd, terwijl de verzekeraar betoogde dat er geen sprake was van een gedekt evenement, omdat de oorzaak van het zinken lag in een eigen gebrek van de ark, namelijk een bevroren waterleiding.

Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een van buiten komend onheil, omdat de oorzaak van de schade niet voortkwam uit een externe gebeurtenis, maar uit het niet verwarmen van de ark tijdens vorst. Daarnaast werd vastgesteld dat het zinken van de ark niet als een eigen gebrek kon worden gekwalificeerd, omdat de scheurvorming niet het gevolg was van een negatieve kwaliteit van het materiaal of de constructie van de ark. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van de verzekerde af, met veroordeling van de verzekerde in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.108.676/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 184698/HL ZA 11-530)
arrest van de tweede kamer van 30 juli 2013
in de zaak van
de naamloze vennootschap
TVM Particulier N.V.,
handelsnaam:
“Noord Nederland schepenverzekering",
gevestigd te Heerenveen,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
NNS,
voorheen was appellante:
Onderlinge Verzekering van Schepen "Noord-Nederland U.A.",
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden,
voor wie gepleit heeft mr. O. Böhmer, kantoorhoudend te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.H. de Leng, kantoorhoudend te Almere,
voor wie gepleit heeft mr. H. de Groen, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van
7 maart 2012 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 31 mei 2012
  • het herstelexploit van 1 juni 2012
  • de memorie van grieven (met producties,)
  • de memorie van antwoord
  • de akte melding partijwisseling van de verzekeraar
  • het pleidooi waarbij pleitnotities zijn overgelegd.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van NNS luidt:
"het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad op 7 maart 2012 onder zaak-/rolnummer 184698/HL ZA 11-530 tussen partijen gewezen, te vernietigen, en opnieuw recht doende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ter zake als nader omschreven in de gedingstukken;
geïntimeerde niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans hem deze te ontzeggen, althans deze af te wijzen, alsmede geïntimeerde te veroordelen om aan appellante te betalen een bedrag van € 2.046,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van deze memorie tot aan de dag der algehele voldoening, alles met veroordeling van geïntimeerde in de proceskosten in beide instantieën en de nakosten".

3.Partijwijziging

3.1
In eerste aanleg is de vereniging Vereniging Noord Nederland UA, gevestigd te Heerenveen (hierna: de vereniging) gedagvaard. De gedaagde duidt zichzelf in eerste aanleg als de onderlinge waarborgmaatschappij Onderlinge Verzekering van Schepen “Noord Nederland U.A.” (hierna: de onderlinge). De rechtbank duidt, ook in haar eindvonnis, gedaagde aan als “de vereniging Vereniging Noord Nederland UA”. Partijen hebben in eerste aanleg van dit verschil in partij-aanduidingen geen punt gemaakt. Ook in hoger beroep spreekt appellante over zichzelf als de onderlinge waarborgmaatschappij Onderlinge Verzekering van Schepen “Noord Nederland U.A., daarin thans gevolgd door [geïntimeerde].
3.2
Ter zitting bij pleidooi heeft de onderlinge een akte genomen met daarin de mededeling dat zij per 1 januari 2013 is “opgegaan” in het TVM-concern, waarbij het onderdeel van de onderlinge waaronder de polis van [geïntimeerde] viel is opgegaan in de naamloze vennootschap TVM Particulier N.V. (KvK vestigingsnummer [nummer]), handelsnaam “Noord Nederland schepenverzekering" (KvK vestigingsnummer [nummer]), hierna aan te duiden als NNS. Volgens appellante gaat het hier om de overgang van een verzekeringsportefeuille met toestemming van de Nederlandse Bank van de onderlinge op NNS.
3.3
Naar het hof begrijpt is sprake van een overgang in de zin van artikel 3:114 van de Wet op het Financieel Toezicht. Daaruit volgt dat het recht waarop [geïntimeerde] zijn vordering baseert per 1 januari 2013 onder bijzondere titel is overgegaan op NNS. NNS wenst dat in overeenstemming met die gewijzigde materieelrechtelijke situatie niet langer de onderlinge maar NNS als appellante wordt aangemerkt. Desgevraagd heeft [geïntimeerde] ter zitting meegedeeld tegen deze partijwisseling geen bezwaar te hebben. Het hof zal daarom in het navolgende NNS als appellante aanmerken.

4.De feiten

4.1
De rechtbank heeft onder 2 (2.1. tot en met 2.9.) van het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld die als zodanig door de grieven niet worden bestreden. Het gaat daarbij, samen met hetgeen verder is komen vast te staan, om het volgende.
4.1.1
Op 1 mei 2008 is tussen partijen een overeenkomst van schadeverzekering tot stand gekomen betreffende de recreatiewoonark van [geïntimeerde]. Het verzekerde bedrag voor het vaartuig bedraagt maximaal € 35.000,- en voor de inboedel maximaal € 10.000,- met een eigen risico van € 115,-. Het polisblad vermeldt:
“Het verzekerde object is op “ligpolis” verzekerd, hetgeen betekent dat schade(n) ongeacht welke oorzaak ontstaan door en/of tijdens het varen van het object voor generlei vergoeding in aanmerking komt.”
4.1.2
Op de verzekeringsovereenkomst zijn de algemene verzekeringsvoorwaarden voor Pleziervaartuigen, Woonschepen en Vaartuigen welke niet aan de beroepsvaart deelnemen (verder de verzekeringsvoorwaarden) van toepassing. Deze voorwaarden houden onder meer de volgende bepalingen in:
Artikel 8 lid 1 verzekeringsvoorwaarden:
"Gevaren waartegen verzekerd:Schade door alle gevaren van de vaart, als storm, blikseminslag, schipbreuk, stranden, aanvaren, brand, ontploffing, diefstal en alle andere plotseling van buiten komende onheilen."
Artikel 9 verzekeringsvoorwaarden
“Eigen gebrek:Het eigen gebrek van een verzekerd vaartuig, alsmede hieruit voortvloeiende gevolgschade, is medeverzekerd.”
Artikel 10 verzekeringsvoorwaarden:
“Verplichtingen bij schade:Bij schade is verzekeringsnemer verplicht:a. Alle maatregelen te nemen, ter beperking van schade.”
Artikel 23 lid 11 verzekeringsvoorwaarden:
“De vereniging vergoedt geen schade: (…)11. Ontstaan door vorst wanneer onvoldoende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen.”
4.1.3
In een brief van 7 oktober 2009 schrijft de rechtsvoorganger van NNS aan [geïntimeerde] onder meer:
"Ook willen wij uw aandacht vestigen op de komende vorstperiode. Niet afgetapte leidingen zoals waterleidingen, c.v.-leidingen en buitenboordleidingen van schepen, die tijdens de vorstperiode niet worden bewoond en dus ook niet worden verwarmd, kunnen bevriezen. Bij een invallende dooi kan ernstige lekkage ontstaan door gescheurde leidingen en/of gebarsten koelers, waardoor schepen zelfs geheel kunnen vervullen resp. zinken.
Verzuim van het nemen van de nodige voorzorgsmaatregelen heeft tot gevolg dat hieruit voortvloeiende schades, evenals gevolgschades, niet worden vergoed, waarvoor wij u verwijzen naar onze verzekeringsvoorwaarden."
4.1.8
[geïntimeerde] heeft op 26 december 2009 (hof: de rechtbank schrijft kennelijk per vergissing 16 december 2009) aan (de rechtsvoorganger van) NNS gemeld dat door de uitval van de centrale verwarming een waterleiding is gesprongen. Hierdoor is er water in een drijfbak gekomen. Nadat de waterleiding was gesprongen, heeft de brandweer de waterleiding afgesloten en het water weggepompt tot er voldoende drijfvermogen was. Die dag is het restantwater weggepompt en heeft [geïntimeerde] de bak droog gemaakt.
4.1.9
De woonark was niet bewoond in de periode van 26 december 2009 tot en met
1 januari 2010. Op 26 december 2009 hebben partijen afgesproken dat de verdere beoordeling van de schade naar het nieuwe jaar zou worden getild; daarbij is afgesproken dat [geïntimeerde] de komende dagen de woonark goed in de gaten zou houden.
4.1.10
Op 1 januari 2010 is de woonark gezonken en verloren gegaan, evenals de inboedel.
4.1.11
In opdracht van (de rechtsvoorganger van) NNS is een expertiserapport opgesteld door expertise bureau [expertise bureau] (verder: [expertise bureau]) op 3 maart 2010. De conclusie van dit rapport luidt:
“Op basis van de hierboven weergegeven informatie denken wij dat de oorzaak van het vollopen op 26 december 2009 een gevolg was van een stuk gevroren waterleiding aan boord van de op dat moment onbewoonde ark. Door de waterlekkage is de linker bak volgelopen en deels gezonken; de rechter bak echter bleef drijven. Hierdoor kwam de linker bak aan de rechter bak te “hangen” met als gevolg grote krachten op de verbindingsconstructie. Wij achten het plausibel dat als gevolg van deze krachten (opnieuw) scheuren zijn ontstaan, dan wel dat de eerdere reparatie beschadigd is geraakt. Hierdoor is de linker bak lek geraakt en vervolgens langzaam volgelopen met uiteindelijk zinken tot gevolg.”
4.1.14
Mede naar aanleiding van dat rapport heeft (de rechtsvoorganger van) NNS bij brief van 17 juni 2010 dekking afgewezen, daarbij concluderend:
“(…) Samenvattend kunnen wij concluderen, dat wij formeel gezien de gehele schade kunnen afwijzen, waarvoor wij u o.m. verwijzen naar art. 10 lid a en art. 23 lid 11 van onze verzekeringsvoorwaarden. Geheel sans préjudice zijn wij echter bereid om de bergings- en afvoerkosten van de gezonken ark tot maximaal € 12.000,- ter finale kwijting aan u te vergoeden (…).”

5.Het geschil en de beslissing in eerst aanleg

5.1
[geïntimeerde] vordert een verklaring voor recht dat NNS dekking moet verlenen onder de verzekeringspolis voor de schade als gevolg van het zinken van zijn woonark.
5.2
De rechtbank heeft de verklaring voor recht toegewezen met veroordeling van (de rechtsvoorganger van) NNS in de kosten van de procedure. Zij heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat NNS zich nog slechts kan beroepen op de in de polis gegeven uitsluitingsgrond genoemd in artikel 23 lid 11 van de verzekeringsvoorwaarden omdat haar rechtsvoorganger in de brief van 17 juni 2010 uitkering schadepenningen heeft geweigerd met een beroep op die uitsluitingsgrond. Die uitsluitingsgrond is onvoldoende duidelijk en staat, aldus de rechtbank, niet aan uitkering in de weg.

6.De grieven

6.1
NNS heeft acht bezwaren geformuleerd tegen het bestreden vonnis. Die bezwaren zijn als volgt verkort weer te geven:
(i) NNS erkent in haar brief van 17 juni 2010 niet dat er een gedekt evenement is;
(ii) [geïntimeerde] heeft geen gedekt evenement gesteld of bewezen;
(iii) [geïntimeerde] heeft de woonark niet dagelijks geïnspecteerd;
(iv) de artikelen 10 en 23 lid 5 verzekeringsvoorwaarden sluiten dekking uit;
(v) de rechtbank had moeten aangeven waarom sprake is van een gedekt evenement;
(vi) de uitsluitingsgrond in artikel 23 Algemene voorwaarden is niet onduidelijk;
(vii) niet vast staat dat [geïntimeerde] uit voorzorg de centrale verwarming heeft laten branden;
(viii) op een onbewoonde ark is centrale verwarming onvoldoende om bevriezing te voorkomen.
6.2
NNS heeft deze bezwaren uitgewerkt in zeventien grieven gericht tegen specifieke passages van het bestreden vonnis. Deze grieven in samenhang gelezen leggen het volledige geschil voor aan het hof en worden gezamenlijk behandeld. Daarmee dienen drie vragen te worden beantwoord. In de eerste plaats of het NNS, gezien de brief van 17 juni 2010, vrij staat uitkering te weigeren op andere dan de in die brief genoemde gronden. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, dient als tweede vraag te worden beantwoord of sprake is van een onder de polis gedekt evenement. Als die tweede vraag bevestigend wordt beantwoord dient aan de orde te komen of NNS zich met succes kan beroepen op een uitsluitingsgrond.
6.3
Weigeringsgronden
6.3.1
[geïntimeerde] betoogt, onder verwijzing naar HR 3 februari 1989
NJ1990, 476, dat het NNS niet vrij staat dekking te weigeren op een andere grond dan de in de brief van 17 juni 2010 van haar rechtsvoorganger genoemde uitsluitingsgronden.
6.3.2
Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat de eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen, dat een verzekeraar die zijn afwijzing op een bepaalde grond heeft doen steunen, daarop niet kan terugkomen door de afwijzing, wanneer die grond onjuist is gebleken, op een andere grond te baseren. Daarbij dient rekening te worden gehouden met alle feiten en omstandigheden van het geval, waarbij onder meer van belang is de mate van precisie van de aanvankelijk aangevoerde grond, de mate van stelligheid waarmee deze is verwoord, alsmede of de verzekerde nadeel lijdt als de verzekeraar zijn weigeringsgrond aanpast. Voor dat laatste is voorts van belang of sprake is van een verzoek door de verzekerde aan de verzekeraar een standpunt in te nemen in verband met door die verzekerde te maken kosten dan wel om een verzoek om dekking van reeds geleden schade. Deze niet limitatief gegeven omstandigheden kunnen mede bepalend zijn voor de mate waarin de verzekerde erop mag vertrouwen dat de verzekeraar de eerder gebruikte afwijzingsgrond beslissend acht, wat weer van belang is voor het antwoord op de vraag of de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat de verzekeraar later, wanneer die grond onjuist is gebleken, zijn afwijzing handhaaft op een nieuwe grond.
6.3.3
Volgens [geïntimeerde] mocht hij erop vertrouwen dat de rechtsvoorganger van NNS, door in haar brief van 17 juni 2010 als reden voor weigering van een uitkering slechts de uitsluitingsgronden van artikel 10 en 23 lid 5 verzekeringsvoorwaarden te noemen, heeft afgezien van andere redenen voor die weigering. [geïntimeerde] ziet er dan echter aan voorbij dat in de genoemde brief die uitsluitingsgronden volgen op de woorden:
dat wij formeel gezien de gehele schade kunnen afwijzen, waarvoor wij u o.m. verwijzen naar (…). De afkorting o.m. (onder meer) kan in redelijkheid niet anders worden gelezen dan dat er naast de genoemde uitsluitingsgronden nog andere afwijzingsgronden waren.
6.3.4
Voorts was tussen partijen naar aanleiding van een eerdere lekkage afgesproken dat [geïntimeerde] voorzorgsmaatregelen zou treffen om verdere schade te voorkomen. De in de brief van 17 juni 2010 genoemde afwijzingsgrond sluit aan op de discussie of [geïntimeerde] aan die afspraak had voldaan en sluit andere redenen voor weigering van een uitkering niet uit.
6.3.5
Het staat NNS daarom vrij als verweer tegen de vordering van [geïntimeerde] op te werpen dat geen sprake is van een door de verzekering gedekt evenement. In zoverre zijn de grieven terecht voorgedragen. Of dit verweer slaagt komt thans aan de orde.
6.4
Een door de polis gedekt evenement?
6.4.1
Indien een verzekerde op grond van de verzekeringsovereenkomst van zijn verzekeraar een uitkering vordert, dient hij feiten en omstandigheden te stellen en bij voldoende betwisting te bewijzen waaruit volgt dat zich een gebeurtenis heeft voorgedaan voor de gevolgen waarvan de verzekering dekking verleent.
6.4.2
[geïntimeerde] heeft betoogd dat het zinken van de woonark schipbreuk oplevert en daarom is gedekt onder de polis (inleidende dagvaarding onder 4, pleitaantekeningen comparitie pag. 3 onderaan, memorie van antwoord onder 14 en 28 en pleitaantekeningen onder 7 t/m 9). Bij pleidooi heeft (de advocaat van) [geïntimeerde] desgevraagd herhaald
"het zinken van de ark is het gedekte evenement".Zinken is, aldus [geïntimeerde], het gevolg van een van buiten komend onheil dan wel een eigen gebrek van de woonark. Als van buiten komend onheil wijst [geïntimeerde] de scheurvorming door het breken van de drijverconstructie aan. Als eigen gebrek noemt hij de scheurvorming en "het feit dat de boot niet bleef drijven".
6.4.3
Het hof overweegt het volgende. Aan [geïntimeerde] kan worden toegegeven dat er een nauw verband bestaat tussen de begrippen "schipbreuk" en het "zinken" of "vergaan" van een schip. Dit verband wordt gegeven doordat tengevolge van schipbreuk een schip kan zinken. Dit verband is echter niet omkeerbaar, in die zin dat "zinken" steeds schipbreuk als oorzaak heeft. Het zinken of water maken van een schip kan ook andere oorzaken dan schipbreuk hebben.
6.4.4
Waar het in deze zaak echter om gaat, is of er een in de polis beschreven evenement is, op grond waarvan de verzekeraar dekking moet verlenen. De omvang van de dekking is gegeven in de artikelen 8 en 9 van de voorwaarden. Artikel 8 betreft van buiten komende onheilen (lid 1), schade door vervoer (lid 2) en schade door diefstal (lid 3). In artikel 9 is de dekking voor schade door een eigen gebrek van het verzekerde vaartuig geregeld. [geïntimeerde] betoogt primair dat zich een van buiten komend onheil in de zin van artikel 8 lid 1 heeft voorgedaan en subsidiair dat sprake is van een eigen gebrek in de zin van artikel 9. Van vervoer of diefstal is in deze zaak geen sprake.
6.5
Een van buiten komend onheil?
6.5.1
Artikel 8 lid 1 luidt:
"Schade door alle gevaren van de vaart, als storm, blikseminslag, schipbreuk, stranden, aanvaren, brand ontploffing, diefstal en alle andere plotseling van buiten komende onheilen."De in artikel 8 lid 1 gegeven opsomming (waaronder schipbreuk) wordt vooraf gegaan door de woorden
"Schade voor alle gevaren van de vaart, als (…)"en sluit af met de woorden
"en alle andere plotseling van buiten komende onheilen". [geïntimeerde] heeft zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat de woorden
"en alle andere plotseling van buiten komende onheilen"betrekking hebben op de opsomming:
storm, blikseminslag, schipbreuk, stranden, aanvaren, brand ontploffing en diefstal. Zij geven aan die opsomming een uitbreiding en vormen, aldus [geïntimeerde], geen nevenstelling van
"gevaren voor de vaart". Ook NNS gaat uit van die lezing van artikel 8 lid 1. Een redelijke uitleg van die bepaling brengt daarom mee dat schipbreuk in de zin van de polis een
"plotseling van buitenkomend onheil"is. De vraag is of het scheuren van de drijver en het zinken van de ark schipbreuk opleveren in de aldus uitgelegde voorwaarde. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend en wel om de volgende redenen.
6.5.2
Van een plotseling van buiten komend onheil is in deze zaak geen sprake. Het betoog van [geïntimeerde] dat scheurvorming als een dergelijk onheil heeft te gelden, faalt. De scheuren vonden hun oorzaak niet in een van buiten komende oorzaak, maar in het volgende. Doordat de verwarming aan boord tijdelijk niet was ingeschakeld (uitgevallen dan wel in het geheel niet ingeschakeld), is een waterleiding bevroren en gaan lekken, zodat één van de drijvers ten dele is gevuld met water en lager is komen te liggen dan de andere drijver. Daardoor heeft de verbinding tussen de drijvers scheuren in de drijver(s) veroorzaakt. Beide partijen hebben ter zitting (pleidooi) desgevraagd bevestigd deze feitelijke keten van gebeurtenissen te onderschrijven. De oorzaak van de scheurvorming is derhalve het niet verwarmen van de boot bij vorst. Deze oorzaak is bovendien niet als "plotseling optredend" te kwalificeren.
6.6
Dekking wegens een eigen gebrek?
6.6.1
De vraag is vervolgens of sprake is van een eigen gebrek in de zin van artikel 9 verzekeringsvoorwaarden. Deze bepaling luidt:
"Het eigen gebrek van een verzekerd vaartuig, alsmede hieruit voortvloeiende gevolgschade, is medeverzekerd.”
6.6.2
[geïntimeerde] heeft betoogd dat als het "zinken" niet haar oorzaak vindt in een "van buiten komende" oorzaak, die oorzaak daarmee van binnen komt en derhalve een "eigen gebrek" vormt. Dit betoog faalt, omdat [geïntimeerde] daarmee over het hoofd ziet dat de begrippen "een van buiten komend onheil" en een "eigen gebrek", niet beogen een ruimtelijke tweedeling aan te geven waarin "van buiten komend" wordt gesteld tegenover "van binnen komend". De genoemde aanduidingen geven specifieke begrippen waarvan de betekenis dient te worden vastgesteld door uitleg van de polis en waarbij met "van buiten komend onheil" niet alles wordt aangeduid wat van buiten het vaartuig komt en met "eigen gebrek" niet alles wat aan boord van het vaartuig mis gaat.
6.6.3
In de onderhavige polis is het eigen gebrek van het vaartuig, anders dan in de zaak die leidde tot het Fortuna-arrest (HR 2 mei 1997, LJN: ZC2366, S&S 2000, 23) waarnaar NNS verwijst, niet nader gepreciseerd. Voor de uitleg van de bewoordingen van de polis komt groot belang toe aan de taalkundige betekenis van de woorden. Het begrip eigen gebrek van een vaartuig verwijst daarbij in normaal gangbaar spraakgebruik naar een negatieve kwaliteit van het vaartuig in haar materiaal en/of constructie. Als door een dergelijke negatieve kwaliteit schade ontstaat, vindt deze dekking op grond van artikel 9 van de voorwaarden.
6.6.4
Volgens [geïntimeerde] zijn
"de scheurvorming en het feit dat boot niet bleef drijven"het eigen gebrek van de ark. Ten aanzien van het niet blijven drijven (ofwel zinken) heeft het hof in het voorgaande uiteen gezet dat dit diverse oorzaken kan hebben. Het enkele zinken is geen evenement in de zin van de polis, waarin het zinken zonder meer niet als evenement is genoemd. Het enkele zinken is, gezien de polis, zelfs onvoldoende om te concluderen dat sprake is van enig verzekerd evenement.
6.6.5
Scheurvorming is niet altijd een eigen gebrek in vorenbedoelde zin. Slechts als de kwaliteit van het materiaal en/of de constructie van het vaartuig tot scheurvorming heeft geleid is sprake van een eigen gebrek. Dat is echter niet wat [geïntimeerde] stelt. De scheurvorming was het gevolg van bevriezing en barsten van een waterleiding, lekkage in één van de drijvers, het scheefhangen ten opzichte van de andere drijver die middels een verbinding vast zat aan de andere drijver. Zoals reeds overwogen hebben beide partijen desgevraagd ter zitting meegedeeld deze feitelijke keten van gebeurtenissen te onderschrijven. Uit deze feiten en omstandigheden volgt echter niet dat het materiaal van het vaartuig of de constructie daarvan kwalitatief minderwaardige was. Van een eigen gebrek in de zin van de polis is derhalve geen sprake.
6.6.6
Nu geen sprake is van een van buiten komend onheil en/of een eigen gebrek kan [geïntimeerde] geen aanspraak maken op dekking van zijn schade. Dat geldt hier te meer nu de rechtsvoorganger van NNS bij brief van 7 oktober 2009 haar verzekerden, waaronder [geïntimeerde], heeft gewaarschuwd dat schade als gevolg van in de vorst periode bevroren en gebarsten waterleidingen niet onder de dekking van de polis vallen. Ook van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 9 van de verzekeringsvoorwaarden is daarom geen sprake.
Slotsom
6.7
Uit het vorenstaande volgt dat in ieder geval de grieven 6, 7, 8, 9 14, 15 en 18 slagen. De overige grieven behoeven daarmee geen afzonderlijke beoordeling. Daaruit volgt dat het vonnis van de rechtbank dient te worden vernietigd. De vordering zal alsnog worden afgewezen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in zowel eerste aanleg (2 punten, tarief IV) als in hoger beroep (2 punten, tarief IV).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van NNS: in eerste aanleg op € 568,- aan verschotten en
€ 1.788,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 756,64 aan verschotten en € 3.262,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
Aldus gewezen door mr. G. van Rijssen, mr. M.M.A. Wind en mr. R.Ch. Verschuur en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 30 juli 2013.