ECLI:NL:GHARL:2013:5629

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
BK 11/00203
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verbindende kracht van tarieven in de Legesverordening van de gemeente Haren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verbindende kracht van de tarieven in de Legesverordening van de gemeente Haren. De belanghebbende, een stichting, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag van de Heffingsambtenaar voor leges ter zake van een reguliere bouwvergunning. De belanghebbende stelde dat de tarieven in de Tarieventabel 2007 niet rechtsgeldig waren vastgesteld, omdat de geraamde baten niet boven de geraamde lasten uitkwamen en dat er bij de toerekening van kosten aan de leges belaste diensten in strijd met algemene rechtsbeginselen was gehandeld. Het Hof heeft de feiten en de procedure in detail onderzocht, waarbij het de argumenten van beide partijen heeft gewogen. Het Hof concludeerde dat de Heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven in de geraamde baten en lasten en dat de tarieven in de Tarieventabel niet onredelijk of willekeurig waren. De uitspraak van de rechtbank Groningen werd bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. Het Hof oordeelde dat de gemeente aan haar verplichtingen had voldaan en dat de kosten die aan de leges waren toegerekend, in overeenstemming waren met de wetgeving. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om transparant te zijn in hun begrotingen en de toerekening van kosten aan leges.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummer 11/00203
uitspraakdatum: 30 juli 2013
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Stichting [X], gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 26 mei 2011, nr. AWB 08/1643, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Haren(hierna: de Heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De Heffingsambtenaar heeft bij nota van 18 oktober 2007, factuurnummer [000000000], van belanghebbende ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag van een reguliere bouwvergunning € 76.855 aan leges gevorderd (hierna: de aanslag).
1.2
Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 3 juli 2008 heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Groningen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 26 mei 2011, nr. AWB 08/1643, het beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot € 75.855.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op de zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] en mr. [B] namens belanghebbende alsmede mr. [C], [D] en [E] namens de Heffingsambtenaar.
1.7
Belanghebbende heeft voorafgaande aan de zitting van het Hof een pleitnota aan het Hof en aan de Heffingsambtenaar gezonden. De Heffingsambtenaar heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Op 16 juli 2007 heeft belanghebbende bij de gemeente Haren een aanvraag tot het verlenen van een reguliere bouwvergunning ingediend. Ter zake van het in behandeling nemen van deze aanvraag heeft de Heffingsambtenaar de aanslag opgelegd. De aanslag is bij brief van 10 oktober 2007, verzonden op 22 oktober 2007, als volgt toegelicht:
“Voor het in behandeling nemen van de aanvraag om een reguliere bouwvergunning voor het veranderen van een verpleegtehuis op het perceel [a-straat] 3A te [Z], brengen wij u de volgende leges in rekening.
Het basisbedrag is gebaseerd op een stichtingskostenbedrag (..) van € 2.100.000,00.
Basisbedrag : €. 75.550,00
Welstandsadvies : €. 1.205,50
Start bouw : €. 50,00
Gereed bouw : €. 50,00
(…)”
2.2
In de uitspraak op bezwaar is het volgende overzicht van de kostendekkendheid van de verordening opgenomen:

Bouwzaken, burgerzaken
en overige dienstverlening
OmschrijvingKosten Opbrengsten %kdh
Bouwzaken € 704.321 € 703.750 99.9 %
Burgerzaken € 421.616 € 235.655 55.9 %
Overige diensten € 96.356 € 24.209 25.1 %
Totaal € 1.222.293 € 963.614 78.8 %
In de bijlage bij de uitspraak op bezwaar is het volgende “OVERZICHT GERAAMDE BATEN EN LASTEN 2007 M.B.T. LEGESVERORDENING” opgenomen:

Bouwzaken 704.321
Uren tbv diensten op afdeling 600.675
Kosten andere afdelingen, BTW, oninbaarheid 88.136
Kapitaallasten 15.510
Burgerzaken 421.616
Uren tbv diensten op afdeling 285.719
Kosten Rijk 51.452
Kosten andere afdelingen, BTW, oninbaarheid 76.795
Kapitaallasten 7.650
Overige dienstverlening 96.356
Uren tbv diensten op afdeling 77.150
Kosten andere afdelingen, BTW, oninbaarheid 19.206
TOTAAL LASTEN LEGESVERORDENING 1.222.293
Legesopbrengsten bouwzaken 703.750 99,9%
Legesopbrengsten burgerzaken 235.655 55,9%
Legesopbrengsten overige
dienstverlening 24.209 25,1%
TOTAAL BATEN LEGESVERORDENING 963.614
Percentage kostendekkendheid totaal 78,8%
2.3
In de procedure voor de Rechtbank heeft de Heffingsambtenaar bij fax van 28 oktober 2009 “nadere specificaties van de geraamde baten en lasten met betrekking tot de Legesverordening van de gemeente Haren over het jaar 2007” overgelegd. Deze specificaties geven een nadere uitsplitsing van het in de bijlage bij de uitspraak op bezwaar opgenomen overzicht voor “product 265 Bouwzaken 2007”, “Burgerzaken” en “Overige Diensten”.
In de specificatie “product 265 Bouwzaken 2007” zijn de volgende, op de beleidsbegroting van de gemeente Haren gebaseerde kosten vermeld:
  • subproduct 26510 Bouwzaken algemeen 223.210
  • subproduct 26520 Schetsplannen 56.700
  • subproduct 26530 Reguliere bouwvergunningen 371.630
  • subproduct 26540 Lichte bouwvergunningen 62.100
  • subproduct 26550 Sloopvergunningen 13.890
  • subproduct 26560 Projecten bouwzaken 23.800
Deze kosten, in totaal € 751.330, zijn toegerekend aan de met leges belaste diensten. In een toelichting op de specificatie merkt de Heffingsambtenaar op dat het toegerekende bedrag van € 751.330 verminderd moet worden met € 40.000 “voor een aantal ROV-zaken (Ruimtelijke ordening en volkshuisvesting), zoals handhaving, huisnummering en een project dat betrekking heeft op de bevordering van duurzaam, energiezuinig en veilig bouwen”.
Vervolgens zijn op het resterende bedrag aan kosten van € 711.330 “diverse vermeerderingen en verminderingen” toegepast:
  • Correctie voor inflatie 1,25% € 863 +/+
  • BTW 19% € 13.274 +/+
  • Oninbaarheid (dubieuze debiteuren) € 5.000 +/+
  • Brandweerkosten met betrekking tot bouwvergunningen € 3.500 +/+
  • Uren juridische procedures € 29.645 -/-
Na deze vermeerderingen en verminderingen bedragen de aan de met bouwleges belaste diensten toegerekende kosten € 704.231.
2.4.
In de procedure voor de Rechtbank heeft de Heffingsambtenaar bij brief van 22 juni 2010 onder meer het volgende overzicht van het “subproduct 29.10 Persoonsregistraties (GBA) Burgerzaken” overgelegd.
“Begroting 2007
Subproduct 29.10 Persoonsregistratie
Activiteit GBA uren per jaar bedrag
Mutaties, mailing en controle in GBA 884 € 61.880
Selecties maken uit GBA 208 € 14.560
Aanmeldingen uit het buitenland
verwerken in GBA 208 € 14.560
4. Archiefonderzoek 260 € 18.200
5. Applicatiebeheer GBA 286 € 20.020
6. Uittreksels uit GBA halen 110 € 7.070
7. Vestigingen en binnenverhuizingen
verwerken in GBA 68 € 4.760
8. Controle persoonslijsten (PL-en) in GBA
450 € 31.500
Totaal 2.474 € 173.180
(…)
Verder zijn ten laste van dit product kosten begroot i.v.m. de kosten [F], toelevering afdeling Systemen en Informatie en kosten T&T (online raadplegen) samen € 46.938. De totale begroting op het subproduct 29.10 “Persoonsregistratie GBA” is € 220.118 (€ 173.180 + € 46.938).”
2.5
In de onder 2.4 genoemde brief heeft de Heffingsambtenaar voorts opgemerkt dat er bij de berekening van het in de uitspraak op bezwaar vermelde dekkingspercentage vier subproducten abusievelijk over het hoofd zijn gezien, te weten Woningbouw en Beheer (26420), Overig Wegen, Straten en Pleinen (4790), Fiscaal gebied (6420) en Baten parkeren (6490). Uit onderzoek in de begroting op het laagste niveau naar kosten en baten, die in verband staan met legesfeiten, is, aldus de Heffingsambtenaar, gebleken dat ook deze subproducten kosten en/of baten bevatten die zijn gekoppeld aan met leges belaste diensten. De geraamde baten en lasten van deze vier subproducten leiden in totaal tot een bijtelling bij de baten van € 50.542 en tot een bijtelling bij de lasten van € 32.951. De Heffingsambtenaar heeft in de meergenoemde brief erkend dat in de specificatie van de kosten een aantal delen van de kostenposten ten onrechte zijn toegerekend aan de leges. Dit betreft een deel van de post Handhaving en Toezicht Reclame (€ 7.245) en een deel van de post Bouwzaken Algemeen (€ 32.200). Rekening houdend met voorgaande cijfers bedragen de geraamde lasten ter zake van met leges belaste diensten in totaal € 1.215.799 en de geraamde baten van de leges € 1.014.156. Het dekkingspercentage bedraagt volgens dit nadere standpunt van de Heffingsambtenaar 83,4.
2.6
In hoger beroep heeft de Heffingsambtenaar bij brief van 9 november 2012 een overzicht van de overheadkosten in 2007 overgelegd. De samenvatting van dit overzicht luidt:
“Totale kostenbegroting van alle uren 10.829.635
Totale Urenkosten leges 963.460
Totale overheadkosten 4.355.828
Overhead toegerekend aan leges 387.517
De breuk is dus 963.460/10.829.635 maal de totale overheadkosten. Hiermee komt het bedrag van de overhead die toegerekend is aan de leges op € 387.517. Hieronder is in een tabel aangegeven welke producten in de overheadberekening zitten en voor welke bedragen deze zijn meegenomen.
Producten Totaalbedrag Overhead Overhead mee-
genomen in leges
Administratieve Organisatie 32.154 2.861
Bestel- en personenauto’s 145.805 12.972
Betalingsverkeer en Invorderingen 187.420 16.674
CMD Programmatuur 44.337 3.944
Concernmanagement 127.365 11.331
Facilitaire voorzieningen 700.911 62.357
Gebouwen Beheer 46.400 4.128
Informatie 218.744 19.461
Materieel zonder tijdsregistratie 142.593 12.686
Personeelsbeleid 465.503 41.414
Primaire arbeidsvoorwaarden 755.395 67.204
Registratie van Financiële e.a.g 289.897 25.791
Secundaire arbeidsvoorwaarden 122.200 10.872
Systemen 750.089 66.732
Tekstverwerking 181.067 16.109
Treasury 5.950 529
Verzekeringen en aansprakelijkheid 13.300 1.183
[b-straat] 9A
126.698 11.272
4.355.828 387.517”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of
1e. aan de tarieven, opgenomen in de Tarieventabel 2007 (hierna: de Tarieventabel) behorende bij de verordening op de heffing en de invordering van leges 2000 (hierna: de Legesverordening), verbindende kracht moet worden ontzegd omdat de tarieven niet zodanig zijn vastgesteld dat de geraamde baten van de leges niet uitgaan boven de geraamde lasten terzake;
2e. aan de tarieven, opgenomen in de Tarieventabel, verbindende kracht moet worden ontzegd omdat bij de toerekening van geraamde kosten aan de met leges belaste diensten is gehandeld in strijd met de algemene rechtsbeginselen;
3e. aan het tarief van 3,55% van de bouwsom verbindende kracht moet worden ontzegd omdat het leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen aan de gemeente van de bevoegdheid om leges te heffen niet op het oog heeft gehad.
3.2
Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de aanslag.
3.3
De Heffingsambtenaar beantwoordt de in geschil zijnde vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Artikel 2 van de Legesverordening luidt:
“Onder de naam “leges” worden rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel”.
4.2
Artikel 5, lid 1, van de Legesverordening luidt:
“1. De Leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.”
4.3
In Hoofdstuk 5, Ruimtelijke ordening en volkshuisvesting, van de Tarieventabel is onder meer bepaald:

2 Bouwvergunningen
5.2.
het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van:
(…)
5.2.3
een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Woningwet (…) 3,55% van de bouwsom met een minimum van € 85,-“.
4.4.
In HR 24 april 2009, nr. 07/12961, LJN BI1968, gelezen in samenhang met HR 6 januari 2012, nr. 10/03677, LJN BR0689, formuleert de Hoge Raad vuistregels voor de beoordeling van geschillen over de toepassing van het bepaalde in artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet (hierna: de opbrengstlimiet). Deze vuistregels houden het volgende in.
4.5
Een geschil over overschrijding van de opbrengstlimiet wordt procesrechtelijk hierdoor gekenmerkt dat niet de belanghebbende die het geschilpunt opwerpt, maar de heffingsambtenaar de partij is die beschikt over de gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van dat geschilpunt. Die omstandigheid leidt tot de hierna onder 4.6 en 4.7 omschreven (verzwaarde) eisen aan de motivering die de heffingsambtenaar geeft voor zijn betwisting dat de opbrengstlimiet is overschreden.
4.6
Indien een belanghebbende aan de orde stelt of de geraamde baten de geraamde 'lasten ter zake' hebben overschreden, dient de heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen. Dat inzicht kan verschaft worden op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens, waaronder gegevens die (nog) niet bekend zijn ten tijde van de vaststelling van de verordening. Daarbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat het wel moet gaan om gegevens die zijn terug te voeren op baten en lasten die in de gemeentebegroting zijn opgenomen. Gelet op dit uitgangspunt gaat het om de vraag of de toerekening van de kosten aan belaste diensten niet in strijd komt met de voor de gemeente geldende comptabiliteitsvoorschriften.
4.7
Indien de belanghebbende ten aanzien van één of meer posten in de raming in twijfel trekt of de post kan worden aangemerkt als een 'last ter zake', dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze post(en) te verstrekken, teneinde - naar vermogen - deze twijfel weg te nemen.
4.8
Indien de belanghebbende niet stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, heeft de rechter slechts de rechtsvraag te beantwoorden of, uitgaande van die feiten, de desbetreffende post kan worden aangemerkt als een 'last ter zake'. Bij ontkennende beantwoording van die vraag dient hij te beoordelen of daardoor de opbrengstlimiet is overschreden.
4.9
Indien de belanghebbende wél stelt dat die feitelijke gegevens onjuist zijn, draagt de belanghebbende de bewijslast van zijn stelling dat de door de heffingsambtenaar verschafte feitelijke gegevens onjuist zijn, omdat die onjuistheid een voorwaarde is voor het intreden van het rechtsgevolg dat hij inroept (onverbindendheid van de verordening). Na bewijslevering dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, de rechtsvraag te beantwoorden of de desbetreffende post kan worden aangemerkt als een 'last ter zake', en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden.
4.1
Naar het oordeel van het Hof zijn de onder 4.6 tot en met 4.9 vermelde vuistregels eveneens van toepassing indien de belanghebbende in twijfel trekt dat de door de heffingsambtenaar verschafte raming van de baten volledig is omdat daarin één of meer baten niet of niet volledig in aanmerking zijn genomen.
4.11
Onder ‘lasten ter zake’ dienen naar het oordeel van het Hof te worden verstaan op de gemeente drukkende lasten die voortvloeien uit de verlening van belaste diensten of daarmee meer dan zijdelings verband houden. Kostenposten die niet of slechts zijdelings verband houden met belaste diensten, omdat zij nagenoeg geheel andere doeleinden dienen, kunnen dus niet door heffing van rechten (hier: van leges) worden verhaald (vgl. HR 31 maart 1999, nr. 33427, LJN AA2720). Kostenposten hangen zijdelings met belaste diensten samen indien zij daarmee voor minder dan 10% samenhangen (vgl. HR 4 juni 2010, nr. 08/00313 en 08/00314, LJN BL0990 en LJN BL1015).
4.12
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 229b van de Gemeentewet volgt ondubbelzinnig dat de wetgever heeft bedoeld dat de opbrengstlimiet wordt toegepast op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden. Daarbij gaat het dus niet om de kostendekking per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de verordening opgenomen diensten (vgl. HR 4 februari 2005, nr. 38860, LJN AP1951).
4.13
Wel dient de gemeente, die ervoor kiest in één verordening tarieven voor verschillende (groepen van) diensten op te nemen, op controleerbare wijze vast te leggen welke uitgaven zij in welke mate door heffing van elk van de tarieven beoogt te dekken (vgl. HR 31 maart 1999, nr. 33427, LJN AA2720). Deze controleerbare vastlegging dient met name om toetsing van een bepaalde heffing aan algemene rechtsbeginselen mogelijk te maken. Voor de toetsing aan de opbrengstlimiet heeft zij geen betekenis (vgl. HR 4 februari 2005, nr. 38860, LJN AP1951).
4.14
Belanghebbende heeft gesteld dat de geraamde baten van de op basis van de Legesverordening en de Tarieventabel geheven leges de geraamde 'lasten ter zake' hebben overschreden. Derhalve dient de Heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende.
4.15
In de uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de onder 2.2 opgenomen informatie over de geraamde baten van de leges en de geraamde ‘lasten ter zake’ verstrekt. Deze informatie heeft de Heffingsambtenaar nadien aangevuld met (onder meer) de onder 2.3 genoemde “nadere specificaties van de geraamde baten en lasten met betrekking tot de Legesverordening van de gemeente Haren over het jaar 2007”, het onder 2.4 genoemde overzicht van het ‘subproduct Persoonsregistraties (GBA) Burgerzaken”, de onder 2.5 vermelde nadere cijfers en het onder 2.6 genoemde overzicht van de overheadkosten in 2007. Tezamen geven deze gegevens naar het oordeel van het Hof voldoende inzicht in de desbetreffende ramingen. Dat de gegevens (nog) niet in de door de Heffingsambtenaar in de procedure overgelegde vorm bestonden ten tijde van de vaststelling van de tarieven van de leges voor het jaar 2007 is, gelet op hetgeen de Hoge Raad dienaangaande overweegt in het onder 4.4 genoemde arrest HR 6 januari 2012, nr.10/03677, LJN BR0689, niet van belang.
4.16
De Heffingsambtenaar heeft gesteld dat de onder 2.2, 2.3, 2.4, 2.5 en 2.6 genoemde en de overigens door hem verstrekte gegevens terug zijn te voeren op baten en lasten die in de gemeentebegroting zijn opgenomen. Naast hetgeen de Heffingsambtenaar ter onderbouwing van deze stelling in de van hem afkomstige stukken heeft aangevoerd, heeft hij ter zitting van het Hof een beschrijving van de gang van zaken bij de vaststelling van de gemeentebegroting en van de tarieven van (onder meer) de leges gegeven. Deze gang van zaken is – samengevat – als volgt.
De begrotingen van eerdere jaren, alsmede de uitwerking en de uitvoering daarvan, leveren informatie op die de basis vormt van een meerjarenraming (‘vijfjarenbegroting’). In de voorjaarsnota worden daaraan beleidsaccenten toegevoegd. Zo ontstaat de primaire begroting. Deze wordt ook wel beleidsbegroting of programmabegroting genoemd. Het gaat om een begroting op hoofdlijnen; zij bevat geen gedetailleerde gegevens over de geraamde opbrengsten van de leges en de ‘lasten ter zake’. Op basis van de primaire begroting wordt in het najaar een (meer gedetailleerde) beheersbegroting opgesteld. De begroting en de tarieven van – onder meer – de leges van een bepaald begrotingsjaar worden aan het einde van het voorafgaande jaar door de gemeenteraad vastgesteld. Er wordt vier maal stilgestaan bij de (uitvoering van de) begroting: bij de voorjaarsnota, bij de bestuursrapportages in juni en in september en bij het jaarverslag. In de loop van het begrotingsjaar begint dezelfde cyclus voor het volgende begrotingsjaar. De gemeenteraad is in een continu proces voortdurend betrokken bij de totstandkoming en de uitvoering van de opeenvolgende jaarlijkse begrotingen. De primaire begroting en de beheersbegroting kunnen niet los van elkaar worden gezien; de beheersbegroting is een uitwerking van de primaire begroting. De (cijfermatige) gegevens die de Heffingsambtenaar heeft overgelegd zijn terug te voeren op de primaire begroting omdat alle detailleringen plaatsvinden op basis van deze begroting. Daarnaar gevraagd heeft belanghebbende niet betwist dat de gang van zaken bij de vaststelling van de gemeentebegroting en van de tarieven van (onder meer) de leges is zoals de Heffingsambtenaar deze heeft beschreven.
4.17
Gelet op hetgeen onder 4.16 is overwogen, alsmede op de voor de gemeente geldende, in artikel 186 van de Gemeentewet en het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten,
Staatsblad2003,27, opgenomen comptabiliteitsvoorschriften, is het Hof van oordeel dat de gegevens die de Heffingsambtenaar heeft verstrekt om inzage te geven in de ramingen van de baten van de leges en de ‘lasten ter zake’, zijn terug te voeren op baten en lasten die in de gemeentebegroting zijn opgenomen.
4.18
Belanghebbende trekt ten aanzien van een aantal, hierna onder 4.21 genoemde kosten en opbrengsten in de ramingen in twijfel of deze kosten kunnen worden aangemerkt als 'lasten ter zake', onderscheidenlijk of deze opbrengsten (volledig) in aanmerking zijn genomen. Derhalve dient de Heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze kosten en opbrengsten te verstrekken, teneinde - naar vermogen - de twijfel van belanghebbende daarover weg te nemen. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende.
4.19
Het Hof stelt voorop dat het – naar vermogen - wegnemen van twijfel over bepaalde geraamde kosten en geraamde opbrengsten iets anders is dan het aannemelijk maken dat de desbetreffende kosten en opbrengsten tot de juiste bedragen zijn geraamd. Met de onder 2.2, 2.3, 2.4, 2.5 en 2.6 genoemde gegevens en hetgeen de Heffingsambtenaar in de van hem afkomstige stukken overigens aan inlichtingen inzake de door belanghebbende in twijfel getrokken kosten en opbrengsten heeft verstrekt, heeft de Heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof gedaan wat in zijn vermogen lag om de twijfel van belanghebbende over de door haar genoemde kosten en opbrengsten weg te nemen. Anders dan belanghebbende stelt behoefde de Heffingsambtenaar voor dit doel niet (tevens) andere of uitgebreidere inlichtingen te verstrekken dan hij heeft verstrekt.
4.2
Belanghebbende heeft niet gesteld dat de in de inlichtingen van de Heffingsambtenaar begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn. Dit brengt, gelet op hetgeen onder 4.8 is overwogen, mee dat het Hof, uitgaande van de door de Heffingsambtenaar verstrekte feitelijke gegevens, de rechtsvraag dient te beantwoorden of de desbetreffende kosten voor de toepassing van de opbrengstlimiet kunnen worden aangemerkt als 'lasten ter zake' alsmede of de desbetreffende baten bij de raming van de opbrengsten (volledig) in aanmerking zijn genomen Dienaangaande overweegt het Hof het volgende.
4.21
Belanghebbende stelt dat een aantal kosten bij de raming van de ‘lasten ter zake’ ten onrechte in aanmerking is genomen omdat de werkzaamheden van de gemeente waarop deze kosten betrekking hebben, geen diensten in de zin van artikel 229, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet zijn en/of geheel of ten dele geen verband of niet meer dan zijdelings verband houden met diensten ter zake waarvan de gemeente leges heft. Het betreft:
a alle kosten die verband houden met de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (hierna: de GBA);
b indien het Hof het standpunt onder a. verwerpt: alle kosten als bedoeld onder a. met uitzondering van de kosten die rechtstreeks kunnen worden toegerekend aan het verstrekken van uittreksels uit de GBA;
c indien het Hof ook standpunt onder b. verwerpt:
  • de kosten van mutaties, mailing en controle in GBA;
  • de kosten van het verwerken vestigingen en binnenverhuizingen in GBA;
  • de kosten van controle en persoonslijsten in GBA;
  • de kosten van applicatiebeheer GBA;
  • de kosten T&T (online raadplegen) GBA;
  • de kosten [F] GBA;
  • de kosten afdeling Systemen en Informatie GBA;
d de kosten rijbewijzen;
e de kosten reisdocumenten;
f de kosten vrijstellingen;
g de kosten gemeentewinkel;
h alle kosten verband houdende met bouwvergunningen;
i indien het Hof het standpunt onder o. verwerpt:
  • de kosten van de werkzaamheden die de gemeente maakt in verband met het vergunningvrij bouwen;
  • de kosten Bouwzaken algemeen;
  • de kosten directie;
j alle overheadkosten en meer in het bijzonder:
  • de kosten administratieve organisatie;
  • de kosten bestel- en personenauto’s;
  • de kosten CMD-progammatuur;
  • de kosten concernmanagement;
  • de kosten informatie;
  • de kosten materieel zonder tijdsregistratie;
  • de kosten personeelsbeleid;
  • de kosten registratie Financiële e.a.g.;
  • de kosten systemen;
  • de kosten treasury;
  • de kosten [b-straat] 9A.
4.22
Belanghebbende stelt voorts dat bij de raming van de opbrengsten van de leges ten onrechte niet of tot een te laag bedrag in aanmerking zijn genomen:
- de opbrengsten ter zake van het verstrekken van uittreksels uit de GBA;
  • de opbrengsten van de ter zake van archief onderzoek GBA in rekening gebrachte leges;
  • de opbrengsten akten uittreksel (Burgerlijke stand);
  • de opbrengsten verstrekking rijbewijzen;
  • de opbrengsten bouwleges.
4.23
De Heffingsambtenaar heeft de onder 4.21 en 4.22 genoemde stellingen van belanghebbende gemotiveerd betwist.
4.24
Aangaande de onder 4.21 en 4.22 vermelde standpunten van belanghebbende en de betwisting daarvan door de Heffingsambtenaar overweegt het Hof het volgende.
4.25
Belanghebbende neemt met betrekking tot de kosten die verband houden met de GBA het standpunt in dat de werkzaamheden van de gemeente waarop deze kosten betrekking hebben, niet rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang. Derhalve kunnen, aldus belanghebbende, deze kosten niet als ‘lasten ter zake’ in aanmerking worden genomen. Indien het Hof deze stelling verwerpt, dient de toerekening van kosten die verband houden met de GBA volgens belanghebbende beperkt te worden tot de kosten die direct samenhangen met de verstrekking van uittreksels uit de GBA.
4.26
Het Hof stelt voorop dat de vraag of de werkzaamheden rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang slechts relevant is indien ter zake van de dienstverlening leges worden geheven (hierna: belaste diensten). De belaste diensten waar het hier om gaat zijn in de eerste plaats de in Hoofdstuk 4, Verstrekkingen uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, van de Tarieventabel genoemde diensten. Naar het oordeel van het Hof worden deze belaste diensten ten behoeve van de individualiseerbare belangen van de aanvragers van de diensten verleend. Bij dit oordeel neemt het Hof in aanmerking dat het behandelen van een aanvraag van een verstrekking uit de GBA eerst en vooral het individuele belang van de aanvrager dient. Vervolgens rijst de vraag of de werkzaamheden van de GBA rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met deze belaste diensten. Het Hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Anders dan belanghebbende betoogt, zijn alle werkzaamheden die de gemeente verricht om de GBA in stand te houden en te verbeteren, noodzakelijk om de verlening van de hier bedoelde belaste diensten mogelijk te maken. Zonder een goed functionerende GBA kunnen de belaste diensten immers niet worden verleend.
Gelet op het vorengaande verwerpt het Hof de onder 4.21, ad a en ad b, vermelde standpunten van belanghebbende.
4.27
Met betrekking tot de kosten van mutaties, mailing en controle in de GBA, de kosten van het verwerken vestigingen en binnenverhuizingen in de GBA, de kosten van controle en persoonslijsten in de GBA, de kosten van applicatiebeheer GBA, de kosten T&T (online raadplegen) van de GBA, de kosten [F] GBA en de kosten afdeling Systemen en informatie GBA neemt belanghebbende het standpunt in dat deze kosten geheel of ten dele geen verband of niet meer dan zijdelings verband houden met diensten ter zake waarvan leges (kunnen) worden geheven. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. Een kostenpost kan slechts dan niet als 'last ter zake' worden aangemerkt, indien deze geheel of nagenoeg geheel andere doeleinden dient (vgl. hiervoor 4.11). Dit betekent dat, naast de directe kosten, ook indirecte kosten als 'last ter zake' mogen worden aangemerkt. De door de Hoge Raad geformuleerde vuistregel dat kosten zijdelings met belaste diensten samenhangen indien zij daarmee voor minder dan 10% samenhangen (vgl. HR 4 juni 2010, nr. 08/00313 en 08/00314, LJN BL0990 en LJN BL1015) mag naar het oordeel van het Hof niet zo worden uitgelegd dat kostenposten die voor meer dan 10% met belaste diensten samenhangen, slechts naar de mate van hun samenhang met belaste diensten aan die diensten kunnen worden toegerekend. In beginsel staat het de gemeentelijke wetgever vrij om de tarieven zo vast te stellen dat kosten die voor meer dan 10% met belaste diensten samenhangen, voor een gedeelte dat groter is dan overeenkomt met de mate van hun samenhang met belaste diensten door legesheffing worden verhaald. Dit is slechts anders, indien het verschil tussen enerzijds het gedeelte van de meer dan zijdelings met belaste diensten samenhangende kosten dat door legesheffing wordt verhaald en anderzijds de mate van samenhang van deze kosten met belaste diensten, zo groot is dat dit noopt tot het oordeel dat sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid aan gemeenten om voor het genot van diensten rechten (hier: leges) te heffen, niet op het oog kan hebben gehad. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Heffingsambtenaar, niet aannemelijk gemaakt dat de hier aan de orde zijnde kosten niet of slechts zijdelings verband houden met belaste diensten en evenmin dat de mate waarin de meer dan zijdelings met belaste dienstens samenhangende kosten door legesheffing worden verhaald leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing in de zo-even bedoelde zin.
Belanghebbende stelt dat met de kosten T&T GBA, [F] GBA en afdeling Systemen en Informatie GBA tweemaal rekening is gehouden, namelijk ook bij de hierna te behandelen overheadkosten. De Heffingsambtenaar betwist dit; hij stelt daartoe dat de kosten T&T GBA, [F] GBA en afdeling Systemen en Informatie GBA rechtstreeks worden toegerekend aan de specifieke dienstverlening van burgerzaken. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door de Heffingsambtenaar heeft belanghebbende haar stelling niet aannemelijk gemaakt.
Mitsdien verwerpt het Hof het onder 4.21, ad c, vermelde standpunt van belanghebbende.
4.28
Ook met betrekking tot de kosten rijbewijzen, de kosten reisdocumenten, de kosten vrijstellingen en de kosten gemeentewinkel neemt belanghebbende het standpunt in dat deze kosten geheel of ten dele geen verband of niet meer dan zijdelings verband houden met diensten ter zake waarvan leges (kunnen) worden geheven. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende.
Wat betreft de kosten rijbewijzen, de kosten reisdocumenten (met uitzondering van de hierna te behandelen kosten die verband houden met het verstrekken van identiteitskaarten) en de kosten gemeentewinkel heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Heffingsambtenaar, niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten niet of slechts zijdelings verband houden met belaste diensten en evenmin dat de mate waarin de meer dan zijdelings met belaste dienstens samenhangende kosten door legesheffing worden verhaald leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid om voor het genot van diensten rechten (hier: leges) te heffen, niet op het ook kan hebben gehad. Het Hof verwijst voor de motivering van dit oordeel naar hetgeen dienaangaande onder 4.27 is overwogen.
Belanghebbende betoogt terecht dat kosten die verband houden met het verstrekken van identiteitskaarten gelet op het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2011, nr. 10/04967, LJN BQ4105, niet door legesheffing kunnen worden verhaald. Hieraan doet, anders dan de Heffingsambtenaar betoogt, niet af dat de gemeentelijke wetgever (de gemeenteraad) ten tijde van het vaststellen van de Tarieventabel 2007 nog geen kennis kon hebben van dit arrest zodat het hem toen in redelijkheid niet duidelijk kon zijn geweest dat de kosten die verband houden met het verstrekken van identiteitskaarten geen lasten ter zake van belaste diensten zijn. De Heffingsambtenaar heeft gesteld en het Hof acht aannemelijk dat de geraamde kosten die verband houden met het verstrekken van identiteitskaarten € 14.560 (208 uur à € 70 per uur) bedragen. Bij de beantwoording van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden dient dit bedrag niet tot de ‘lasten ter zake’ te worden gerekend.
Partijen zijn eenparig van mening dat kosten die verband houden met de vrijstellingen van aanvragen omtrent het inkomen of vermogen niet door middel van legesheffing mogen worden verhaald. Belanghebbende stelt dat niet is uit te sluiten dat de hier bedoelde kosten toch aan met leges belaste diensten zijn toegerekend. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende deze, door de Heffingsambtenaar weersproken, stelling niet met feiten onderbouwd.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het Hof de onder 4.21, ad d, e. f en g, vermelde standpunten van belanghebbende, met uitzondering van haar standpunt inzake de kosten die verband houden met het verstrekken van identiteitskaarten.
4.29
Belanghebbende neemt met betrekking tot de kosten die verband houden met het behandelen van aanvragen van bouwvergunningen en andere in Hoofdstuk 5, Ruimtelijke ordening en volkshuisvesting, van de Tarieventabel genoemde diensten (hierna kortweg: bouwaanvragen) het standpunt in dat de werkzaamheden van de gemeente waarop deze kosten betrekking hebben, niet rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang. Derhalve heeft de gemeente, aldus belanghebbende, deze kosten ten onrechte als ‘lasten ter zake’ in aanmerking genomen. Naar het oordeel van het Hof dient de behandeling van een aanvraag van een bouwvergunning. Eerst en vooral het individuele belang van de aanvrager die immers zonder de aangevraagde vergunning het bouwwerk, op de bouw waarvan de aanvraag betrekking heeft, niet kan realiseren.
Vervolgens rijst de vraag of de werkzaamheden die de gemeente in verband met de behandeling van bouwaanvragen verricht, daarmee rechtstreeks en in overheersende mate verband houden. Het Hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Daarbij overweegt het Hof het volgende. Noch in de tekst van de Gemeentewet, noch in de parlementaire behandeling daarvan, kan een aanknopingspunt worden gevonden voor de opvatting dat de wetgever alleen het oog zou hebben gehad op heffing van leges van geringe betekenis en niet op een retributie als de onderhavige welke wordt geheven ter zake van de diensten als genoemd in Hoofdstuk 5, Ruimtelijke ordening en volkshuisvesting, van de Tarieventabel. Met de term ‘leges’ worden niet slechts heffingen aangeduid die gericht zijn op het verhalen van de kosten van de administratieve handelingen die rechtstreeks verband houden met de vergunningverlening, maar ook heffingen die op vergoeding van de zo-even genoemde diensten zijn gericht (vgl. HR 1 juli 1969, nr. 16165, BNB 1969/185). Gelet op deze bedoeling van de wetgever dient er vanuit te worden gegaan dat alle werkzaamheden die de gemeente ten behoeve van de behandeling van bouwaanvragen verricht, daarmee rechtstreeks en in overheersende mate verband houden.
Gelet op het vorengaande verwerpt het Hof het onder 4.21, ad h, vermelde standpunt van belanghebbende.
4.3
Met betrekking tot de kosten van de werkzaamheden die de gemeente maakt in verband met het vergunningvrij bouwen, de kosten Bouwzaken algemeen en de kosten Directie neemt belanghebbende het standpunt in dat deze kosten geheel of ten dele geen verband of niet meer dan zijdelings verband houden met diensten ter zake waarvan leges (kunnen) worden geheven.
Belanghebbende heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Heffingsambtenaar, niet aannemelijk gemaakt dat de gemeente kosten van de werkzaamheden die zij in verband met vergunningvrij bouwen verricht, heeft toegerekend aan legesheffing onderworpen diensten.
De Heffingsambtenaar heeft (onder meer) in zijn brief van 1 mei 2013 een nadere toelichting gegeven op de kosten Bouwzaken algemeen en de kosten Directie met de op de voet van Hoofdstuk 5, Ruimtelijke ordening en volkshuisvesting, van de Tarieventabel belaste diensten. Deze toelichting, die berust op de onder 2.2, 2.3, 2.4, 2.5 en 2.6 genoemde gegevens en op de overigens door de Heffingsambtenaar verstrekte inlichtingen inzake de door belanghebbende in twijfel getrokken kostenposten, brengt het Hof tot het oordeel dat de kosten Bouwzaken algemeen en de kosten Directie meer dan zijdelings verband houden met de op de voet van Hoofdstuk 5, Ruimtelijke ordening en volkshuisvesting, van de Tarieventabel belaste diensten. Aan dit oordeel doet niet af hetgeen belanghebbende naar aanleiding van de toelichting heeft gesteld. Het Hof verwijst voor de motivering van dit oordeel naar hetgeen onder 4.27 is overwogen.
Gelet op het vorenstaande verwerpt het Hof het onder 4.21, ad i, genoemde standpunt van belanghebbende.
4.31
Belanghebbende neemt met betrekking tot de overheadkosten het standpunt in dat de werkzaamheden van de gemeente waarop deze kosten betrekking hebben, geheel of ten dele geen verband of niet meer dan zijdelings verband houden met diensten ter zake waarvan leges (kunnen) worden geheven. Belanghebbende heeft dit standpunt naar aanleiding van het door de Heffingsambtenaar overgelegde overzicht van de overheadkosten in 2007 (zie onder 2.6) nader uitgewerkt voor de in dat overzicht opgenomen kosten administratieve organisatie, kosten bestel- en personenauto’s, kosten CMD-progammatuur, kosten concernmanagement, kosten informatie, kosten materieel zonder tijdsregistratie, kosten personeelsbeleid, kosten registratie Financiële e.a.g., kosten systemen, kosten treasury en kosten [b-straat] 9A. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende.
Voor overheadkosten geldt hetgeen het Hof onder 4.27 over indirecte kosten heeft overwogen. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd, tegenover de gemotiveerde weerspreking van haar standpunt in deze door de Heffingsambtenaar, welke weerspreking berust op de onder 2.2, 2.3, 2.4, 2.5 en 2.6 genoemde gegevens en de overigens door de Heffingsambtenaar verstrekte inlichtingen, niet aannemelijk gemaakt dat de totale overheadkosten niet of slechts zijdelings verband houden met belaste diensten en evenmin dat de mate waarin de totale overheadkosten door legesheffing worden verhaald leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing in de onder 4.27 bedoelde zin.
Bij dit oordeel neemt het Hof in aanmerking dat het bij de aan belaste diensten toe te rekenen overheadkosten gaat om de feitelijk door de gemeente gemaakte overheadkosten. Dat deze feitelijk gemaakte overheadkosten hoger zijn dan die welke door het Rijk en andere overheden acceptabel worden geacht dan wel in rekening worden gebracht, doet – wat daarvan overigens ook zij – niet ter zake.
Ook wat betreft de afzonderlijke overheadkosten (kosten administratieve organisatie, kosten bestel- en personenauto’s, kosten CMD-progammatuur, kosten concernmanagement, kosten informatie, kosten materieel zonder tijdsregistratie, kosten personeelsbeleid, kosten registratie Financiële e.a.g., kosten systemen, kosten treasury en kosten [b-straat] 9A)
heeft belanghebbende met hetgeen zij over deze kostenposten heeft aangevoerd, tegenover de gemotiveerde weerspreking daarvan door de Heffingsambtenaar, welke weerspreking nader is toegelicht in de brief van de Heffingsambtenaar van 1 mei 2013, niet aannemelijk gemaakt dat de totale overheadkosten niet of slechts zijdelings verband houden met belaste diensten en evenmin dat de mate waarin de totale overheadkosten door legesheffing worden verhaald leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing in de onder 4.27 bedoelde zin.
Mitsdien verwerpt het Hof het onder 4.21, ad j, vermelde standpunt van belanghebbende.
4.32
Belanghebbende stelt dat de gemeente de opbrengsten van de onder 4.22 genoemde leges en daarmee de totale legesopbrengsten te laag heeft geraamd. Zou de gemeente de baten van de onder 4.22 genoemde leges hebben geraamd met inachtneming van alle relevante informatie waarover zij ten tijde van de ramingen beschikte of kon beschikken, dan zouden het totaal van de geraamde bouwlegesopbrengsten het totaal van de geraamde lasten de geraamde “lasten ter zake” hebben overtroffen, aldus belanghebbende.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende deze stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Heffingsambtenaar, niet aannemelijk gemaakt. Daarbij neemt het Hof het volgende in aanmerking. Uit de niet door belanghebbende weersproken beschrijving van de gang van zaken bij de vaststelling van de gemeentebegroting (zie onder 4.16) volgt dat de gemeente bij de ramingen van de legesopbrengsten, dus ook van de onder 4.22 genoemde legesopbrengsten, rekent met een op basis van de opbrengsten van eerdere jaren bepaald meerjaargemiddelde. Daarmee voorkomt de gemeente dat zij de opbrengsten van de leges structureel te hoog of te laag raamt. Incidentele ontwikkelingen die ten tijde van de vaststelling van de begroting en de tarieven nog niet bekend waren, kunnen ertoe leiden dat de gerealiseerde opbrengsten in positieve of negatieve zin van de op basis van het meerjaargemiddelde berekende geraamde opbrengsten afwijken. Deze afwijkingen brengen geen substantiële wijziging in de verhouding tussen de geraamde opbrengsten en de geraamde ‘lasten ter zake’.
Mitsdien verwerpt het Hof het onder 4.22 vermelde standpunt van belanghebbende.
4.33
Uit hetgeen onder 4.28 is overwogen volgt dat bij de beoordeling of de opbrengstlimiet is overschreden de kosten die verband houden met het verstrekken van identiteitskaarten ten bedrage van € 14.560 op de door de gemeente geraamde ‘lasten ter zake’ in mindering moeten worden gebracht. Na deze vermindering bedragen de ‘lasten ter zake’ (€ 1.215.799 - € 14.560 =) € 1.201.239. Dit bedrag is hoger dan het bedrag van de baten van de leges (€ 1.014.156). Mitsdien beantwoordt het Hof de eerste in geschil zijnde vraag ontkennend.
4.34
Belanghebbende stelt zich op het standpunt in dat aan de tarieven, opgenomen in de Tarieventabel, verbindende kracht moet worden ontzegd omdat bij de toerekening van geraamde kosten aan de met leges belaste diensten is gehandeld in strijd met de algemene rechtsbeginselen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft belanghebbende – samengevat – aangevoerd dat de gemeente niet heeft voldaan aan haar verplichting om op controleerbare wijze vast te leggen welke uitgaven zij in welke mate door heffing van elk van de tarieven in de Tarieventabel beoogt te dekken. Naar het oordeel van het Hof volgt uit de onder 2.2, 2.3, 2.4, 2.5 en 2.6 vermelde en de overigens door de Heffingsambtenaar verstrekte gegevens dat de gemeente wel aan haar zo-even genoemde verplichting heeft voldaan. Nu ook voor het overige in de vaststaande feiten geen steun is te vinden voor belanghebbendes standpunt dat bij de toerekening van geraamde kosten aan de met leges belaste diensten is gehandeld in strijd met de algemene rechtsbeginselen, beantwoordt het Hof de tweede in het geschil zijnde vraag ontkennend.
4.35
Belanghebbende stelt zich, onder verwijzing naar het arrest HR 14 augustus 2009, nr. 43.120, LJN BI1943, waarin de Hoge Raad overweegt dat het hanteren van een vast, bescheiden tarief van 1,4% van de bouwsom, niet kan worden gekenschetst als onredelijk of willekeurig, op het standpunt dat aan het tarief van 3,55% van de bouwsom verbindende kracht moet worden ontzegd. Naar het oordeel van het Hof heeft de Hoge Raad in het bedoelde arrest van 14 augustus 2009 geen maximum aan de hoogte van de (tarieven van de) bouwleges gesteld. Ook overigens bieden de gedingstukken geen grond voor het oordeel dat het bedrag van de legesheffing van – na vermindering bij de uitspraak van de Rechtbank – € 75.855 bij een bouwsom van circa € 2.100.000 in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel. Ook de derde in geschil zijnde vraag beantwoordt het Hof derhalve ontkennend.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr.  K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 30 juli 2013in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
K. de Jong-Braaksma
G.J. van Leijenhorst
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 31 juli 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.