In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag omzetbelasting die aan belanghebbende is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006. De naheffingsaanslag van € 69.943 werd opgelegd omdat de inspecteur van de Belastingdienst van mening was dat de eerder teruggegeven voorbelasting moest worden herzien, aangezien het pand na de oplevering volledig voor privédoeleinden werd gebruikt. Belanghebbende had eerder de voorbelasting in aftrek gebracht op basis van de voorgenomen verhuur van het pand aan de onderneming van zijn echtgenote. De rechtbank Arnhem had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de inspecteur terecht de herziening van de voorbelasting had doorgevoerd. Het hof stelde vast dat belanghebbende het pand in 2006 volledig voor privédoeleinden in gebruik had genomen, wat leidde tot de verplichting om de eerder teruggegeven voorbelasting terug te betalen. Belanghebbende voerde aan dat de verhuur aan zijn echtgenote geen economische activiteit was, maar het hof verwierp dit argument. Het hof concludeerde dat de herziening van de in aftrek gebrachte belasting moest plaatsvinden vanwege de gewijzigde bestemming van het pand, en dat de inspecteur bevoegd was om de naheffingsaanslag op te leggen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.