ECLI:NL:GHARL:2013:5462

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
BK 12-00116
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde aanslagen forensenbelasting en beschikbaarheid recreatiewoning

In deze zaak gaat het om de vraag of de aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2009 en 2010 terecht zijn opgelegd aan belanghebbende, die een gemeubileerde recreatiewoning bezit. De heffingsambtenaar van de gemeente Zeewolde heeft de aanslagen opgelegd op basis van de veronderstelling dat de recreatiewoning meer dan 90 dagen per jaar beschikbaar was voor belanghebbende of zijn gezin. Belanghebbende heeft echter gesteld dat hij en zijn echtgenoot in die jaren geen gebruik hebben gemaakt van de woning, behalve voor het noodzakelijke onderhoud en om deze voor verhuur gereed te maken.

De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft in eerste instantie de aanslagen vernietigd, maar de heffingsambtenaar is in hoger beroep gegaan. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak op 25 juni 2013 behandeld. Tijdens de zitting is belanghebbende vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. [A], en de heffingsambtenaar was vertegenwoordigd door [B]. Het Hof heeft vastgesteld dat de recreatiewoning uitsluitend bestemd was voor verhuur en dat er geen eigen gebruik door belanghebbende heeft plaatsgevonden, wat betekent dat de woning niet ter beschikking stond voor hem of zijn gezin.

Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar geen aanslagen forensenbelasting had mogen opleggen, omdat belanghebbende de woning niet voor eigen gebruik beschikbaar hield. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de heffingsambtenaar wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 944. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 12/00116 en 12/00117
uitspraakdatum:
25 juni 2013
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Zeewolde(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 maart 2012, nummers AWB 10/1908 en 11/1059, in het geding tussen heffingsambtenaar en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende voor het jaar 2009 en 2010 aanslagen forensenbelasting ten bedrage van respectievelijk € 500 en € 560 opgelegd in verband met het beschikbaar houden van een gemeubileerde recreatiewoning aan de [a-straat] 9-218 te [L] (hierna: de recreatiewoning).
1.2
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 1 maart 2012, die is hersteld bij uitspraak van 10 mei 2012, gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar en de aanslagen voor zover deze betrekking hebben op de recreatiewoning vernietigd.
1.4
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. [A], als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] namens de heffingsambtenaar.
1.7
Belanghebbende en zijn gemachtigde hebben ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft de recreatiewoning in eigendom. Hij en zijn echtgenoot hadden in 2009 en 2010 hun hoofdverblijf buiten de gemeente [L].
2.2
In de onderhavige jaren hebben belanghebbende en zijn echtgenoot geen gebruik gemaakt van de recreatiewoning, althans geen ander gebruik dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de aanslagen forensenbelasting terecht zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende de recreatiewoning in respectievelijk 2009 en 2010 op meer dan 90 dagen voor hem of zijn gezin beschikbaar hield.
3.2
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.4
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.
3.5
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid
4.1
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbendes beroep inzake de aanslag forensenbelasting 2009 buiten de wettelijke termijn van zes weken is ingediend (artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb). De Rechtbank heeft het beroep niettemin ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
4.2
Naar het oordeel van het Hof is het beroep binnen de wettelijke termijn ingediend. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 29 juni 2010. Belanghebbende heeft met dagtekening 15 juli 2010 een brief aan de heffingsambtenaar gezonden met als onderwerp ‘aanvullende informatie bezwaar forensenbelasting aanslagnummer (…)’ en daarin nadere informatie verstrekt over de feitelijke situatie met betrekking tot de verhuur van de recreatiewoning in 2009. Het stelsel van de wet brengt mede dat, nadat uitspraak op een bezwaarschrift tegen een aanslag is gedaan, een belastingplichtige verder slechts door middel van beroep zijn bezwaren kan doen gelden. Het Hof leidt uit de brief van 15 juli 2010 af dat belanghebbende, nadat de uitspraak op bezwaar was gedaan, nog bezwaar had tegen de aanslag forensenbelasting 2009. Ingevolge artikel 6:15, lid 2, van de Awb had de heffingsambtenaar dit geschrift moeten doorzenden aan de Rechtbank, waarna de Rechtbank het als beroepschrift in behandeling had moeten nemen. De Rechtbank had het beroep inzake de aanslag forenbelasting 2009 op deze grond ontvankelijk moeten achten.
Aanslag forensenbelasting
4.3
Indien een gemeubileerde woning weliswaar is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, moet worden aangenomen dat die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten (vgl. HR 24 juli 1995, nr. 30 470, LJN AA1657, BNB 1995/272; HR 22 december 2006, nr. 40.609, LJN AZ4972, BNB 2007/114).
4.4
Dit brengt mede dat een heffingsambtenaar in enig jaar slechts dan geen aanslag in de forensenbelasting mag opleggen aan een eigenaar die zijn woning voor (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur, (a) indien die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, althans geen ander gebruik dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, ofwel (b) (ingeval de woning ook in enige mate door die eigenaar zelf werd gebruikt, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden), indien de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan negentig is (vgl. HR 22 december 2006, nr. 40.609, LJN AZ4972, BNB 2007/114).
4.5
Te dezen staat voor de onderhavige jaren vast dat de recreatiewoning uitsluitend bestemd was voor de verhuur en dat belanghebbende in het geheel geen gebruik heeft gemaakt van de woning, althans geen ander gebruik dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden. Dit brengt mee dat niet kan worden gezegd dat de recreatiewoning in de onderhavige jaren door belanghebbende voor zich en zijn gezin ter beschikking werd gehouden. De stelling van de heffingsambtenaar dat hij een aanslag in de forensenbelasting mag opleggen, omdat het eigen gebruik niet contractueel is uitgesloten, faalt omdat in het voorliggende geval deze eis niet uit voornoemde arresten voortvloeit. Gelet op voornoemde jurisprudentie mocht de heffingsambtenaar derhalve geen aanslagen forensenbelasting opleggen.
Slotsom
4.6 Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 punten (verweerschrift en verschijnen zitting) x factor 1 (gewicht van de zaak) x 1 (samenhangende zaken) x € 472 (waarde per punt) = € 944.
De Rechtbank heeft reeds een proceskostenvergoeding toegekend met betrekking tot de bezwaar- en beroepsfase.

6.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 944,
  • bepaalt dat van de gemeente [L] op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 466.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
25 juni 2013in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel)
(C.M. Ettema)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 juni 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.