ECLI:NL:GHARL:2013:5461

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
BK 11-00324
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen aanslag rioolheffing door gemeente [Z]

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De rechtbank had op 4 oktober 2011 de aanslag rioolheffing van € 200,- voor het kalenderjaar 2011 vernietigd, omdat de rechtbank oordeelde dat de aanslag niet terecht was opgelegd. De heffingsambtenaar heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij belanghebbende, [X] [Z], een verweerschrift heeft ingediend en incidenteel hoger beroep heeft ingesteld, waarin hij verzocht om de aanslag te verlagen naar € 30,-. Tijdens de zitting op 22 mei 2013 in Leeuwarden zijn beide partijen gehoord. De heffingsambtenaar stelde dat de onroerende zaak van belanghebbende is aangesloten op de gemeentelijke riolering, terwijl belanghebbende dit ontkende en stelde dat de onroerende zaak een garagebox is waarvoor een verlaagd tarief geldt. Het hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat er water van de onroerende zaak op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Het hof oordeelde dat de onroerende zaak kan worden aangemerkt als een garagebox, waardoor de aanslag verlaagd wordt naar € 30,-. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en de heffingsambtenaar is veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
Nummer: 11/00324
uitspraakdatum: 25 juni 2013
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente [Z](hierna: de Heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 4 oktober 2011, nummer AWB 11/511, in het geding tussen heffingsambtenaar en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende over het kalenderjaar 2011 een aanslag rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 200.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Groningen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 oktober 2011 gegrond verklaard, de uitspraak van de Heffingsambtenaar vernietigd en de bestreden aanslag vernietigd.
1.4
De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede mevrouw [A] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door mevrouw [B].
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
De onderhavige aanslag rioolheffing is opgelegd voor het perceel [a-straat] 20 te [L], een onroerende zaak waarvan belanghebbende appartementseigenaar is (hierna: de onroerende zaak).
2.2
De onroerende zaak heeft een oppervlakte van ongeveer 40 m² en is onderdeel van een verzamelgebouw van 18 units, waarvan het overgrote deel gebruikt wordt voor opslag van goederen en stalling van caravans, auto’s en boten. Het verzamelgebouw is gelegen op een industrieterrein in het beheersgebied van [C]. De gemeente [Z]heeft de aldaar gelegen - en door [C] aangelegde - riolering in eigendom, in beheer en in onderhoud.
2.3
Belanghebbende heeft voor de onroerende zaak een aanslag zuiveringsheffing 2010 van het Waterschap Hunze en Aa's ontvangen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. In de uitspraak op bezwaar van het Hefpunt, optredend namens genoemd waterschap, gedagtekend 11 mei 2011 staat - voor zover hier van belang - het volgende:
" Er is geconstateerd dat er geen sprake is van lozing op de gemeentelijke riolering of op oppervlaktewater. (…). Gelet hierop is besloten om de bovengenoemde aanslag 2010 (…) te vernietigen."

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de bestreden aanslag terecht en naar de juiste hoogte is opgelegd.
3.2
De Heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.3
Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – gestelde vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. In incidenteel hoger concludeert belanghebbende tot een vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en tot een vermindering van de aanslag tot het bedrag van € 30,00.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 2 van de - op artikel 228a van de Gemeentewet berustende - Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2011 van de gemeente [Z](hierna: de Verordening) wordt onder de naam "rioolheffing" een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
4.2
Artikel 3, eerste lid, van de Verordening luidt als volgt:
"De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd".
4.3
De Heffingsambtenaar heeft in hoger beroep gesteld dat de onroerende zaak is aangesloten op de gemeentelijke riolering en, naar het Hof begrijpt, dat hemelwater van het verzamelgebouw waarvan de onroerende zaak deel uitmaakt daadwerkelijk via de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Hij heeft in dat verband een aantal foto’s en een (deel van een) bouwtekening overgelegd, waarop één (inpandige) standpijp voor de afvoer van hemelwater van het dak van het bedoelde verzamelgebouw is aangegeven. Partijen hebben voorts eenparig ter zitting van het Hof verklaard dat bij visuele waarneming ter plekke geen uitpandige standpijp van het dak van dat verzamelgebouw valt waar te nemen. Naar aanleiding van deze verklaring, de foto’s van het verzamelgebouw, de bouwtekening en de toelichting van de Heffingsambtenaar ter zitting van het Hof, acht het Hof aannemelijk dat het hemelwater van de onroerende zaak, althans van het verzamelgebouw waarvan de onroerende zaak deel uitmaakt, wordt afgevoerd via de gemeentelijke riolering van de gemeente Delfzijl. De door belanghebbende overgelegde foto’s doen aan het vorenoverwogene niet af, reeds niet omdat uit die foto’s – anders dan ten aanzien van andere bedrijfsgebouwen gelegen op hetzelfde industrieterrein te [L] – ten aanzien van het verzamelgebouw waarvan de onroerende zaak deel uitmaakt niet valt af te leiden dat – zoals belanghebbende aannemelijk heeft willen maken – het hemelwater door middel van een pijp rechtstreeks op een aangrenzende sloot wordt geloosd. Ook de hiervoor – onder 2.3 - vermelde uitspraak op bezwaar inzake de zuiveringsheffing 2010, waarin belanghebbendes standpunt wordt bevestigd, doet aan het vorenoverwogene niet af, nu de Heffingsambtenaar in het kader van de onderhavige procedure heeft voldaan op de op hem rustende bewijslast.
4.4
Gelet op het vorenoverwogene is de Heffingsambtenaar geslaagd in de op hem rustende last aannemelijk te maken dat er water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd als als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening.
4.5
In incidenteel appel heeft belanghebbende primair naar voren gebracht dat de onroerende zaak een garagebox is waarvoor een verlaagd tarief in de rioolheffing geldt.
4.6
Artikel 6 van de Verordening luidt:
“1. Het bedrag zoals bedoeld in artikel 5 bedraagt € 200,00.
2. In afwijking van lid 1 bedraagt het tarief voor een garagebox € 30,00.”.
4.7
Artikel 1, aanhef en onderdeel d, van de Verordening luidt:
“Deze verordening verstaat onder: (..) garagebox: een overdekte stallingsruimte bestemd en geschikt voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen, zoals bedoeld in de uitvoering van de Wet WOZ (Waardering onroerende zaken) onder de code 1700 (garage);”
4.8
Ter zitting van het Hof heeft de Heffingsambtenaar desgevraagd aangegeven dat de hiervoor – onder 4.7 – bedoelde “uitvoering Wet WOZ” niet een voorschrift of andere op schrift gestelde regeling betreft, maar dat uitsluitend gerefereerd wordt aan in de praktijk bij de waardevaststellingen in het kader van de Wet waardering onroerende zaken gehanteerde codering. Voort heeft de Heffingsambtenaar dienaangaande ter zitting van het Hof verklaard niet een definitie van “garage” of “garagebox” te hanteren in het kader van die codering en heeft evenmin een vindplaats van het stelsel van de codering aan kunnen geven noch een afschrift daarvan overgelegd.
4.9
Met hetgeen belanghebbende met betrekking tot de kwalificatie van onroerende zaak naar voren heeft gebracht, waaronder foto’s waarop is vastgelegd dat de onroerende zaak door belanghebbende wordt gebruikt voor de stalling van een personenauto en een caravan, heeft hij, naar het oordeel van het Hof, mede gelet op de omstandigheid dat een definitie hiervan in de Verordening of elders ontbreekt, voldoende aannemelijk gemaakt dat de onroerende zaak kan worden aangemerkt als een garagebox in de zin van artikel 6, tweede lid, van de Verordening. Dat de onroerende zaak ook kan worden aangewend voor de opslag van andere zaken, doet daaraan niet af, evenals de omstandigheid dat de onroerende zaak niet is gelegen in een woongebied.
4.1
Gelet op het vorenoverwogene, behoeft de subsidiaire stelling van belanghebbende in incidenteel appel geen behandeling meer.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is zowel het hoger beroep als het incidentele hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken op zijn reiskosten, begroot op € 30,00.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht,
– verklaart het tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Heffingsambtenaar,
– vermindert de bestreden aanslag tot € 30,00, en
– veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 30,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 25 juni 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 juni 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.