ECLI:NL:GHARL:2013:5361

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2013
Publicatiedatum
22 juli 2013
Zaaknummer
200.126.135-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgangsregeling en persoonlijkheidsproblematiek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, na een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De vrouw, appellante, heeft de omgangsregeling die door de rechtbank was vastgesteld, betwist op basis van de persoonlijkheidsproblematiek en middelengebruik van de man, geïntimeerde. De rechtbank had eerder bepaald dat de man en de vrouw gezamenlijk met het gezag over het kind zijn belast en een omgangsregeling was vastgesteld. De vrouw vorderde in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van de rechtbank en de afwijzing van de vorderingen van de man. Het hof heeft de feiten uit de eerdere uitspraak overgenomen en vastgesteld dat de vrouw onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar bezwaren tegen de omgangsregeling. Het hof oordeelt dat de vrouw angst heeft voor de man, maar dat deze angst niet voldoende is om de omgangsregeling te frustreren. De man heeft erkend dat het niet in het belang van het kind zou zijn om de omgangsregeling onverkort op te leggen, en het hof heeft daarom een aanloopperiode ingesteld. De beslissing van het hof houdt in dat de omgangsregeling wordt bekrachtigd, met de voorwaarde dat de man de vrouw vooraf informeert over zijn verblijfplaats met het kind. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.126.135/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/335907 / KL ZA 13-14)
arrest van de tweede kamer van 23 juli 2013
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. R.W.A. Offermanns, kantoorhoudend te Zeewolde, die ook heeft gepleit,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Rotterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P.H.A. de Boer, kantoorhoudend te Rotterdam, die ook heeft gepleit.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 15 februari 2013 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 15 maart 2013 (met grieven),
  • namens [geïntimeerde] heeft mr. De Boer (voornoemd) zich als advocaat gesteld. Er is geen memorie van antwoord genomen,
  • het gehouden pleidooi waarbij door mr. Offermans een pleitnotitie is overgelegd.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] luidt:
"bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, het vonnis in kort geding van 15 februari 2013 vam de voorzieningenrechter van de Rechtbank Lelystad te vernietigen en alsnog opnieuw rechtdoende de vorderingen van de man af te wijzen met veroordeling van de man in de kosten van dit geding".

3.De feiten

3.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 van genoemd vonnis 15 februari 2013 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden:
3.1.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
3.1.2
Het minderjarig kind van partijen, genaamd [kind], is geboren [in 2009].
3.1.3
De man heeft de minderjarige erkend.
3.1.4
Ter beëindiging van een geschil in een eerder kort geding zijn partijen op 27 augustus 2012 een omgangsregeling overeengekomen totdat in de bodemprocedure is beslist.
3.1.5
Bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 5 december 2012 in de bodemzaak is bepaald dat de man en de vrouw gezamenlijk met het gezag over de minderjarige worden belast.
3.1.6
Tevens is bij die beschikking een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige vastgesteld, inhoudend:
tot 1 februari 2013: eenmalig per 14 dagen op zaterdag, waarbij de man de minderjarige tussen 09.00 en 10.00 uur bij de vrouw ophaalt en hem rond 19.00 uur weer terugbrengt;
vanaf 1 februari 2013: eenmalig per 14 dagen van zaterdag 10.00 tot zondag 17.00 uur, waarbij de man de minderjarige bij de vrouw ophaalt en weer terugbrengt; alsmede de helft van de schoolvakanties en de helft van de feestdagen.
3.1.7
De vrouw heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Het hof heeft in de bodemzaak nog niet beslist op het moment dat het hof in de onderhavige zaak uitspraak doet.

4.Het geschil in eerste aanleg

4.1
De man heeft nakoming van de omgangsregeling gevorderd op straffe van verbeurte van dwangsommen. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, waarbij niet 1 februari 2013 maar 1 mei 2013 als omslagpunt is gehanteerd. De dwangsommen zijn door de rechtbank gematigd en gemaximeerd.

5.De grieven

5.1
De grieven beogen het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Ter onderbouwing voert de vrouw kort gezegd het volgende aan.
5.2
De man lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en heeft een verleden van alcohol- en drugsmisbruik. In 1999 heeft hij een poging tot zelfdoding gedaan, en het is ook voorgekomen dat hij stemmen hoorde die hem tot gewelddadig gedrag zouden kunnen aanzetten. Direct na de mondelinge behandeling in de bodemzaak bij de rechtbank is de man aangehouden en gedetineerd. Over de aanleiding daartoe heeft hij de vrouw niet geïnformeerd, terwijl hij zich verbaal dreigend tegenover haar heeft uitgelaten in een telefoongesprek dat hij tijdens zijn detentie met haar voerde. Daardoor is bij de vrouw de angst opgekomen dat de oude psychiatrische problemen weer oplaaiden. In 2010 en 2011 hadden zich op dat gebied voor het laatst incidenten voorgedaan. De vrouw is in die tijd ernstig door de man bedreigd. Door deze ontwikkelingen is zij er met name op tegen dat de minderjarige bij hem overnacht, temeer omdat hij zijn verblijfplaats niet aan haar wil doorgeven.
5.3
Het hof leest in de grieven en in de daarop gegeven toelichting in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die welke reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de voorzieningenrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de voorzieningenrechter ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Ter toelichting voegt het hof daar het volgende aan toe.
5.4
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man en de vrouw een langdurige en conflictueuze relatie achter de rug hebben. De vrouw is al vanaf het begin bekend met zijn persoonlijkheids- en verslavingsproblemen, maar heeft toch geprobeerd een leven met hem op te bouwen en heeft er bewust voor gekozen een kind met hem te krijgen. De angst die zij nu voor hem heeft, is te herleiden tot ervaringen die zijzelf met hem heeft gehad, met name in perioden waarin hij drugs gebruikte en impulsief kon reageren. De fysieke agressie van de man is, voor zover de vrouw daarover heeft gesproken, beperkt gebleven tot enkele incidenten; de agressie uit zich bij hem vooral verbaal. Desgevraagd heeft de vrouw meegedeeld dat de minderjarige hier op geen enkel moment slachtoffer van is geweest: noch van geweld, noch van een tegen de minderjarige gerichte dreiging daarvan. [kind] verzet zich bovendien niet tegen omgang met zijn vader. Na afloop van een dergelijk bezoek is hij wel moe, maar niet ontregeld. De enige reden die de vrouw na enig doorvragen opgeeft ter onderbouwing van haar weerstand tegen de opgelegde omgangsregeling, is gelegen in haar angst voor sofdrugsgebruik op momenten dat de minderjarige bij de man logeert en de mogelijke verwaarlozing als gevolg daarvan. Voor het hof is echter niet duidelijk geworden wat het zich daar concreet bij moet voorstellen, omdat de vrouw in de schriftelijke toelichting op haar verweer en in de grieven de nadruk legt op dreigend geweld, en aan de angst voor verwaarlozing van haar zoon geen invulling heeft gegeven. Zij heeft dan ook onvoldoende onderbouwing gegeven aan haar stelling dat het belang van de minderjarige zou worden geschaad of zou kunnen worden geschaad indien de omgangsregeling wordt nageleefd.
5.5
De vrouw heeft nog aangevoerd het onverteerbaar te vinden dat de man niet bereid is haar mee te delen waar hij ‘s nachts met de minderjarige verblijft. Het hof onderschrijft dit bezwaar en zal daarom aan de omgang van de man met de minderjarige de voorwaarde verbinden als hierna onder 5.7 wordt aangegeven.
5.6
Bij monde van zijn advocaat heeft de man erkend dat het niet in het belang van het kind zou zijn om de omgangsregeling nu onverkort aan de vrouw op te leggen, zeker nu de zomervakantie voor de deur staat. Dat zou wel de consequentie zijn van ongeclausuleerde bekrachtiging van het bestreden vonnis. Het hof ziet daarin reden tot bekrachtiging van dat vonnis tot aan de datum van de uitspraak in hoger beroep.
5.7
In navolging van de voorzieningenrechter zal het hof een aanloopperiode hanteren, en wel met de omslagdatum 1 oktober 2013. Het hof zal aan de verplichting tot naleving van de omgangsregeling de voorwaarde verbinden dat de man de vrouw telkens vooraf op de hoogte stelt van de verblijfplaats van hem en de minderjarige indien deze bij hem overnacht.
5.8
Gelet op de affectieve relatie die tussen partijen heeft bestaan, zal ook het hof de proceskosten tussen hen compenseren.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 15 februari 2013 voor zover dat betrekking heeft op de omgangsregeling gedurende de periode van die uitspraak tot heden en voor zover dat vonnis betrekking heeft op de dwangsommen, met inbegrip van de maximering daarvan;
vernietigt dit vonnis voor zover dat betrekking heeft op de omgangsregeling gedurende de periode vanaf heden en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de vrouw tot een nakoming van de bij beschikking van de rechtbank Zwolle Lelystad van 5 december 2012 vastgestelde zorgregeling, in die zin dat er omgang zal plaatsvinden en - vanaf 1 oktober 2013 - onder de voorwaarde dat de man telkens van te voren aan de vrouw de verblijfplaats van hem en het kind zal meedelen:
tot 1 oktober 2013
- eenmaal per 14 dagen op zaterdag, waarbij de man de minderjarige tussen 09.00 uur en 10.00 uur bij de vrouw ophaalt en hem rond 19.00 uur weer terugbrengt;

vanaf 1 oktober 2013

  • eenmalig per 14 dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de man de minderjarige bij de vrouw ophaalt en weer terugbrengt;
  • de helft van schoolvakanties;
  • de helft van het feestdagen;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door M.W. Zandbergen, G. van Rijssen en F.J. Streppel en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
dinsdag 23 juli 2013.