ECLI:NL:GHARL:2013:5352

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2013
Publicatiedatum
22 juli 2013
Zaaknummer
D 200.098.119-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de rechtmatigheid van een gedwongen overplaatsing van een hogeschooldocent

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een hogeschooldocent, hierna [appellant], tegen de Stichting Hanzehogeschool Groningen, hierna Hanzehogeschool, over de rechtmatigheid van een gedwongen overplaatsing. [Appellant] was sinds augustus 1988 in dienst bij de Hanzehogeschool en had diverse functies vervuld, waaronder die van hogeschooldocent binnen het Management, Economie en Recht (MER) team. In februari 2010 werd hij door de directeur van het Instituut voor Bedrijfskunde (IBK) geïnformeerd dat hij niet langer in het MER-team kon blijven. Dit leidde tot een conflict, waarbij [appellant] zijn onvrede over de overplaatsing uitte. De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat de Hanzehogeschool als goed werkgever had gehandeld en de vorderingen van [appellant] had afgewezen.

In hoger beroep heeft het hof de eerdere uitspraak van de kantonrechter vernietigd. Het hof oordeelde dat de Hanzehogeschool onvoldoende had onderbouwd dat de gedwongen overplaatsing gerechtvaardigd was. Het hof stelde vast dat de overplaatsing een diffamerend karakter had en als strafoverplaatsing werd ervaren door [appellant]. De Hanzehogeschool had niet aangetoond dat er goede redenen waren voor de overplaatsing, en het hof vond dat er onvoldoende pogingen waren ondernomen om het conflict binnen het team op te lossen. Het hof heeft de vordering van [appellant] om terug te keren naar zijn oude functie toegewezen, met een dwangsom van € 1.000,- per dag voor het geval de Hanzehogeschool in gebreke zou blijven. De kosten van beide instanties werden toegewezen aan [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.098.119/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 487781 CV EXPL 10-22824)
arrest van de eerste kamer van 23 juli 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. S.G. Volbeda, kantoorhoudend te Arnhem,
tegen
De Stichting Hanzehogeschool Groningen,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Hanzehogeschool,
advocaat: mr. G. Ham, kantoorhoudend te Groningen.
Het hof neemt de inhoud van de tussenarresten van 7 februari 2012 en 28 mei 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
In het eerste tussenarrest heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Deze comparitie is gehouden op 21 maart 2012; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
1.2
Het verdere verloop van de procedure is als volgt:
  • de memorie van grieven,
  • de memorie van antwoord, met producties,
  • de gehouden comparitie in plaats van pleidooi waarbij mr. Ham een pleitnotitie heeft overgelegd, van welke comparitie proces-verbaal is opgemaakt.
1.3
Na afloop van de comparitie hebben partijen arrest op het comparitiedossier gevraagd.
1.4
De vordering van [appellant] luidt:
"te vernietigen het vonnis op 17 augustus 2011 (…) gewezen, en opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
I. De Hanzehogeschool te veroordelen om [appellant], binnen 2 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest, weder te werk te stellen in zijn functie van hogeschooldocent binnen het MER-team van het instituut IBK, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of dagdeel dat de Hanzehogeschool in gebreke blijft hieraan te voldoen,
II. De Hanzehogeschool te veroordelen om binnen 2 dagen na het in deze te wijzen arrest publiekelijk ten overstaan van de Teams MER en V&M en de studenten MER haar excuses aan te bieden aan [appellant] ten einde zijn naam te schonen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of dagdeel dat de Hanzehogeschool in gebreke blijft hieraan te voldoen,
III. De Hanzehogeschool te veroordelen in de kosten van beide instanties."

2.De feiten

2.1
De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 1.2 tot en met 1.8 van het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. Tegen deze feitenvaststelling heeft [appellant] de
grieven I tot en met IIIgericht. Voor zover met deze grieven wordt aangevoerd dat de feitenweergave onvolledig is, ziet [appellant] over het hoofd dat er geen rechtsregel is die de rechter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Het staat de rechter vrij uit de tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken welke hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt.
2.2
Omdat genoemde grieven deels ook enkele (overigens voor de beslissing onbetekende, want voor de dragende overwegingen van het vonnis niet van belang zijnde) aanmerkingen bevatten op de weergave van detailpunten, zal het hof de feiten opnieuw vaststellen, zodat [appellant] aldus geen belang meer heeft bij genoemde grieven.
Deze feiten, aangevuld met enkele feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, zijn als volgt.
2.3
[appellant] is sinds augustus 1988 als docent en sinds 2006 als hogeschooldocent bij (de rechtsvoorgangsters van) Hanzehogeschool in dienst. Vanaf midden jaren ’90 hebben zijn werkzaamheden zich voornamelijk afgespeeld binnen de opleiding Management, Economie en Recht, hierna te noemen MER, en de verschillende opleidingen die daaruit zijn ontstaan. De opleiding MER is sinds 2005 opgegaan in het Instituut voor Bedrijfskunde (IBK).
2.4
Naast voormelde functies heeft [appellant] diverse andere taken verricht, zoals lidmaatschappen en voorzitterschappen van medezeggenschapsraden. Tot 1 februari 2010 is [appellant] voorzitter geweest van de Instituutsmedezeggenschapsraad (IMR) van het IBK.
2.5
In februari 2010 heeft [directeur], directeur van het IBK, samen met een
MT-lid en een medewerker van P & O gesprekken gevoerd met alle leden van het MER-team voor zover zij aan de uitnodiging daartoe gehoor gaven. De aanleiding daarvoor waren de voortdurende problemen binnen het MER-team en het feit dat de teamleiding, wegens gebeurtenissen in een zogenaamde opleidingsbijeenkomst van 4 februari 2010, te kennen had gegeven niet verder te kunnen met het team. Aan de teamleden is voorafgaand aan de gesprekken toegezegd dat de informatie die in de gesprekken naar voren zou komen vertrouwelijk van aard zou zijn.
2.6
Op 19 februari 2010, de laatste werkdag voor een vakantie tot 1 maart 2010, kreeg
[appellant] van [directeur] de mededeling dat hij niet langer in het MER-team was te handhaven. [appellant] heeft daartegen per e-mailbericht geprotesteerd.
2.7
De directie van het IBK heeft het MER-team op 3 maart 2010 geïnformeerd over de in het team te nemen maatregelen, waaronder overplaatsing van [appellant]. Een deel van het team heeft de directie gevraagd die overplaatsing niet door te laten gaan.
2.8
Op 12 maart 2010 kreeg [appellant] mondeling van [directeur] te horen dat hij zijn werkzaamheden binnen het MER-team per 1 april 2010 moest staken. Bij brief van
19 maart 2010 is één en ander door de directeur bevestigd. [appellant] heeft daartegen opnieuw geprotesteerd.
2.9
[appellant] is met ingang van 1 mei 2010 binnen Hanzehogeschool gedetacheerd bij het Instituut voor Engineering. Tot de vakantie van dat jaar heeft een inwerkperiode bij dit instituut plaatsgevonden. Vanaf 1 september 2010 hebben de feitelijke werkzaamheden voor [appellant] binnen dit instituut een aanvang genomen.
Deze werkzaamheden duren thans nog voort. [appellant] functioneert aldaar uitstekend en wordt zeer gewaardeerd, hetgeen onder meer blijkt uit een aanbod van Hanzehogeschool tot urenuitbreiding.

3.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft, kort weergegeven, terugkeer in zijn oude functie gevorderd en openlijke excuses, zulks op straffe van een dwangsom.
3.2
De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen na te hebben geoordeeld dat Hanzehogeschool als goed werkgever heeft gehandeld. Voor overplaatsing binnen de Hanzehogeschool is geen instemming van de betrokken werknemer nodig, zeker niet wanneer dat verder geen wijzigingen in functie, salaris en standplaats meebrengt, zoals in dit geval. In de aanloop naar haar besluit tot overplaatsing heeft Hanzehogeschool zorgvuldig gehandeld. De situatie in het team was niet langer houdbaar en een substantieel deel van de teamleden had moeite met de invloed van [appellant]. De teamleiding wilde niet met hem doorgaan. [appellant] was niet bereid was de hand in eigen boezem te steken en nam een (blijvend) ontkennende houding aan, die alternatieve oplossingen heeft geblokkeerd. Het belang van [appellant] bij inzage in de individuele standpunten van zijn collega's moet wijken voor de aan deze personen beloofde geheimhouding. Voorts was [appellant] door het functioneringsgesprek op 9 juni 2009 gewaarschuwd voor zijn wijze van communicatie. Het is aan de werkgever om te bepalen of en zo ja welke personele of organisatorische maatregelen nodig zijn om een langdurig conflict in een samenwerkingsverband te beëindigen. [appellant] heeft door de overplaatsing geen enkel nadeel geleden, aldus de kantonrechter.

4.Bespreking van de overige grieven

4.1
De
grieven IV en Vrichten zich tegen de weergave van de standpunten van partijen.
Nu deze bezwaren op zichzelf niet tot vernietiging van het vonnis kunnen leiden, behoeven zij geen bespreking.
4.2
Met de overige grieven (
grieven VI tot en met XV) legt [appellant] het geschil in volle omvang voor. Het hof zal die grieven dan ook gezamenlijk behandelen.
4.3
De vraag of Hanzehogeschool zonder meer gerechtigd was [appellant] over te plaatsen naar een ander instituut is, zoals Hanzehogeschool bij gelegenheid van de comparitie zelf al opmerkte, met betrekking tot een collega van [appellant] (op een ander instituut, maar met een soortgelijke overeenkomst) onlangs door dit hof ontkennend beantwoord (Hof Leeuwarden 11 december 2012,
LJN:BY9365).
Het hof overwoog in die zaak dat de werknemer weliswaar was aangesteld in een bepaalde functie, maar op grond van die aanstelling een specifieke door Hanzehogeschool aangeduide functie bekleedde bij een bepaalde afdeling, en niet bij een ander onderdeel van Hanzehogeschool.
Hanzehogeschool heeft niets aangevoerd waaruit volgt dat het hof in de onderhavige zaak tot een ander oordeel zou moeten komen, zodat het hof daar in deze zaak bij aansluit.
4.4
Ook anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat Hanzehogeschool onvoldoende heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar verweer dat zij als goed werkgeefster heeft gehandeld bij de overplaatsing van [appellant]. Het mag duidelijk zijn dat gedwongen overplaatsing van één docent gedurende het schooljaar, als reactie op een conflict binnen een team, een voor die docent diffamerend karakter heeft en als strafoverplaatsing wordt ervaren. Voor zo'n maatregel kan goede reden zijn, maar in dit geval zijn die redenen onvoldoende komen vast te staan.
Hanzehogeschool heeft ervoor gekozen de problemen in het team te inventariseren op de onder 2.5 beschreven wijze en voorwaarde. Zoals ook de kantonrechter heeft opgemerkt is het begrijpelijk dat [appellant] de, voor het eerst op 19 februari 2010 meegedeelde, kritiek op zijn persoon niet terstond accepteerde. Naar het oordeel van het hof is dat temeer begrijpelijk nu Hanzehogeschool door haar onderzoeksmethode geen man en paard kon noemen.
Hanzehogeschool heeft kennelijk terstond de conclusie getrokken dat de onderlinge verhoudingen onherstelbaar waren verstoord. Waarom dit onherstelbaar was, heeft zij evenwel niet gemotiveerd, anders dan door te stellen dat de teamleiders niet met
[appellant] verder wilden. Een poging om eerst de oorzaak of oorzaken van het conflict in het team bespreekbaar te maken en zo nodig hulp te bieden bij het onderling oplossen van het conflict, al dan niet onder het stellen van eisen omtrent respectvol gedrag jegens elkaar en het ingaan van een verbetertraject, is niet ondernomen. Ter comparitie heeft Hanzehogeschool verklaard dat een verbetertraject alleen zinvol is bij disfunctioneren. Het hof constateert evenwel dat, gelet op de bevindingen van Hanzehogeschool zelf, het team niet als team functioneerde bij gebrek aan open communicatie en onderlinge 'feed back'. Een goed team kan ook teamleden met een neiging tot dominantie, een grote mond of irritant gedrag aan.
Voorts heeft Hanzehogeschool ter comparitie verklaard dat men al jaren met [appellant] in gevecht was. Het hof kan die opmerking plaatsen in het licht van de rol die [appellant] had in het kader van medezeggenschap, zoals blijkt uit overweging 2.4. De overgelegde verslagen van functionerings- en beoordelingsgesprekken laten echter niets zien van 'gevechten' (meervoud,
hof) die met [appellant] gaande zouden zijn in zijn gewone functie als (hogeschool-)docent.
Volgens een schriftelijke verklaring van teamleider [teamleider] heeft zij [appellant] aangesproken op de ongepaste toonzetting van zijn e-mailbericht aan [directeur] d.d.
23 februari 2009 (productie 15 bij de stukken die [appellant] voorafgaand aan de comparitie in eerste aanleg indiende), en dit voorbeeld aangehaald tijdens het beoordelingsgesprek op 9 juni 2009 waarin hij op zijn tot irritatie leidende manier van communiceren is aangesproken. Andere voorbeelden die als duidelijke waarschuwing kunnen gelden, zijn niet gegeven.
Ook als de eerste reactie van [appellant] Hanzehogeschool bevestigde in haar gedachte dat een andere oplossing van de problemen niet binnen handbereik lag, had zij, als goed werkgeefster, na de vakantie en voor het gesprek met het hele team op 3 maart 2010 waarin de overplaatsing van [appellant] kenbaar werd gemaakt, bij [appellant] op het gesprek van 19 februari 2010 moeten terugkomen teneinde de kwestie te bespreken nadat de eerste reacties waren bezonken. [directeur] heeft daar echter, zoals hij ter comparitie verklaarde, niet meer aan gedacht.
4.5
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, was er in februari/maart 2010 weliswaar sprake van gewijzigde omstandigheden, maar nog onvoldoende aanleiding voor Hanzehogeschool om [appellant] tegen zijn zin over te plaatsen. Dit betekent dat de grieven VI tot en met XV slagen.
Gelet daarop dient het hof, in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep, nog in te gaan op het verweer van Hanzehogeschool dat [appellant] handelt in strijd met de eisen van goed werknemerschap en eisen van redelijkheid en billijkheid door haar voorstel tot wijziging van zijn werkomgeving feitelijk te accepteren en eerst "maanden later", op
15 december 2010, terugplaatsing naar zijn oude werkplek te vorderen. Het hof verwerpt dit verweer. Er was geen sprake van een voorstel, maar van een aanwijzing waartegen
van meet af aan heeft geprotesteerd. Niet valt in te zien waarom [appellant] daartegen niet meer in rechte mocht opkomen op de dag waarop hij dat heeft gedaan.
Zijn vordering om weer te worden toegelaten tot zijn oude werkplek dient dan ook toegewezen te worden. Het hof zal daaraan de gevorderde dwangsom verbinden, nu Hanzehogeschool niet op voorhand heeft laten weten zich naar de uitspraak te zullen richten. De dwangsom wordt aan een maximum verbonden van € 25.000,-.
4.6
Naar het oordeel van het hof kan deze uitspraak gelden als voldoende erkenning voor het standpunt van [appellant] dat zijn gedwongen overplaatsing indertijd een te stevig middel was als 'oplossing' voor geconstateerde problemen. Voor toewijzing van de vordering als weergegeven onder 1.4 sub II ziet het hof geen aanleiding.

5.De slotsom

5.1
De conclusie is dat het vonnis, waarvan beroep, wordt vernietigd. De vordering onder 1.4 sub I zal worden toegewezen onder maximering van de dwangsom en de vordering sub II wordt afgewezen.
Het hof zal Hanzehogeschool als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten
87,93
- griffierecht
71,00
totaal verschotten
158,93
en voor salaris advocaat/gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief:
2 punten x € 150,00
300,00
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten
90,81
- griffierecht
284,00
totaal verschotten
374,81
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
3 punten x € 894,00
2.682,00

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 17 augustus 2011 en doet opnieuw recht;
veroordeelt Hanzehogeschool om [appellant], binnen 2 dagen na betekening van dit arrest, weder te werk te stellen in zijn functie van hogeschooldocent binnen het MER-team van het instituut IBK, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of dagdeel dat Hanzehogeschool in gebreke blijft hieraan te voldoen, zulks tot een maximum van € 25.000,- aan te verbeuren dwangsommen;
veroordeelt Hanzehogeschool in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 300,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 158,93 voor verschotten, en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 374,81 voor verschotten;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. H. de Hek en mr. L. Groefsema en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 23 juli 2013.