Uitspraak
de man,
de vrouw,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord, tevens van grieven in incidenteel hoger beroep,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
"(…) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank Assen (…) van 23 februari 2011, en de tussenvonnissen van voornoemde rechtbank van 18 juni 2008, 19 november 2008, 4 maart 2009 en 3 juni 2009 te vernietigen, en opnieuw rechtdoende de in eerste aanleg door geïntimeerde ingestelde vorderingen in het petitum van de inleidende dagvaarding alsnog af te wijzen, en te verklaren voor recht dat appellant aan geïntimeerde uit hoofde van het verrekenbeding van de huwelijkse voorwaarden en de onderhandse schuld van de man aan de vrouw een bedrag verschuldigd is van € 5.336,-, welk bedrag inmiddels door de man aan de vrouw is voldaan, en geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen appellant ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerde heeft voldaan aan appellant terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties".
(…) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Assen (…) van 23 februari 2011, en de tussenvonnissen van de voornoemde Rechtbank van 18 juni 2008, 19 november 2008, 4 maart 2009 en 3 juni 2009 te vernietigen voor zover het betreft de door de Rechtbank geconstateerde beperkte reikwijdte van de vrouw in haar vordering in eerste aanleg en te bepalen dat in de verrekening tussen partijen meegenomen dient te worden hetgeen is afgelost op leningen welke door de man zijn aangegaan in verband met de aanschaf en/of verbouwing van de bedrijfswoning waarin partijen hebben gewoond, voorshands te begroten op een bedrag van € 305.000,- zijnde de getaxeerde waarde van deze goederen".
2.De feiten
is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.De procedure in eerste aanleg
a. de aflossingen en betalingen die hebben plaatsgevonden na datum waarop partijen zijn gehuwd en voor de peildatum, dat wil zeggen 1 januari 2005;
b. het aandeel in deze aflossingen en rentebetalingen dat in redelijkheid kan worden toegerekend aan de financiering van de in 2000 extra gekochte grond en melkquotum;
c. de actuele waarde, dat wil zeggen de waarde per het moment van feitelijke verdeling, van de in 2000 extra gekochte grond en melkquotum;
d. het deel van de waardestijging dat in redelijkheid kan worden toegerekend aan de aflossingen en rentebetaling van de met de verwerving van de extra grond en melkquotum gemoeide financiering.
De rechtbank heeft daarbij tot deskundigen benoemd mevrouw [deskundige 1] AA, verbonden aan Accon AVM adviseurs en accountants, en [deskundige 2], verbonden aan Otten agrarisch Onroerend Goed.
4.De vermeerdering van eis
5.De motivering van de beslissingInleiding
vier grievenopgeworpen, de vrouw in incidenteel appel
één grief. Het hof ziet aanleiding de grieven in principaal en incidenteel appel gezamenlijk te bespreken.
In het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden komt het het hof echter, mede gelet op de gewijzigde eis van de vrouw, opportuun voor de voormalige echtelijke woning als behorende tot het ondernemingsvermogen in de verrekening te betrekken. Het hof merkt daarbij op dat de man in zijn vermogensopstelling (productie 16 bij akte uitlating, tevens antwoordakte d.d. 13 augustus 2008) de waarde van het woonhuis eveneens heeft betrokken in het vermogen van de onderneming op 1 januari 2005. Waar het hof in het vervolg spreekt over de onderneming van de man, omvat dit derhalve mede de (gehele) boerderij, de grond en het melkquotum.
LJN: BI4387) waarvan hiervoor de essentie is weergegeven, dient dan ook geen onderscheid te worden gemaakt tussen de situatie waarin de onderneming door de man is verworven voor het huwelijk en de situatie waarin dit door hem is verworven tijdens het huwelijk. Het gaat in de kern om de vraag of er in het verrekentijdvak aflossingen zijn gedaan uit te verrekenen inkomen op een schuld die is aangegaan in verband met de verwerving van de onderneming door de man.
In de akte van koop en levering is een zogenaamde meerwaardeclausule opgenomen, inhoudende dat de man, indien hij de boerderij binnen tien jaar na 1 januari 1995 zal verkopen en/of hij het melkquotum binnen tien jaar zal verkopen, verleasen, verhuren, of anderszins zal overdragen, hij (een deel van) de te realiseren opbrengst hiervan aan zijn vader dient te betalen.
De man heeft op 15 mei 2000 20.000 kg melkquotum gekocht voor fl. 79.000,- (€ 35.848,-) en in december 2000 6.20.10 ha grond voor fl. 449.572,- (€ 204.007,-).
v = {[a: w1] + [a:(w2 + h)]} x w3, waarbij heeft te gelden dat:
Dit leidt tot de volgende berekening van het te verrekenen bedrag: {[€ 67.930,- : waarde onderneming [in 1998]] + [€ 67.930,- : (waarde onderneming op 15 mei 2000/ 1 december 2000 + geldlening ten behoeve van de financiering van de aankoop van het melkquotum en de grond in 2000)]} x waarde onderneming op 1 januari 2005.
- de waarde van de onderneming [in 1998];
- de waarde van de onderneming op 15 mei 2000;
- de waarde van de onderneming op 1 december 2000;
- de waarde van de onderneming op 1 januari 2005;
- de hoogte van de geldlening welke is aangegaan ten behoeve van de financiering van de 20.000 kg melkquotum die de man op 15 mei 2000 heeft gekocht en van de 6.20.10 ha grond die de man in december 2000 heeft gekocht.
1. De man heeft een vermogensopstelling gemaakt van de aan zijn onderneming toe te kennen waarde per 1 januari 2005 (productie 16 bij de akte uitlating, tevens antwoordakte d.d. 13 augustus 2008). De waarde van de onderneming heeft de man gesteld op € 791.503,40 met de kanttekening dat over de overgang van de woning naar het privévermogen nog belasting geheven kan worden en dat over de winst van het verkochte melkquotum ad. € 188.095,- eveneens nog belasting moet worden betaald. Voorts heeft de man in zijn vermogensopstelling de waarde van de onderneming gebaseerd op de boekwaarde en niet op de waarde in het economisch verkeer. Omtrent de (agrarische) waarde in het economisch verkeer van de onderneming is geen informatie verstrekt.
2. De man heeft in 2002 60.000 kg melkquotum en in 2003 40.000 kg melkquotum verkocht. In 2003 heeft hij voorts de (resterende) 149.610 kg verleast. Met de winst die de man heeft gerealiseerd uit de verkoop van het melkquotum is een herinvesteringsreserve ad € 188.095,- gevormd. De man heeft aanvankelijk bij de overname van de onderneming 229.610 kg melkquotum van zijn ouders om niet verkregen onder de bepaling dat de man bij verkoop, leasing, verhuur dan wel anderszins overdracht van het melkquotum binnen tien jaar na 1 januari 1995 de opbrengst hiervan geheel dient af te dragen aan zijn vader. De man heeft zijn melkquotum binnen tien jaar verkocht dan wel verleast. De vader van de man heeft evenwel afgezien van zijn aanspraak op grond van voornoemde meerwaardeclausule. Zodoende is sprake geweest van een schenking van de vader aan de man in 2002 en 2003, welke schenking buiten de verrekening dient te blijven.
3. In verband met de aankoop van 20.000 kg melkquotum op 15 mei 2000 heeft blijkens de rapportage van bevindingen van [deskundige 1] AA, een herfinanciering plaatsgevonden waarbij de totale langlopende financiering is verhoogd met € 32.786. Bij de aankoop van de 6.20.10 ha grond in december 2000 is opnieuw geherfinancierd en is de financiering van het melkquotum voor een bedrag van € 31.929,- opgegaan in een nieuwe lening (lening Rabobank 921.516). De 6.20.10 ha grond is in december 2000 aangekocht voor € 204.007,-, welk bedrag is gefinancierd door een verhoging van de langlopende financiering met € 157.916. Het restant van de koopsom is voldaan uit de verkoopopbrengst van 1.84.9 ha grond die de man eveneens in 2000 heeft verkocht. Derhalve heeft de man de financiering van de 6.20.10 ha grond voor een bedrag van € 46.091,- uit eigen middelen voldaan.
LJN:BN8027) betoogt de man dat de rentebetalingen gelden als kosten van de huishouding, zijnde verteerde inkomsten.
LJN: AB0378, (
[namen]) heeft de Hoge Raad in het geval dat een der echtelieden gedurende de periode waarover verrekend moet worden aandelen in een besloten vennootschap heeft verworven en de koopprijs heeft betaald met door hem daarvoor geleend geld, geoordeeld dat de rechter, indien de lening waarmee de verwerving is gefinancierd niet volledig ten laste is gekomen van bespaarde en onverdeeld gebleven inkomsten, aan de hand van de beschikbare gegevens zal dienen te begroten voor welk gedeelte de aandelen in de verrekening moeten worden betrokken. Daarbij, zo overwoog de Hoge Raad, dienen niet slechts de aflossingen op de hoofdsom van de geldlening, maar ook de rente en andere kosten en, indien van belang voor een redelijke toerekening, ook de tijdstippen waarop de verschillende betalingen hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden, in de beschouwing te worden betrokken.
LJN:AU5698, (
Schwanen/Hundscheid II), wordt het betalen van hypotheekrente van de echtelijke woning aangemerkt als het voldoen van kosten van de huishouding in de zin van artikel 1:84 lid 1 BW en komen de desbetreffende bedragen dus niet als onverteerd gebleven inkomen voor verrekening in aanmerking. Het gedeelte van de rentebetalingen dat betrekking heeft op de voormalige echtelijke woning dient aldus buiten de verrekening te blijven, terwijl het gedeelte van de rentebetalingen dat betrekking heeft op de hypothecaire leningen welke de man heeft afgesloten ten behoeve van zijn onderneming, op grond van het hiervoor aangehaalde arrest [namen] bij het vaststellen van de verrekenvordering 'in de beschouwing zal dienen te worden betrokken'.
- de wijze van berekenen van het te verrekenen vermogen;
- de aan de onderneming toe te kennen waarde [in 1998], 15 mei 2000, 1 december 2000 en 1 januari 2005;
- de betekenis van de meerwaardeclausule in de akte van koop en levering ten aanzien van het melkquotum en de daarmee verband houdende herinvesteringsreserve;
- de wijze van financiering van de in 2000 aangekochte grond en het melkquotum.
In het verlengde daarvan zal het hof, in het licht van de stellingen van partijen, het vervolg van de procedure met hen bespreken.
Tenslotte zal de comparitie uitdrukkelijk worden benut voor het beproeven van een minnelijke regeling.
dinsdag 3 september 2013voor opgave van de verhinderdata van partijen en van hun raadslieden voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna het hof dag en uur van de verschijning zal vaststellen;
vier wekenvoorafgaand aan de datum van de comparitie bij akte in het geding dienen te brengen;
twee wekenvoor de datum van de comparitie moeten worden gezonden aan de griffie van het hof en aan de wederpartij;