ECLI:NL:GHARL:2013:5262

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
13/00024
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en omkering bewijslast

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 29 november 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2007 had verminderd. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 90.000, maar na bezwaar van belanghebbende werd dit verlaagd naar € 70.793. Belanghebbende had echter geen aangifte gedaan, wat leidde tot omkering van de bewijslast. Tijdens de zitting op 27 juni 2013 in Arnhem was belanghebbende niet aanwezig, omdat hij zijn adres niet had doorgegeven aan het Hof. Het Hof oordeelde dat de inspecteur een redelijke schatting had gemaakt van het inkomen van belanghebbende, en dat deze schatting niet als onredelijk kon worden bestempeld. Belanghebbende had niet voldoende bewijs geleverd om de schatting van de inspecteur te weerleggen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten van de procedure werden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00024
uitspraakdatum
: 16 juli 2013
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 november 2012, nummer AWB 11/5373, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst[te P](hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.000. Daarbij is voorts € 3.717 aan heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 113.
1.2
Deze aanslag en beschikkingen inzake de heffingrente en boete zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.793 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. De boetebeschikking is gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.6
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 27 juni 2013 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord: [.] de Inspecteur. Belanghebbende is zonder kennisgeving aan het Hof niet ter zitting verschenen. De griffier van het Hof heeft belanghebbende bij aangetekend verzonden brief van 16 mei 2013 uitgenodigd voor het bijwonen van de zitting op 27 juni 2013 om 10.00 uur te Arnhem. De brief is verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres[a-straat 1 te Q]. De brief van 16 mei 2013 is op 21 mei 2013 door de griffier terug ontvangen. Blijkens informatie uit de gemeentelijke basisadministratie is belanghebbende met ingang 1 mei 2013 niet langer ingeschreven op het adres [a-straat 1 te Q]. Zijn nieuwe adres is niet vermeld in de gemeentelijke basisadministratie. Belanghebbende heeft zijn nieuwe adresgegevens niet doorgegeven aan het Hof.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende dreef in het onderhavige jaar (2007) een onderneming onder de naam ‘[A]’. Hij heeft deze onderneming een aantal jaren geëxploiteerd. Tot en met 2009 heeft belanghebbende personeel in dienst gehad.
2.2
Blijkens de aangiften omzetbelasting van belanghebbende heeft hij in de jaren 2005 tot en met 2011 de volgende omzetten behaald: € 148.675 (2005); € 121.159 (2006); € 203.017 (2007); € 194.811 (2008): € 83.703 (2009); € 98.117 (2010) en € 59.886 (2011).
2.3
In de jaren 2007 tot en met 2009 heeft belanghebbende loon aan zijn werknemer(s) betaald ten bedrage van respectievelijk € 23.196, € 38.916 en € 12.328.
2.4
In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/premie VV) 2006 heeft belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning verantwoord van € 23.094. De belastbare winst uit onderneming bedroeg volgens die aangifte € 29.122.
2.5
Belanghebbende bezat in 2007 een eigen woning.
2.6
Belanghebbende is door de Inspecteur uitgenodigd tot het doen van de aangifte IB/premie VV 2007. Omdat indiening van die aangifte uitbleef, heeft de Inspecteur belanghebbende een zogenoemde herinneringsbrief gezonden en vervolgens aangemaand tot het doen van de aangifte IB/premie VV 2007. De aangifte is niet door belanghebbende ingediend.
2.7
De Inspecteur heeft de onderhavige aanslag IB/premie VV ambtshalve vastgesteld. Daarbij heeft hij – mede op basis van over het jaar 2006 beschikbare gegevens en op basis van door belanghebbende verstrekte omzet- en loongegevens over 2007 – het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende geschat op een bedrag van € 90.000. Voorts is heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 113 opgelegd.
2.8
Het bezwaar van belanghebbende is door de Inspecteur ongegrond verklaard.
2.9
In beroep bij de Rechtbank heeft de Inspecteur zich nader op het standpunt gesteld dat een redelijke schatting van het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende uitkomt op een bedrag van € 70.793. Die schatting is als volgt door de Inspecteur berekend:
Berekening belastbare winst uit onderneming
Omzet volgens de aangiften omzetbelasting
€ 203.017
af: kostprijs grondstoffen/uitbesteed werk (in 2006 € 28.824)
-€ 29.000
af: personeelskosten op basis van aangiften loonheffing
-€ 23.196
af: sociale lasten (cf. 2006)
-€ 884
af: afschrijvingen (in 2006 € 27.992)
-€ 28.000
af: overige kosten (in 2006 € 34.000)
-€ 34.000
Winst voor ondernemersaftrek
€ 87.937
af: zelfstandigenaftrek
-€ 4.379
Winst voor MKB-vrijstelling
€ 83.558
af: MKB-vrijstelling (10%)
-€ 8.356
Belastbare winst uit onderneming
€ 75.202
Berekening belastbare inkomsten uit eigen woning
Eigenwoningforfait bij een WOZ-waarde van € 455.000
€ 2.503
af: hypotheekrente conform 2006
-€ 6.912
Belastbare inkomen uit eigen woning
-€ 4.410
Vast te stellen verzamelinkomen
€ 70.793
2.1
De Rechtbank heeft overeenkomstig het nadere standpunt van de Inspecteur beslist en de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.793. De in rekening gebrachte heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd door de Rechtbank.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de onderhavige aanslag, na vermindering door de Rechtbank, tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend. De boetebeschikking is niet tussen partijen in geschil.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft de Inspecteur ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, die van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Uitnodiging zitting
4.1
In de procedure bij de Rechtbank en bij het Hof heeft belanghebbende als adres opgegeven ‘[a-straat 1 te Q]. In de gemeentelijke basisadministratie stond belanghebbende op dat adres ingeschreven. Een aan belanghebbende gerichte brief van de griffier van het Hof van 16 januari 2013 is naar genoemd adres verzonden en – gelet op de gedingstukken kennelijk – door belanghebbende in ontvangst genomen. De griffier van het Hof heeft belanghebbende bij aangetekend verzonden brief van 16 mei 2013 uitgenodigd voor het bijwonen van de zitting op 27 juni 2013 om 10.00 uur te Arnhem. De brief is eveneens verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres[a-straat 1 te Q]. De brief van 16 mei 2013 is evenwel op 21 mei 2013 door de griffier terug ontvangen. Blijkens door de griffier ingewonnen informatie uit de gemeentelijke basisadministratie is belanghebbende met ingang van 1 mei 2013 niet langer ingeschreven op het adres[a-straat 1 te Q]. Zijn nieuwe adres is niet vermeld in de gemeentelijke basisadministratie. Evenmin heeft belanghebbende zijn nieuwe adresgegevens doorgegeven aan het Hof. Desgevraagd heeft de Inspecteur ter zitting verklaard dat uit een bij de Rechtbank aanhangige procedure blijkt dat belanghebbende als correspondentieadres heeft opgegeven het adres[b-straat 1 te R]. Dit adres heeft belanghebbende niet in de gemeentelijke basisadministratie doen registreren en evenmin aan het Hof doorgegeven. Gelet op het bepaalde in het artikel 8:38, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is belanghebbende rechtsgeldig uitgenodigd voor de zitting van 27 juni 2013. Belanghebbende is ter zitting evenwel niet verschenen. De omstandigheid dat de uitnodiging hem niet heeft bereikt, komt voor zijn risico. Het had op zijn weg gelegen het Hof te informeren over zijn nieuwe adresgegevens.
Omkering bewijslast
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende met betrekking tot het onderhavige jaar geen gevolg heeft gegeven, ook niet na de aanmaning van de Inspecteur daartoe, aan de uitnodiging van de Inspecteur tot het doen van de aangifte IB/premie VV 2007.
4.3
Dit betekent, gelijk de Inspecteur heeft gesteld en de Rechtbank heeft geoordeeld, dat belanghebbende voor het jaar 2007 niet ‘de vereiste aangifte’ heeft gedaan. Dit brengt mee dat belanghebbende moet doen blijken, dat wil zeggen overtuigend dient aan te tonen, dat de uitspraak op bezwaar onjuist is (artikel 27j, tweede lid in verbinding met artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
4.4
Deze zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast laat evenwel onverlet dat de Inspecteur gehouden is bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag uit te gaan van een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering van de en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013: BX7184).
Redelijke schatting en bewijs
4.5
Belanghebbende betwist de in onderdeel 2.9 weergeven schatting van de Inspecteur. In aanmerking genomen dat de Inspecteur bij zijn (nadere) schatting is uitgegaan van omzet- en loongegevens over het jaar 2007 die door belanghebbende zelf zijn verstrekt en voorts, voor wat betreft bepaalde kosten, heeft aangeknoopt bij gegevens van belanghebbende over het jaar 2006 als ook rekening heeft gehouden met de zelfstandigenaftrek en MKB-vrijstelling, kan de nadere schatting van de Inspecteur naar het oordeel van het Hof niet als onredelijk, in de zin van willekeurig, worden bestempeld. Het ligt, nu belanghebbende de schatting van de Inspecteur betwist, op zijn weg daarvoor het verzwaarde tegenbewijs te leveren (HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.6
Met zijn enkele – zonder enige nadere onderbouwing met stukken – ingenomen stelling dat door de Inspecteur geen rekening is gehouden met – in de woorden van belanghebbende – ‘hogere personeelskosten, hogere woonkosten, zelfstandigenaftrek, oude dag reserves (…)’, heeft belanghebbende niet voldaan aan de op hem rustende verzwaarde bewijslast. Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat hij zulks zou kunnen aantonen door overlegging van een concept-jaarrekening, doch hij heeft een dergelijk concept niet – ook niet in hoger beroep – overgelegd. De omstandigheid dat belanghebbende – zoals hij heeft gesteld – als gevolg van een financieel conflict met zijn vorige boekhouder niet zou kunnen beschikken over zijn jaarstukken, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt.
Middeling
4.7
In zoverre belanghebbende in deze procedure toepassing van de zogenoemde middelingsregeling bepleit, kan – nog daargelaten dat de onderhavige aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat – daarop geen acht worden geslagen. Dat verzoek dient immers bij de Inspecteur te worden gedaan die vervolgens op dat verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking dient te beslissen (artikel 3.154, tiende en elfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001).
Heffingsrente
4.8
Het hoger beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de beschikking heffingsrente. Belanghebbende heeft tegen die beschikking geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu de aanslag, zoals verminderd door de Rechtbank, in stand wordt gelaten, ziet het Hof geen grond voor (verdere) vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op
16 juli 2013in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake)
(R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 juli 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.