ECLI:NL:GHARL:2013:5253

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
200.117.295-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake opzegging hypothecaire geldlening door verstrekking onjuiste inkomensgegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen SNS Bank N.V. De zaak betreft de opzegging van een hypothecaire geldlening door de bank, die gebaseerd was op onjuiste inkomensgegevens die door [appellant] zijn verstrekt. De appellant, eigenaar van een woning, had in 2008 een lening afgesloten bij BLG Hypotheken, die later door SNS Bank is overgenomen. De lening was gebaseerd op een inkomensverklaring die door [appellant] en zijn adviseur was ondertekend, waarin een jaarinkomen van € 105.000 werd opgegeven. Echter, het werkelijke inkomen bleek aanzienlijk lager te zijn, wat leidde tot problemen met de aflossing van de lening. Na meerdere waarschuwingen en het blokkeren van een bouwdepot door de bank, heeft SNS Bank de lening opgezegd en de executie van de hypotheek aangekondigd. In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de opzegging van de lening gerechtvaardigd was, omdat [appellant] onjuiste informatie had verstrekt. In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de bank gerechtigd was om de lening op te eisen en dat de opzegging niet onaanvaardbaar was, gezien de verstrekte onjuiste gegevens. De kosten van de procedure werden aan [appellant] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.117.295/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 135947/KG ZA 12-256)
arrest in kort geding van de tweede kamer van 16 juli 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. G.A. Pots, kantoorhoudend te Leeuwarden,
voor wie heeft gepleit mr. N.E. Koelemaij, kantoorhoudend te Assen,
tegen
SNS Bank N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
SNS,
advocaat: mr. D.M. Brinkman, kantoorhoudend te Utrecht, die ook heeft gepleit.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van
19 oktober 2012 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Groningen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
  • de dagvaarding in hoger beroep d.d. 12 november 2012 (met grieven en producties),
  • de memorie van antwoord (met producties),
  • het gehouden pleidooi waarbij pleitnotities zijn overgelegd.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
I. geheel te vernietigen het vonnis, op 19 oktober 2012 door de voorzieningenrechter
van de Rechtbank Groningen onder zaak-/rolnummer 135947 / KG ZA 12-256
gewezen tussen [appellant] als eiser en BLG Hypotheken als gedaagde, en opnieuw
rechtdoende alsnog moge behagen bij arrest, voor zoveel mogelijk wettelijk
uitvoerbaar bij voorraad, te beslissen als volgt:
II. BLG Hypotheken te veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van al hetgeen
[appellant] op grond van het te vernietigen vonnis onverschuldigd aan [appellant]
heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf
de dag der onverschuldigde betaling (subsidiair: vanaf de dag der appeldagvaarding,
of het arrest, dan wel enige in goede justitie te bepalen ingangsdatum) tot de dag
der algehele voldoening;
III. de executie uit hoofde van het ten processe bedoelde recht van hypotheek op de
ten processe bedoelde aan [appellant] toebehorende onroerende zaak (perceel met
woonhuis en toebehoren aan [adres] te [woonplaats]), te schorsen totdat op
het geschil zal zijn beslist in dit (hoger beroep in) kort geding en/of een eventuele
daaropvolgende procedure ten principale, althans voor een door het Gerechtshof
te bepalen tijd, op straffe van een door BLG Hypotheken aan [appellant] te
verbeuren dwangsom van € 10.000,00 voor elke dag dat BLG Hypotheken hiermee
in strijd handelt, tot een maximum van € 500.000,00;
IV. BLG Hypotheken ertoe te veroordelen de executiemaatregelen uit hoofde van het
ten processe bedoelde recht van hypotheek op de ten processe bedoelde aan
[appellant] toebehorende onroerende zaak (perceel met woonhuis en toebehoren
aan [adres] te [woonplaats]), geheel (subsidiair gedeeltelijk) te staken en gestaakt
te houden (dan wel te schorsen en geschorst te houden), alsmede de gevolgen van
eventuele reeds aangevangen executiemaatregelen ongedaan te maken, althans BLG
Hypotheken te verbieden met dergelijke executiemaatregelen - of maatregelen die
geacht kunnen worden een voorbereiding op de executie te vormen- een aanvang te
nemen (uiterst subsidiair: de executie voor een in goede justitie te bepalen termijn uit
te stellen), alles op straffe (naast voornoemde dwangsom indien toepasselijk) van
verbeurte van een dwangsom aan [appellant] van € 10.000,00 voor elke dag dat
BLG Hypotheken in gebreke zal blijven aan deze veroordeling/dit verbod gevolg
te geven, tot een maximum van € 500.000,00;
V. BLG Hypotheken te verbieden om - al dan niet ter voorbereiding of in het kader
van enige executie - enige openbare aankondiging of mededeling te doen middels
aanplakken of publicatie in enig blad, middels elektronische bekendmaking, of op
welke wijze ook, waaruit bij derden de indruk zou kunnen ontstaan dat [appellant] -
al dan niet bij name genoemd, mitsdien ook indien slechts naar zijn adres wordt
verwezen - diens verplichtingen aan BLG Hypotheken niet nakomt of niet is
nagekomen althans BLG Hypotheken reden tot het inzetten van enig
executietraject heeft gegeven, althans waaruit derden de indruk kunnen krijgen dat
de ten processe bedoelde onroerende zaak op enig moment mogelijk openbaar
verkocht zal worden, op straffe (naast voornoemde dwangsommen indien
toepasselijk) van verbeurte van een dwangsom ad € 500.000,00 ineens;
VI. BLG Hypotheken ertoe te veroordelen, het aan [appellant] verleende krediet - als
ten processe bedoeld - tot zekerheid waarvan de ten processe bedoelde hypotheek
is gevestigd, te continueren conform de acceptatiebevestiging d.d. 28 februari
2008, en BLG Hypotheken te verbieden dit krediet voortijdig te beëindigen, op
straffe (naast voomoemde dwangsommen indien toepasselijk) van verbeurte van
een dwangsom aan [appellant] van € 10.000,00 voor elke dag dat BLG Hypotheken
hiermee in strijd handelt, tot een maximum van € 500.000,00;
VII. BLG Hypotheken ertoe te veroordelen om, indien zich voor [appellant] een
mogelijkheid voordoet om tot volledige oversluiting van de ten processe bedoelde
hypotheek over te gaan, hiertoe op eerste verzoek van [appellant] alle noodzakelijke
medewerking te verlenen (in dier voege dat de hypotheek kan worden geroyeerd
tegen gehele inlossing) en zich te onthouden van alle vormen van tegenwerking
terzake, bijzonderlijk ervan af te zien enige boete voor voortijdige aflossing op te
leggen en de hypotheek hiermee te bezwaren, op straffe (naast voornoemde
dwangsommen indien toepasselijk) van verbeurte van een dwangsom ad
€ 500.000,00 ineens;
VIII. alsmede/althans zodanige voorzieningen te treffen als het Gerechtshof in goede
justitie vermeent te behoren, en in voorkomend geval, voor zover de zaak zich
naar het oordeel van het Gerechtshof niet zou lenen voor behandeling in kort
geding, de zaak te verwijzen naar de sector civiel recht van het Gerechtshof (dan
wel de Rechtbank Groningen) met bepaling van de dag waarop zij op de rol moet
komen (rekening houdend met de eventueel benodigde oproepingstermijn indien
BLG Hypotheken niet bij advocaat in het kort geding mocht zijn verschenen);
IX. BLG Hypotheken te veroordelen in de kosten van het geding vallende op beide
instanties, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,00 zonder betekening en
€ 199,00 in geval van betekening, alles te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf veertien dagen na betekening van het ten dezen te wijzen arrest tot de dag
der algehele voldoening."

3.De beoordeling

3.1.
De feiten
3.1.1.
Tussen partijen staan, als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de niet betwiste inhoud van de overgelegde producties, de volgende feiten vast.
3.1.2.
Sinds maart 2008 is [appellant] eigenaar van een perceel bouwterrein gelegen aan de
[straat] (kavelnummer 5) te [woonplaats]. Inmiddels is het perceel bebouwd met een aan [appellant] toebehorende woning met toebehoren, plaatselijk bekend als [adres] te ([postcode]) [woonplaats] (hierna: de woning).
3.1.3.
[appellant] heeft een gedeelte van het perceel en de woning gefinancierd met eigen
vermogen, te weten een bedrag van € 223.119,65. Daarnaast heeft hij in februari 2008
bij BLG Hypotheken (hierna: BLG) een lening afgesloten op basis van hypothecaire zekerheid ter hoogte van € 280.000,- voor de duur van dertig jaar (hierna: de geldlening).
3.1.4.
Tot het verkrijgen van de geldlening heeft [appellant] op 6 februari 2008 een inkomensverklaring ingediend bij BLG ondertekend door [appellant] Assurantiën. Nadat deze verklaring was geweigerd heeft [appellant] op 20 februari 2008 opnieuw een inkomensverklaring ingediend, waarbij als adviseur heeft meegetekend [X] Administraties (hierna: [X]), de boekhouder van [appellant]. Op de inkomensverklaring staat onder meer vermeld:
"(…)
De geldnemer(s) en de hypotheekadviseur verklaren na gezamenlijke bestudering van de inkomensbescheiden dat het jaarinkomen van de geldnemer(s) bedraagt:
Jaarinkomen geldnemer 1: EUR 105.000
(…)
Aldus verklaren wij, ieder voor zich en gezamenlijk, dat een adequate overweging is gemaakt om deze lening aan te gaan en dat het door ons opgegeven inkomen gelijk is aan het werkelijke inkomen. De adviseur verklaart hierbij ook dat de hypothecaire lening geschikt is voor de geldnemer(s).
(…)"
3.1.5.
Op de geldleningsovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden
hypotheken (200308) (hierna: de algemene voorwaarden), van toepassing.
De algemene voorwaarden bevatten de volgende bepaling:
“Artikel 14: Opzegging van de lening
De hypotheekbank kan altijd onmiddellijk aflossing van de lening met alles wat de
geldnemer verder schuldig is vorderen zonder voorafgaande aanmaning of
ingebrekestelling:
(…)
o. als blijkt, dat de geldnemer voor of bij het aangaan van de lening zodanig onvoldoende of
onjuiste gegevens heeft verstrekt of relevante gegevens ten aanzien van zijn persoon of het
onderpand verborgen heeft gehouden, dat de hypotheekbank bij kennis daarvan de lening
niet of niet op de overeengekomen voorwaarden zou hebben verstrekt”
3.1.6.
In augustus 2009 heeft [appellant] BLG wegens problemen met de aannemer
verzocht om een verhoging van de geldlening. In dat kader heeft [appellant] [Q] van Huis & Hypotheek te Leeuwarden benaderd als tussenpersoon. [Q] heeft [appellant] verzocht om inkomensgegevens, te weten de laatste drie jaarrapporten en
IB-aangiften. Deze stukken heeft [appellant] niet overgelegd, waarna BLG de hypotheekaanvraag vooralsnog heeft geweigerd.
3.1.7.
Bij brief van 9 september 2009 heeft [X] namens [appellant] aan BLG
onder meer het volgende geschreven:
"(…) De zaken omtrent de hypotheekverhoging werden tot nu toe behartigd door de heer [Q]
van Huis & Hypotheek te Leeuwarden. Volgens deze adviseur kan de verhoging niet
meer op basis van inkomensverwachting, maar dienen de inkomens over de afgelopen drie
jaar te worden overgelegd. De inkomens over de afgelopen jaren zijn bijzonder laag. Op
basis van die gegevens kan de hypotheek nimmer worden verhoogd.
(…)
"Is het mogelijk om de hypothecaire lening uit te breiden van € 280.000,- naar € 370.000.- op basis van de bij u bekend zijnde inkomens gegevens. (…)"
Uiteindelijk heeft [appellant] de aanvraag tot verhoging van de geldlening ingetrokken.
3.1.8.
Nadat BLG had ontdekt dat het werkelijke jaarinkomen van [appellant] aanmerkelijk
lager was dan € 105.000,- heeft zij in de tweede helft van 2009 het deel van de lening dat
nog niet was uitgeboekt, het zogenaamde bouwdepot, geblokkeerd. Hierdoor bleven de
facturen van aannemer [A] aan [appellant] onbetaald, waarna [A] een retentierecht op
de woning in aanbouw heeft uitgeoefend. Teneinde de facturen te kunnen betalen heeft [appellant] een bedrag van € 200.000,- van zijn vader geleend.
3.1.9.
Bij e-mail van 14 juli 2010 heeft [appellant] aan [B], medewerker van BLG, laten weten dat het retentierecht van [A] was geëindigd. Diezelfde dag heeft BLG een brief naar [appellant] verstuurd met onder meer de volgende inhoud:
"(…) Ons is gebleken, dat de ingediende inkomensverklaringen bij zowel de eerste aanvraag alsook de tweede aanvraag niet de juiste informatie bevatten. Het moge u ondertussen duidelijk zijn dat het verstrekken van onjuiste informatie voor ons absoluut niet acceptabel is.
(…)
Kortom wij zijn van mening dat op grond van artikel 14 lid o van onze Algemene Voorwaarden een verdere voortzetting van onze dienstverlening aan u niet past binnen het kader van onze normen en waarden en dat wij u tot uiterlijk 1 november 2010 de gelegenheid geven uw woning te verkopen of elders te financieren. In afwachting daarvan hebben wij het saldo van het bouwdepot op de restantschuld in mindering gebracht. Momenteel is de restschuld € 182.377,46 (exclusief de huidige achterstand ad € 721,91) (…)"
3.1.10.
BLG is op 11 oktober 2010 onder algemene titel overgenomen door SNS, waarna SNS hypotheekhouder werd.
3.1.11.
Eind 2010 en begin 2011 is woning door verscheidene makelaars getaxeerd. De
getaxeerde marktwaarde varieert in de verschillende rapporten tussen € 660.000,- en
€ 705.000,- en de getaxeerde executiewaarde tussen € 530.000 en € 630.000, -.
3.1.12.
Nadat BLG [appellant] verscheidene keren uitstel had verleend voor het voldoen
aan zijn aflossingsverplichtingen, heeft ze bij schrijven van 2 augustus 2012 aan [appellant] meegedeeld dat zij geen verder uitstel zal verlenen en dat zij de notaris opdracht zal geven om de woning te veilen.
3.1.13.
[appellant] ontvangt inkomsten uit een WAO-uitkering. Daarnaast heeft hij sinds
2002 een eenmanszaak, [appellant] Assurantiën genaamd. Voorts voert hij werkzaamheden uit onder de handelsnaam De Groene Verzekering.
3.1.14.
[appellant] heeft onder meer bij Rabobank Borger, Obvion, ING en de Emslandische Volksbank getracht een geldlening te sluiten ter aflossing van de geldlening bij BLG, geen van deze instellingen bleek hiertoe bereid.
3.1.15.
[appellant] heeft tot op heden aan zijn betalingsverplichtingen aan BLG uit de geldlening voldaan.
3.2.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.2.1.
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd, zakelijk weergegeven, schorsing van de executie uit hoofde van het recht van hypotheek van BLG op de woning van [appellant], BLG te veroordelen tot voortzetting van de door BLG aan [appellant] verleende geldlening en BLG te veroordelen haar medewerking te verlenen aan het oversluiten van de lening naar een derde indien [appellant] daartoe de mogelijkheid heeft en af te zien in dat geval van een boete wegens voortijdige aflossing, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van BLG in de kosten van de procedure. [appellant] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat een deugdelijke grond voor opzegging van de hypothecaire lening ontbreekt en de executie van de woning een te zwaar middel vormt.
3.2.2.
BLG heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen. Zij heeft gesteld dat zij op grond van haar algemene voorwaarden gerechtigd is de geldlening te beëindigen, omdat [appellant] onjuiste inkomensgegevens heeft verstrekt. Zij heeft [appellant] geruime tijd de gelegenheid gegeven elders financiering te verkrijgen dan wel de woning te verkopen en de lening in te lossen. Nu [appellant] hieraan niet heeft voldaan, is veilen van de woning de aangewezen weg, aldus BLG.
3.2.3.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [appellant] onjuiste inkomensgegevens heeft verstrekt en BLG op basis van haar algemene voorwaarden in beginsel gerechtigd is tot het opzeggen van de lening. De voorzieningenrechter heeft vervolgens een afweging gemaakt tussen het belang van BLG bij opzegging van het krediet en van [appellant] bij voortzetting ervan en geoordeeld dat de opzegging en opeising van het krediet niet onaanvaardbaar is. De vorderingen van [appellant] zijn afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
Ten aanzien van de grieven
3.3.1
[appellant] heeft vier grieven naar voren gebracht. De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen. Aan de beoordeling of de gevraagde voorzieningen voor toewijzing in aanmerking komen gaat de vraag vooraf of BLG gerechtigd was de geldlening op te zeggen.
Algemene voorwaarden
3.3.2.
BLG stelt dat zij bevoegd is de lening op te eisen en het onderpand te executeren. Zij doet daartoe een beroep op artikel 14 o van de door haar gehanteerde algemene voorwaarden (r.o. 3.1.5.) in die zin dat zij stelt dat zij de lening niet of niet onder dezelfde voorwaarden was aangegaan indien aan haar juiste en volledige gegevens waren verstrekt.
[appellant] heeft allereerst een beroep gedaan op vernietiging van voornoemd artikel. Dit artikel zou onredelijk bezwarend zijn, zo stelt hij, aangezien toepassing van deze bepaling altijd leidt tot opzegging van het krediet ook in die gevallen waarin BLG daarbij geen belang heeft.
3.3.3.
Het hof is van oordeel dat deze opzeggingsclausule een gebruikelijke bepaling is bij kredietovereenkomsten en als zodanig niet als onredelijk bezwarend kan worden aangemerkt. De genoemde belangenafweging vindt plaats bij de afweging of de opzegging gerechtvaardigd is. Daaraan staat artikel 14 o van de algemene voorwaarden niet in de weg. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
Opzegging
3.3.4.
[appellant] legt aan de door hem gevraagde voorzieningen ten grondslag dat BLG niet gerechtigd was tot opzegging van de geldlening. [appellant] voert daartoe aan dat hij bij de aanvraag van de geldlening geen onjuiste inkomensgegevens heeft verstrekt, maar als zelfstandige een inkomensprognose heeft afgegeven. Bovendien, zo stelt [appellant], is niet gebleken dat bij opgave van zijn werkelijk gerealiseerde inkomen BLG niet dan wel niet op dezelfde voorwaarden een geldlening zou hebben verstrekt.
3.3.5.
Het hof is van oordeel dat [appellant] bij de aanvraag voor de hypothecaire geldlening onjuiste inkomensgegevens heeft verstrekt. [appellant] heeft een bedrag van € 105.000,- als inkomen opgegeven. Zijn bruto-inkomen over 2009 bedroeg € 31.182,-. Het hof is gebleken dat zijn inkomen in voorafgaande jaren bestond uit een WAO-uitkering, evenals in de jaren nadien. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [appellant] verklaard dat het netto-inkomen uit zijn onderneming vrijwel nihil is.
Uit de tekst van de hiervoor onder r.o. 3.1.4. weergegeven verklaring, die de basis vormde voor het verstrekken van de hypothecaire geldlening volgt dat na bestudering van inkomensgegevens het inkomen dient te worden opgegeven en dat zowel de geldlener en de hypotheekadviseur verklaren dat dit het werkelijke inkomen betreft. Gelet op de tekst van de inkomensverklaring heeft [appellant] er dan ook niet op mogen vertrouwen dat hij een prognose van zijn inkomen mocht opgeven. Daarnaast blijkt uit de opgave op de inkomensverklaring niet dat het door [appellant] vermelde inkomen een schatting van het inkomen behelst. Door ondertekening verklaren [appellant] en zijn adviseur immers dat dit het werkelijke inkomen betreft. Bovendien kan het hof er niet aan voorbijgaan dat [appellant], naar zijn zeggen op beperkte schaal, beroepshalve heeft bemiddeld bij hypotheekverstrekkingen. De verplichting om juiste en volledige informatie te verstrekken zou bij hem dan ook bekend mogen worden verondersteld.
Naast het feit dat uit de inkomensverklaring niet blijkt dat het een geschat inkomen betreft, is de prognose op geen enkele wijze feitelijk onderbouwd. Het inkomen van [appellant] omvatte slechts een WAO-uitkering. Zijn onderneming moest nog worden uitgebouwd, hij had niet de beschikking over een geschikte kantoorruimte, nauwelijks klanten en er was geen bedrijfsplan.
3.3.6.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of het verstrekken van die onjuiste gegevens heeft geleid tot een hypothecaire lening die BLG niet of niet onder de overeengekomen voorwaarden indien zij de beschikking had gehad over juiste en volledige gegevens. Het hof acht het bij de beoordeling hiervan een feit van algemene bekendheid dat een hoger risico bij het verstrekken van een geldlening zich vertaalt in andere voorwaarden.
BLG heeft aangevoerd dat zij uitgaande van een jaarinkomen van [appellant] van € 14.300,- tot € 30.000,- een hypothecaire lening heeft verstrekt die ruim twintig tot negen keer het jaarinkomen bedraagt, hetgeen in strijd is met artikel 6 lid 3 en lid 4 van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen van 1 januari 2007. Het hof is van oordeel dat een dergelijk inkomen in verhouding tot de verplichtingen van [appellant] met betrekking tot de aflossing en rentebetalingen een veel groter risico in zich bergt, dan een lening die minder dan drie keer het jaarinkomen bedraagt, en dat dit meebrengt dat BLG mogelijk had afgezien van het verstrekken van een lening danwel een kortere looptijd en/of een hogere rente had bedongen. Dit leidt tot het oordeel dat BLG in beginsel tot opzegging en opeising van de geldlening en tot parate executie van de hypotheekrechten op de woning kan overgaan.
3.3.7.
Buiten geschil is dat de gevolgen van de opzegging van de geldlening en de executie van de hypotheekrechten zeer ingrijpend zijn voor [appellant]. Dat is dus ook voor het hof uitgangspunt. BLG maakt in de gegeven omstandigheden echter geen misbruik van haar bevoegdheid door de relatie met [appellant] op te zeggen en over te gaan tot opeising van de geldlening. Uit artikel 3:268 BW volgt dat BLG gerechtigd is over te gaan tot parate executie zodra de opgeëiste lening niet binnen een redelijke termijn wordt terugbetaald. Bij de beoordeling of BLG tot executie van haar hypotheekrecht kan overgaan heeft als uitgangspunt te gelden dat BLG hiervan niet lichtvaardig gebruik mag maken. Dit is hier niet het geval. [appellant] heeft zichzelf in deze positie gebracht door onjuiste inkomensgegevens te verstrekken, hetgeen een ernstig feit is, wat leidt tot een vertrouwensbreuk. BLG hoeft dergelijk gedrag niet te accepteren, ook indien dit tot op heden niet tot vermogensschade voor BLG heeft geleid. Zij heeft er dan ook in de gegeven omstandigheden een gegrond belang bij de relatie te beëindigen. Het hof laat daarbij zwaar wegen dat [appellant] sinds de opzegging van de geldlening inmiddels drie jaar in de gelegenheid is gesteld alternatieve financiering te zoeken, dan wel tot onderhandse verkoop van de woning over te gaan om op die wijze de geldlening in te lossen. [appellant] is hierin niet geslaagd, waardoor het veilen van de woning als enige mogelijkheid overblijft.
3.3.8.
[appellant] heeft voorts gesteld dat BLG haar recht heeft verwerkt om tot opeising van de lening over te gaan, omdat BLG de toezegging heeft gedaan dat zij van het opzeggen en opeisen van de hypotheeklening af zou zien, indien Hofstedes vader een lening zou verstrekken. BLG betwist een dergelijke afspraak te hebben gemaakt.
[appellant] heeft naar het oordeel van het hof geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit dit kan volgen. In de door [appellant] ter onderbouwing van zijn standpunt overgelegde - niet originele - brief (productie 5 bij dagvaarding in hoger beroep), wordt door de vader van [appellant] slechts de wens uitgesproken dat de geldlening wordt voortgezet.
Tot slot stelt [appellant] dat BLG onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door te wachten tot het retentierecht teniet was gegaan alvorens tot opzegging van de hypotheeklening over te gaan, hetgeen zo begrijpt het hof, de stellingen van [appellant], ertoe zou leiden dat BLG niet meer tot opzegging van de geldlening zou mogen overgaan. Het hof gaat hieraan voorbij, nu niet is gesteld of gebleken dat [appellant] nadeel heeft ondervonden van de werkwijze van BLG. Indien BLG eerder tot opeising van de lening was overgegaan was het onderpand een kavel met een deels afgebouwde woning waarop een retentierecht rustte, die bij executie van de woning door BLG bij verdeling van de opbrengst in rang boven het hypotheekrecht zou zijn gegaan. Het gevaar dat [appellant] zijn geïnvesteerde vermogen zou zijn kwijt geraakt en met een restschuld zou zijn achter gebleven zou in dat geval aanzienlijk groter zijn geweest.
Slotsom
3.3.9.
De grieven falen. Het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van SNS Bank worden begroot op: € 666,- aan verschotten en
€ 7.896,- aan salaris advocaat (3 punten/ tarief V: € 2.632,-).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding, in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van
12 oktober 2012;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van SNS Bank begroot op € 666,- aan verschotten en € 7.896,- aan salaris advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. I. Tubben, mr. B.J.H. Hofstee en
mr. A.G.J. van Wassenaer-van Catwijck en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 16 juli 2013.