Uitspraak
[appellante],
GoedeStede,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 augustus 2012,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties).
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
3.De beoordelingProducties bij memorie van antwoord
“7 Verplichtingen van de huurder
(…)
2. Huurder zal het gehuurde niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van GoedeStede gebruiken of laten gebruiken voor het uitoefenen of het doen uitoefenen van een beroep of bedrijf.
3. Huurder zal zich in of nabij het gehuurde onthouden van bedrijfsmatige activiteiten met betrekking tot hennep of enige andere plant of narcoticum welke voorkomt in de Opiumwet en/of op de bij deze wet behorende lijsten.
3. Het is huurder verboden in en of bij het gehuurde, waaronder tevens wordt verstaan (…) hennep te kweken (in de ruimste zin van het woord), te houden en/of te verhandelen (eveneens in de ruimste zin van het woord). Dit geldt ook voor enige andere plant of narcoticum welke voorkomt in de Opiumwet en/of op de bij deze wet behorende lijsten.”
“INLEIDING/AANLEIDING
Binnen de Basiseenheid Almere Stad west zijn meerdere signalen binnengekomen dat er op het adres [adres] zou worden gehandeld in verdovende middelen van lijst 1 en 2 van de opiumwet. Het pand bevindt zich in de nabijheid van een school aan de [straat 1], het betreft hier een middelbare school. De ons ter beschikking staande informatie bestaat uit een proces verbaal van de CIE, informatie van de wijkbeheerder, informatie van de wijkagent en een MMA melding.
In het proces verbaal van de CIE van 26 mei 2011 wordt aangegeven dat er vanaf het adres [adres] zou worden gehandeld in hard en soft drugs. Dit zou worden gedaan door Mevrouw [appellante] en meneer [X].
De wijkagent heeft op donderdag 19 mei 2011 verdachte bewegingen gezien op straat van mevrouw [appellante] betreffende haar contacten op straat. Deze wijkagent heeft op dinsdag 17 mei 2011 contact gehad met de wijkbeheerder. Deze wijkbeheerder had het vermoeden dat er drugs gedeald zou worden door mevrouw [appellante].
Op 23 mei 2011 is er door de wijkagent een onderzoek ingesteld naar aanleiding van informatie van de wijkbeheerder. De informatie van de wijkbeheerder bestaat uit de melding dat er door mevrouw [appellante] en meneer [X] zou worden gehandeld in drugs, dit zou door verschillende buurtbewoners zijn gemeld bij de wijkbeheerder.
Naar aanleiding van de voornoemde informatie zijn op 7 juni 2011 de historische telefoongegevens opgevraagd van de bewoonster van het pand aan de [adres] te weten mevrouw [appellante], hieruit is gebleken dat er veelvuldig gebeld wordt naar het telefoonnummer. (…) Hieruit is naar voren gekomen dat deze telefoonnummers worden gebruikt door personen die antecedenten hebben op het gebied van de opiumwet.
Naar aanleiding van voornoemde is er op vrijdag 17 juni 2011 een camera auto van het observatieteam voor de woning geplaatst en zijn er gedurende drie dagen beelden vastgelegd. Uit de beelden is naar voren gekomen dat mevrouw [appellante] en haar dochter met regelmaat de woning verlaten. De camera auto wordt vervolgens op maandag 20 juni omstreeks 07.00 uur weer weg gehaald voor de woning.
Vervolgens komt er op 9 augustus 2011 een MMA melding binnen. Op 4 augustus 2011 is er anoniem een melding gemaakt dat er drugs gedeald wordt op het adres [adres] in [woonplaats].
(…)
Naar aanleiding van vorenstaande is er op vrijdag 23 september 2011 een actie gehouden om dit drugsdealen te doen stoppen. Hierbij is er vanaf 18:30 uur post gevat op een lokatie in de omgeving van de [adres]. Dit om alvorens tot een doorzoeking in de woning over te gaan een aantal “klanten” te scheppen en aan te houden. Hierbij zijn vervolgens twee verdachten aangehouden en gehoord. Vervolgens ging verdachte [appellante] met haar dochter en een voor ons onbekende vrouw weg vanuit haar woning. Vervolgens na een tijd zagen wij verdachte [appellante] met haar dochter en de onbekende vrouw rijden op de [straat 2]. Hierop besloten wij hun aan te houden op verdenking van overtreding van de opiumwet.
(…)
DOORZOEKING IN DE WONING
(…)
Tijdens de doorzoeking werden de volgende goederen aangetroffen en inbeslaggenomen:
- 60 zakjes weed
- weegschaal en plastic zakken
- ongeveer 1000 lege zakjes
- 5 pillen vermoedelijk verdovende middelen.”
“Ik weet waarvoor ik ben aangehouden. Ik had weed in huis liggen en ik had weed bij me toen ik werd aangehouden. Ik ben namelijk weed aan het verkopen omdat ik wat extra geld wil hebben. Ik koop soms een partij bij jongens op straat. Ik maak daar thuis kleinere porties van en verkoop dit dan weer door. Ik mag blij zijn als ik per maand 100 a 150 euro mee verdien. Ik doe dit ongeveer een half jaar. Ik heb geen idee hoeveel mensen bij mij kopen. Nogmaals ik wilde er gewoon wat bij verdienen want het is geen vetpot bij ons. Ik weet niet hoeveel weed ik bij me had toen ik werd aangehouden. Ik weet ook niet hoeveel er in huis lag. Maar ik had wel weed in huis liggen voor de verkoop.”
“(…)We hebben op 23 september een instap gedaan in de woning van mevrouw [appellante] aan de [adres]. Reden voor de instap was dat wij voldoende informatie hadden waaruit bleek dat mevrouw [appellante] handelde in verdovende middelen. Tijdens de instap in de woning troffen wij in een slaapkamer een in aanbouw zijnde hennepkwekerij aan. De Kwekerij was al helemaal af maar er stonden nog geen planten in (…). Zij (bedoeld is [appellante] – toevoeging hof) verklaarde dat ze wilde bijverdienen maar dat ze toch niet verder wilde en daarom was de hennepkwekerij nooit afgemaakt.”
de grieven I tot en met Vkomt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat in de woning een gebruiksklare installatie voor de hennepteelt aanwezig was en dat [appellante] daardoor toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Zij ageert daarmee tegen het oordeel van de kantonrechter over de onder a. vermelde ontbindingsgrond. Indien deze grieven zouden slagen, dient het hof op grond van de devolutieve werking van het appel te beoordelen of de andere door b. aangevoerde ontbindingsgrond de ontbinding (zelfstandig, dan wel in combinatie met de onder a. aangevoerde ontbindingsgrond, voor zover deze grond weliswaar bestaat maar de ontbinding niet zelfstandig kan dragen) kan rechtvaardigen. In dit verband overweegt het hof dat GoedeStede in haar memorie van grieven uitgebreid aandacht heeft geschonken aan ontbindingsgrond b. en deze grond nader heeft onderbouwd aan de hand van het door [appellante] bij de memorie van grieven in het geding gebrachte proces verbaal van de politie Flevoland. Het hof ziet reden om eerst te beoordelen of ontbindingsgrond b. de ontbinding van de huurovereenkomst zelfstandig kan dragen. Indien dat het geval is, kan in het midden blijven of de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat een gebruiksklare installatie voor de hennepteelt in de woning aanwezig was en dat [appellante] met de aanwezigheid van deze installatie haar verplichtingen uit de huurovereenkomst heeft geschonden en falen de grieven bij gebrek aan belang.
- bij de huiszoeking in de woning 60 zakjes wiet, een weegschaal en lege zakken en ongeveer 1.000 lege kleine zakjes zijn aangetroffen;
- twee klanten van [appellante] zijn aangehouden, die verklaard hebben wiet van [appellante] te kopen en dat één van hen heeft verklaard dat [appellante] de dealer van de Staadsliedenbuurt is;
- bij observaties van de woning is gebleken dat er veel verkeer is in en om de woning en dat [appellante] en haar dochter bij de woning geregeld iets afgeven of iets krijgen;
- [appellante] bij haar eerste verhoor heeft erkend dat zij wiet in huis had en dat zij dat verkocht om extra geld te hebben.
Ook heeft GoedeStede gewezen op de door de wijkbeheerder bij gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg afgelegde verklaring, inhoudende dat hij bij de portiek van de woning een uitwisseling heeft waargenomen tussen [appellante] en twee scholieren.
in de woningbewijst al dat [appellante] van de woning gebruik maakte om wiet te kunnen verkopen, terwijl uit de aangehaalde andere gegevens uit het proces verbaal volgt dat [appellante] ook vanuit de woning, en dus niet (alleen) op straat, wiet verkocht.
Grief VII, die zich keert tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] zich niet als een goed huurder heeft gedragen, faalt dan ook.
grief VI, die zich keert tegen het oordeel van de kantonrechter dat de aanwezigheid van een gebruiksklare hennepkwekerij de ontbinding rechtvaardigt.