Uitspraak
[X],
de curator,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 25 januari 2012,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel (met productie),
- de akte uitlating productie in principaal appel, tevens houdende memorie van antwoord in incidenteel appel.
het op 26 oktober 2011 door de Rechtbank Groningen gewezen vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering van geïntimeerde in conventie af te wijzen en de vordering van appellant in reconventie toe te wijzen en geïntimeerde te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties".
het vonnis van de rechtbank te Groningen van 26 oktober 2011, tussen partijen gewezen onder rolnummer 114016/HA ZA 09-985 (zo nodig met verbetering en/of aanvulling van gronden) te bekrachtigen, doch met verbetering van de twee kennelijke verschrijvingen als opgenomen in de beslissing, zulks met veroordeling van [X] in de kosten van beide instanties".
3.De beoordeling
grief I in het principaal appelvoor zover in deze grief wordt geklaagd over de onvolledigheid van de feitenvaststelling door de rechtbank. Het hof laat dan nog daar dat geen rechtsregel de rechter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet (voldoende) weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Het staat de rechter vrij uit de tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken welke hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt. In zoverre faalt de grief.
“Door u is circa 27 ton ponsdoppen geleverd voor het mengen van ponsdoppen met een door OGB geleverd zand-cement mengsel.”
“Door bepaalde stoffen welke aan de ponsdoppen “kleven” wordt de binding van het cement en het water ernstig vertraagd. Dat uiteindelijk toch verharding optreedt blijkt uit het monster welke opgeslagen is in Zuidbroek.(…)”
€ 89.572,53, vermeerderd met rente en kosten.
11 maart 2011) en de vorderingen van [X] in reconventie afgewezen. Aan dit oordeel heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat [X], als koper, mag verwachten dat de gekochte zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan zij de aanwezigheid niet hoefde te betwijfelen (1), dat [X], zonder dat zij deskundig is op dat gebied, ervan is uitgegaan dat de ponsdoppen zonder meer geschikt waren voor het maken van ponsdoppenbeton en daarover geen vragen heeft gesteld aan [geïntimeerde] terwijl [geïntimeerde] daarover geen mededeling heeft gedaan (2), zodat niet valt in te zien wat maakt dat [X] niet hoefde te twijfelen aan deze geschiktheid (3). Volgens de rechtbank zijn de geleverde ponsdoppen dan ook “niet non-conform”.
grief II in het principaal appelkomt de curator op tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van non-conformiteit. Het hof stelt bij de beoordeling van de grief voorop dat tussen partijen niet ter discussie staat dat bij het ponsen/perforeren van staalplaten olie gebruikt wordt en dat ponsdoppen om die reden olieresten/een olieachtig laag bevatten. Evenmin staat ter discussie dat dit het geval was bij de door [geïntimeerde] aan [X] geleverde ponsdoppen en dat de aanwezigheid van olieresten op de ponsdoppen het uitharden van beton kan bemoeilijken. Over de vraag of dat laatste altijd het geval is, en ten aanzien van de geleverde doppen ook het geval is geweest, verschillen partijen van mening. In de conclusie van antwoord heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat een en ander afhankelijk is van de hoeveelheid olie. Een kleine hoeveelheid olie vertraagt volgens haar de binding van het beton niet of nauwelijks.
.Het hof zal dan ook uitgaan van de door [geïntimeerde] in het stuk verstrekte informatie. Het leidt uit dit stuk af dat het gebruik van ponsdoppen als toeslagmateriaal voor beton in de branche van de betonverwerking niet of nauwelijks voorkomt. Zo dit gebruik al bekend is, behoeft dit geen wetenschap uit eigen ervaring te zijn. Onder die omstandigheden heeft de curator zijn stelling dat het gebruik van ponsdoppen als toeslagmateriaal voor zwaar beton als normaal gebruik van ponsdoppen kan worden beschouwd, onvoldoende onderbouwd. Het feit dat in het bestek het gebruik van ponsdoppenbeton is voorgeschreven, leidt niet tot een ander oordeel. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een gebruikelijke besteksbepaling. Ook de in eerste aanleg overgelegde pagina van de website van het cement en betoncentrum te Den Bosch kan de curator niet baten. De webpagina vermeldt weliswaar dat ponsdoppen als toeslagmateriaal kunnen worden gebruikt, maar het begrip ponsdoppen wordt gebruikt in een opsomming van in totaal zeven toeslagmaterialen, zonder dat wordt aangegeven hoe frequent elk van deze materialen wordt toegepast. De informatie op de webpagina is dan ook niet in strijd met het door [geïntimeerde] overgelegde stuk, waaruit volgt dat het gebruik van ponsdoppen bij sommige bedrijven uit de theorie bekend is. De curator heeft zich ten slotte nog beroepen op een passage uit een door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord overgelegde schriftelijke verklaring van [Q] Multivloeren. De curator betoogt met een redenering à contrario dat uit deze verklaring volgt dat ponsdoppen wel als toeslagmateriaal worden gebruikt. Het betoog van de curator is naar het oordeel van het hof gebaseerd op een selectieve lezing van de verklaring. De conclusie van de verklaring van [Q] Multivloeren is helder: “het is niet te doen gebruikelijk dat ponsdoppen als toeslagmateriaal gebruikt worden voor het maken van beton. Ponsdoppen worden gebruikt om verzwaringen aan te brengen in vormen en constructies.” De door de curator aangehaalde passage dient te worden gelezen in het licht van deze conclusie.
grief III in principaal appel, die zich keert tegen de beslissing van de rechtbank de vordering van [X] af te wijzen en die van [geïntimeerde] toe te wijzen. Uit de toelichting volgt dat deze grief geen zelfstandige betekenis heeft naast de (verworpen) grieven I en II.
grief I in het incidenteel appelkomt [geïntimeerde] op tegen de beslissing van de rechtbank de wettelijke handelsrente toe te wijzen vanaf 11 maart 2011 in plaats van 11 maart 2009. Volgens [geïntimeerde] is sprake van een kennelijke vergissing, nu uit de overwegingen in het vonnis kan worden afgeleid dat de handelsrente toewijsbaar is vanaf de gevorderde ingangsdatum, 11 maart 2009. In het dictum is de naam van [X] bovendien ten onrechte als de Jong weergegeven.
5.23 4. De beslissing
en in zoverre opnieuw rechtdoende: