ECLI:NL:GHARL:2013:5070

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
11 juli 2013
Zaaknummer
KS 24-002638-12 11-7-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord met voorbedachte raad in café na eerdere confrontatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De verdachte, geboren in 1981 en thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, was eerder veroordeeld voor medeplegen van moord en openlijke geweldpleging. De Hoge Raad had de zaak terugverwezen naar het hof om opnieuw te oordelen over de bewezenverklaring van voorbedachte raad. Het hof concludeerde dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op zijn besluit om het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], te doden. Dit werd ondersteund door de feitelijke gang van zaken, waaronder telefoongesprekken tussen de verdachte en zijn vader, die ook betrokken was bij de daad. De verdachte had zich na een eerdere vechtpartij met het slachtoffer gewapend met een mes en was samen met zijn vader het café binnengekomen om het slachtoffer aan te vallen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet handelde uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar met voorbedachte raad. De verdediging had een beroep gedaan op noodweer, maar dit werd verworpen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. Het hof oordeelde dat de verdachte samen met zijn vader met voorbedachte raad had gehandeld en dat er geen sprake was van noodweer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-002638-12
Uitspraak d.d.: 11 juli 2013
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van21 december 2009 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1981],
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 23 mei 2013 en 27 juni 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van moord. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd om verdachte ter zake van feit 1 primair en feit 2 een gevangenisstraf van 15 jaren op te leggen, met aftrek van voorarrest en om het in beslag genomen knipmes te onttrekken aan het verkeer. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. E. Julius, naar voren is gebracht.

Procesgang

Verdachte is in eerste aanleg, bij vonnis van de rechtbank Groningen van 21 december 2009, ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde (medeplegen van moord) en van het onder 2 primair ten laste gelegde (openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank het in beslag genomen knipmes onttrokken aan het verkeer.
Het gerechtshof Leeuwarden heeft in hoger beroep bij arrest van 3 maart 2011 de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde (moord) en van het onder 2 primair ten laste gelegde (openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof evenals de rechtbank het in beslag genomen knipmes onttrokken aan het verkeer.
Bij arrest van 13 november 2012 heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof vernietigd voor zover het betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 ten laste gelegde en de strafoplegging en heeft het de zaak teruggewezen naar het gerechtshof Leeuwarden om de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen. De Hoge Raad heeft in het arrest overwogen dat het oordeel van het hof dat sprake is geweest van voorbedachte raad niet zonder meer begrijpelijk is, zodat de bewezenverklaring in zoverre niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, voor zover na de terugwijzing van de Hoge Raad onderworpen aan het hoger beroep, na nadere omschrijving als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ten laste gelegd dat:
1
primair.
hij in of omstreeks de nacht van 19 juni 2009 op 20 juni 2009, te [plaats], in elk geval in de gemeente [gemeente],
(nadat de/het onder feit 2. ten laste gelegde feit(en) had(den) plaats gevonden en verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen het aan de [straat] staand café [café] (wederom) was binnengegaan)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade een man, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
  • meermalen, althans eenmaal, met een of meer messen en/of schroevendraaiers en/of andere scherpe en/of puntige voorwerpen in de borst en/of de romp en/of de/een be(e)n(en) en/of het hoofd en/of elders in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of geprikt en/of gesneden, althans geraakt, en/of
  • meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of tegen het lichaam geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen,
  • en/of die [slachtoffer] een of meer kopstoten tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam gegeven,
tengevolge van welk een en/of ander voornoemde [slachtoffer] is overleden;
1
subsidiair.
hij in of omstreeks de nacht van 19 juni 2009 op 20 juni 2009, te [plaats], in elk geval in de gemeente [gemeente],
(nadat de/het onder feit 2. ten laste gelegde feit(en) had(den) plaats gevonden en verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen het aan de [straat] staand café [café] (wederom) was binnengegaan)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, (te weten
  • tien scherprandige huidperforaties met onderhuidse bloeduitstortingen aan de rug, romp links en het linkerbeen, en/of
  • een of meer streepvormige scherprandige sneden in de huid tot net in de weke delen zonder perforaties in/aan de rechter knieholte, het linker onderbeen en/of het behaarde hoofd, en/of
  • huidverkleuringen door bloeduitstortingen over vrijwel het gehele lichaam, en/of
  • klieving van de top over een deel van de linker kamer (achterwand) van het hart over een lengte van 6 centimeter en over de gehele breedte van de hartspier, en/of
  • perforatie van de linkerlong onderkwab, en/of
  • volledige overdwarse klieving van de zevende rib links zijwaarts in het benig deel)
heeft toegebracht, door deze tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
  • meermalen, althans eenmaal, met een of meer messen en/of schroevendraaiers en/of andere scherpe en/of puntige voorwerpen in de borst en/of de romp en/of de/een be(e)n(en) en/of het hoofd en/of elders in het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of te prikken en/of te snijden, althans te raken, en/of
  • meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te stompen en/of te slaan, en/of
  • die [slachtoffer] een of meer kopstoten tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam te geven,
terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
1
meer subsidiair.
hij in of omstreeks de nacht van 19 juni 2009 op 20 juni 2009, te [plaats], in elk geval in de gemeente [gemeente],
(nadat de/het onder feit 2. ten laste gelegde feit(en) had(den) plaats gevonden en verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen het aan de [straat] staand café [café] (wederom) was binnengegaan)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
  • meermalen, althans eenmaal, met een of meer messen en/of schroevendraaiers en/of andere scherpe en/of puntige voorwerpen in de borst en/of de romp en/of de/een be(e)n(en) en/of het hoofd en/of elders in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, althans geraakt, en/of
  • meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen, en/of
  • die [slachtoffer] een of meer kopstoten tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam heeft gegeven,
terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Voorbedachte raad
De Hoge Raad heeft in zijn arrest waarin de onderhavige zaak - voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde - is teruggewezen met betrekking tot voorbedachte raad het volgende overwogen.
“Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR2012:BR2342).”
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van voorbedachte raad gaat het hof uit van de volgende aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden.
In 2003 vond in café [café2], een kroeg in de buurt van de [straat2] in [plaats], een vechtpartij plaats tussen de verdachte en twee van zijn vrienden ([persoon1] en [persoon2]) enerzijds en [slachtoffer] anderzijds. Bij die vechtpartij is door [slachtoffer] een mes gehanteerd waarmee hij de verdachte en zijn beide vrienden heeft gestoken en hen alle drie letsel heeft toegebracht. Eén van die vrienden heeft een messteek in het hart ternauwernood overleefd. [slachtoffer] is ter zake van dit steken destijds veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren.
Verschillende getuigen verklaren dat de vader van de verdachte meermalen uitlatingen heeft gedaan, waaruit valt op te maken dat hij wraakgevoelens koesterde jegens [slachtoffer].
In de nacht van 19 op 20 juni 2009, kort na middernacht, betreden de verdachte en twee vrienden,[persoon3] en [persoon4], café [café]. Café [café] staat in de [straat2] in Groningen en wordt door de vader van de verdachte aangemerkt als het stamcafé van de verdachte en diens vrienden. Voor [slachtoffer] is daarom café [café] ‘het hol van de leeuw’, aldus de vader van de verdachte. Ook[persoon3] bezigt die uitdrukking in dit verband. Kort na binnenkomst in café [café] constateren de verdachte en zijn vrienden tot hun verontwaardiging dat [slachtoffer] zich in de dartruimte, achter in het café, ophoudt. Zij begeven zich daarop naar de dartruimte, waar zij in gevecht raken met [slachtoffer] (de eerste confrontatie; verdachte is voor zijn aandeel daarin onherroepelijk veroordeeld door dit hof op 3 maart 2011). De verdachte raakt bij dit gevecht gewond aan zijn hoofd en zijn hand. [slachtoffer] blijft achter in het café vanwaar hij enige tijd later, om 00.45 uur, een taxi belt. De verdachte en zijn vrienden worden door de barman naar buiten gestuurd en blijven voor de ingang van het café hangen. De verdachte belt om 00.31 uur zijn vader. De vader belt om 00.43 uur de verdachte. De verdachte en zijn vrienden, zich ophoudend nabij de ingang van café [café], verkeren in een opgewonden stemming.[persoon3] trekt graspollen uit de grond en de verdachte doet uitlatingen als ‘die klootzak dit en die klootzak dat’. Iemand roept ‘ik kan hem wel doodsteken’. De verdachte krijgt in dit stadium een mes van [persoon5].
De vader van de verdachte komt ook ter plaatse en loopt vrijwel direct door het café in. Hij wordt daarbij vergezeld door – in ieder geval - de verdachte met een mes. Getuigen typeren de wijze waarop de mannen het café betreden als ‘binnenstuiven’ of ‘binnenstormen’. De verdachte en zijn vader lopen gelijk door naar de dartruimte achter in het café waar [slachtoffer] zich nog steeds bevindt en vallen hem meteen aan. De vader houdt [slachtoffer] dan vast, terwijl de verdachte [slachtoffer] met het meegebrachte mes een tiental malen steekt. Daarna verlaten de verdachte en diens vader het café, [slachtoffer] liggend op de grond en zwaar bloedend achterlatend. Het mes wordt teruggegeven aan [persoon5] die het daarop in een put deponeert.
Om 00.53 uur wordt vanuit het café 112 gebeld.
Uit deze feitelijke gang van zaken leidt het hof af dat het besluit om [slachtoffer] te doden niet heeft plaatsgevonden in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op dat te nemen of genomen besluit. Deze vaststelling baseert het hof op het feit dat de verdachte zich na de eerste vechtpartij met [slachtoffer] heeft voorzien van een mes, dat er tweemaal telefonisch contact is geweest tussen de verdachte en diens vader, dat kennelijk de komst van de vader is afgewacht en dat direct daarop [slachtoffer] (vervolgens) zonder dralen en uitermate doelgericht is doodgestoken in een gezamenlijk handelen van vader en zoon. Het hof kent betekenis toe aan de hiervoor vermelde telefoontjes tussen vader en zoon, omdat de verklaringen die beiden daarover hebben afgelegd - inhoudende dat de vader alleen maar werd uitgenodigd om in café [café] een biertje te komen drinken, zonder dat gewag werd gemaakt van de vechtpartij die in datzelfde café net met [slachtoffer] had plaatsgehad - volstrekt ongeloofwaardig zijn. Uit deze telefonische contacten volgt temeer dat de tijd die verdachte heeft gehad om zich te beraden geen kwestie van enkele minuten is geweest maar dat hiermee meer tijd was gemoeid.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden, is een belangrijke objectieve aanwijzing dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Gelet op de feitelijke gang van zaken is volstrekt niet aannemelijk geworden dat de verdachte het besluit om [slachtoffer] te doden en/of de uitvoering van dat besluit in een plotselinge, hevige drift heeft genomen, noch dat de gelegenheid om zich te beraden pas tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan. Noch het feit dat verdachte met zijn vrienden na de eerste vechtpartij in een ‘opgewonden stemming’ voor het café heeft gestaan, noch het feit dat het binnengaan van het café van de verdachte en zijn vader door anderen wordt omschreven als ‘binnenstuiven’ of ‘binnenstormen’, maakt dit oordeel anders. Van contra-indicaties welke aan bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg staan, is het hof dan ook niet gebleken.
Daarnaast blijkt uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn vader [medeverdachte], zodat aan de vereisten van medeplegen is voldaan. Op grond van voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met zijn medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer]. Het hof verwerpt het verweer.

Afwijzing van verzoek van de raadsvrouw

De verdediging heeft het hof verzocht om een deskundige te benoemen indien het hof tot het oordeel zou komen dat de verklaring van [getuige] geschikt is om als bewijsmiddel te worden gebruikt, teneinde die deskundige de verklaringen van voornoemde getuige te laten bestuderen, dan wel die deskundige te horen ter terechtzitting.
Nu het hof de verklaringen van deze getuige niet voor het bewijs zal gebruiken, heeft verdachte geen belang bij de benoeming van die deskundige. Het hof wijst het (voorwaardelijk gedane) verzoek af.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
primair:
hij in de nacht van 19 juni 2009 op 20 juni 2009, te [plaats],
(nadat het onder feit 2. ten laste gelegde feit had plaatsgevonden en verdachte tezamen en in vereniging met een ander het aan de [straat] staand café [café] (wederom) was binnengegaan)
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachte rade een man, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
  • meermalen met een mes in de borst en de romp en een been van die [slachtoffer] gestoken of gesneden en
  • meermalen die [slachtoffer] tegen het hoofd en tegen het lichaam gestompt of geslagen en
  • die [slachtoffer] kopstoten tegen diens hoofd gegeven,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De oorspronkelijke tenlastelegging bevat nog een tweede feit dat door dit hof bij het eerder genoemde arrest van 3 maart 2011 bewezen is verklaard en door de Hoge Raad bij het eveneens eerder genoemde arrest van 13 november 2012 in stand is gelaten. Het hof zal bij de strafoplegging rekening houden met dit bewezenverklaarde feit (openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen).

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van moord.

Strafbaarheid van het feit en de verdachte

De verdediging heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde een beroep gedaan op noodweer, dan wel noodweerexces. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte en zijn vader door [slachtoffer] werden aangevallen met een mes, en dat zij zich hiertegen hebben verweerd.
Volgens artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar, hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Het hof acht de feitelijke toedracht die door de verdediging aan het beroep op noodweer ten grondslag is gelegd, niet aannemelijk geworden. Het beroep op noodweer mist derhalve feitelijke grondslag. Het hof overweegt hieromtrent dat in weerwil van wat de raadsvrouw heeft opgemerkt, hiervoor reeds is vastgesteld dat verdachte en zijn vader degenen zijn geweest die de kroeg zijn binnengestormd en vervolgens doelbewust op [slachtoffer] zijn afgegaan om hem te doden. Het hof sluit niet uit dat [slachtoffer] tijdens deze confrontatie gewelddadig is geweest en (evenals verdachte) een mes heeft gehanteerd, maar het staat vast dat het [slachtoffer] was die werd aangevallen door de verdachte en zijn vader, en niet andersom.
Hieruit volgt, dat geen sprake is geweest van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf dan wel dat van zijn vader door [slachtoffer], waartegen een noodzakelijke verdediging geboden was.
Het hof verwerpt daarom het beroep op noodweer. Het hof vindt in het voorgaande eveneens grond te oordelen dat geen sprake kan zijn van noodweerexces.
De bewezen verklaarde feiten zijn strafbare feiten en verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de feiten of verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met twee anderen in een café openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer]. Verdachte heeft daarbij lichte verwondingen opgelopen.
[slachtoffer] was enige jaren daarvoor tot zes jaren gevangenisstraf veroordeeld voor een steekpartij waarbij verdachte en een goede vriend van hem gewond, respectievelijk levensgevaarlijk gewond waren geraakt. [slachtoffer] had zijn straf uitgezeten en was weer op vrije voeten. In de nacht van 19 op 20 juni 2009 werd verdachte in zijn eigen stamcafé opnieuw met [slachtoffer] geconfronteerd. In plaats van een verdere confrontatie uit de weg te gaan, is verdachte met twee vrienden gewelddadig geworden ten opzichte van [slachtoffer].
Nadat hij het café was uitgezet, heeft verdachte zijn vader gebeld en heeft hij zich voorzien van een mes. Als zijn vader is gearriveerd, stormen vader en zoon direct het café binnen en nemen zij [slachtoffer] te grazen. Vader slaat en stompt [slachtoffer], geeft hem kopstoten en houdt hem vast. Tijdens de confrontatie steekt verdachte in op [slachtoffer]. Verdachte brengt [slachtoffer] een tiental steekwonden toe in de rug, het linkerbeen, de borst en in de linkeroksellijn. [slachtoffer] heeft geen schijn van kans gehad. Hij is op brute wijze zwaar toegetakeld door vader en zoon waarna zij hem dodelijk verwond en zonder zich nog om hem te bekommeren, hebben achtergelaten op de vloer van het café.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 1 mei 2013 blijkt, dat verdachte in het verleden tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het plegen van (onder meer) geweldsdelicten.
Het hof acht bewezen dat verdachte samen met zijn vader met voorbedachte raad heeft gehandeld en zich dus schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord. Van belang voor het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof enerzijds gelet op de meedogenloze wijze waarop [slachtoffer], ondanks diens geschreeuw, om het leven is gebracht; dit getuigt immers van het ontbreken van elke vorm van respect voor diens leven.
Anderzijds gaat het hof er van uit dat de vader van verdachte, kennelijk geïnspireerd door de hiervoor reeds genoemde wraakgevoelens, een dominante rol heeft gespeeld in de aanloop naar en bij de uitvoering van het misdrijf. Weliswaar is het de verdachte geweest die de eigenlijke dodingshandelingen voor zijn rekening heeft genomen, maar op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting moet het ervoor worden gehouden dat de opstelling van de vader van de verdachte in deze er wezenlijk toe heeft bijgedragen dat het ook daadwerkelijk zover is gekomen.
Een en ander leidt er toe dat het hof de verdachte een lagere straf zal opleggen dan door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Alles afwegende zal het hof aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur opleggen. Deze straf dient mede ter vergelding van het leed dat verdachte het slachtoffer en zijn nabestaanden heeft aangedaan. Het hof heeft voor de hoogte van de straf – naast het voorgaande – ook rekening gehouden met de schok die de door verdachte begane misdrijven in de rechtsorde teweeg hebben gebracht en de generaal en speciaal preventieve werking die van een dergelijke straf uitgaat.
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat tussen het instellen van het cassatieberoep en de inzending door het hof van de stukken naar de Hoge Raad zodanig veel tijd is verstreken, dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, welke termijnoverschrijding tot strafvermindering dient te leiden.
Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad geldt voor het inzenden van de stukken naar de Hoge Raad in zaken waarin op of na 1 september 2008 beroep in cassatie wordt ingesteld en waarin verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf het moment dat beroep in cassatie is ingesteld.
Het beroep in cassatie is in casu ingesteld op 10 maart 2011. Blijkens een brief van de griffie van de Hoge Raad zijn de stukken op 17 november 2011 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM met ruim twee maanden is overschreden. Aan deze overschrijding van de inzendingstermijn behoeven evenwel geen rechtsgevolgen te worden verbonden aangezien de zaak in cassatie door de Hoge Raad alsnog met bijzondere voortvarendheid, dat wil zeggen binnen een jaar, is behandeld. De overschrijding van de inzendingstermijn wordt daardoor gecompenseerd.
Alles overziende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) jaren passend en geboden.

Beslag

Het onder 1 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven knipmes. Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 47, 57, 141 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte – met inachtneming van het onherroepelijke oordeel van dit hof d.d. 3 maart 2011 voor wat betreft het onder 2 primair ten laste gelegde - tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
knipmes.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 11 juli 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.