In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een hoger beroep. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, had hoger beroep ingesteld tegen een verstekvonnis dat op 5 maart 2013 door de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland was gewezen. De appellant stelde dat hij zich wel degelijk had gesteld in de procedure, maar dat zijn stelbrief per abuis in een verkeerd dossier was terechtgekomen, wat leidde tot het onterecht wijzen van het verstekvonnis. De griffier van de rechtbank bevestigde deze gang van zaken en meldde dat er tegen het verstekvonnis verzet openstond.
De rolraadsheer vroeg de appellant om zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep, aangezien tegen een verstekvonnis normaal gesproken verzet openstaat en niet hoger beroep. De appellant verwees naar een uitspraak van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat wanneer een gedaagde na het verlenen van verstek alsnog in het geding verschijnt, de gevolgen van het verstek vervallen. Dit betekent dat het verstekvonnis in feite een op tegenspraak gewezen vonnis wordt, waartegen hoger beroep openstaat.
Het Gerechtshof oordeelde dat de appellant ontvankelijk was in zijn hoger beroep en verwees de zaak naar de rolzitting van 18 juni 2013 voor controle van de betaling van het griffierecht. De beslissing werd genomen door mr. J.H. Kuiper, rolraadsheer, en mede-ondertekend door de griffier.