ECLI:NL:GHARL:2013:5028

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
200.126.193
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2], die onder toezicht zijn gesteld van de stichting William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De ouders, die gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen, hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Almelo, die op 27 februari 2013 de stichting machtigde om de kinderen uit huis te plaatsen. De ouders zijn bijgestaan door hun advocaat, mr. B. Bentem, en de stichting werd vertegenwoordigd door M.E. Eenkhoorn, J. Louvet en M.M. Snelders.

De procedure in hoger beroep begon met het indienen van een beroepschrift op 1 mei 2013, gevolgd door een verweerschrift van de stichting op 24 mei 2013. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 juni 2013, waarbij de ouders en hun advocaat aanwezig waren. De kinderrechter had eerder de kinderen onder toezicht gesteld en de ouders waren in een crisissituatie terechtgekomen, wat leidde tot de aanvraag voor uithuisplaatsing.

Het hof oordeelt dat de ouders momenteel niet in staat zijn om een veilig en stabiel opvoedingsklimaat te bieden voor de kinderen. Er zijn meerdere crisissituaties geweest, waaronder huiselijk geweld en een gebrek aan ondersteuning vanuit het netwerk van de ouders. De hulpverlening die is ingezet, blijkt onvoldoende effectief te zijn geweest. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter en verklaart deze uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de uithuisplaatsing van de kinderen kan doorgaan ondanks het hoger beroep.

De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de belangen van de kinderen, waarbij de continuïteit en veiligheid van hun opvoeding voorop staan. De ouders hebben niet aangetoond dat zij in staat zijn om de opvoedingssituatie te verbeteren, en de hulpverlening is niet in staat gebleken om de situatie te stabiliseren. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarom noodzakelijk in het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.126.193
(zaaknummers rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Almelo, [nummer] en135216)
beschikking van de familiekamer van 11 juli 2013
inzake
[appellant],
en
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep, verder gezamenlijk te noemen: de ouders, respectievelijk de vader en de moeder,
advocaat: mr. B. Bentem te Enschede,
en
de stichting William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, namens de stichting Stichting Bureau Jeugdzorg,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de stichting.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Almelo, van 27 februari 2013, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 1 mei 2013;
- het verweerschrift in hoger beroep, ingekomen op 24 mei 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 juni 2013 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de stichting zijn verschenen M.E. Eenkhoorn, voorheen gezinsvoogd, J. Louvet, gezinsvoogd en M.M. Snelders, inhoudelijk manager. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is met bericht vooraf niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren [kind 1], op [geboortedatum] 2011, en [kind 2], op [geboortedatum] 2012. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over hen.
De moeder heeft nog drie kinderen: [kind 3], geboren [geboortedatum] 2000,[kind 4], geboren [geboortedatum] 2002, en [kind 5], geboren 1 juni 2007. [kind 5] woont vanaf 22 juni 2012 bij haar vader.
3.2 Bij beschikking van 1 maart 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Almelo [kind 1] voor het eerst onder toezicht gesteld van de stichting. De termijn van de ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij de bestreden beschikking met zaaknummer [nummer] voor de termijn van een jaar, tot 1 maart 2014.
3.3
Bij beschikking van 16 maart 2012 heeft de kinderrechter in de rechtbank Almelo ten aanzien van [kind 2] voorlopig en op 27 maart 2012 definitief de ondertoezichtstelling uitgesproken. De termijn van de ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij de bestreden beschikking met zaaknummer [nummer] voor de termijn van een jaar tot 1 maart 2014.
3.4 De stichting heeft op 23 november 2012 en op 5 december 2012 ten aanzien van [kind 1] en op 5 december 2012 ten aanzien van [kind 2] een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg.
3.5
De kinderen zijn in de loop van juli 2012 weer bij de ouders teruggeplaatst nadat zij met een machtiging tijdelijk elders hebben verbleven.
3.6
Bij de bestreden -met betrekking tot nagenoemde beslissingen niet uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking van 27 februari 2013 heeft de kinderrechter in zaaknummer [nummer] de stichting gemachtigd [kind 1] en [kind 2] met ingang van 27 februari 2013 in een voorziening voor pleegzorg te plaatsen voor de duur van de lopende ondertoezichtstelling, voor [kind 1] tot 1 maart 2013 en voor [kind 2] tot 16 maart 2013. Bij deze beschikking heeft de kinderrechter in zaaknummer [nummer] tevens de machtiging tot plaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 1 maart 2014, op welke plaatsing de hiervoor genoemde indicatiebesluiten betrekking hebben.
3.7 In een andere beschikking heeft de kinderrechter ook ten aanzien van [kind 4] en [kind 5] machtiging verleend tot hun uithuisplaatsing.
3.8
Met ingang van 22 mei 2013 verblijft de moeder, wegens een ingetreden crisissituatie, met [kind 1], [kind 2], [kind 4] en [kind 5] in een woongroep van Ambiq.
4. De motivering van de beslissing
4.1
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de stichting op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.2
Het hof stelt vast dat de kinderrechter de bestreden beschikking met betrekking tot de beslissingen tot machtiging uithuisplaatsing niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Het instellen van hoger beroep heeft dan tot gevolg dat de werking van die beschikking met betrekking tot genoemde beslissingen is geschorst. Anders dan de advocaat van de ouders betoogt is de machtiging dus niet vervallen op grond van het bepaalde in artikel 262 lid 3 BW. Van het gedurende drie maanden niet ten uitvoer leggen is immers geen sprake.
4.3
In afwijking van zijn stelling in het beroepschrift dat het hoger beroep enkel is gericht tegen de verlening van de machtiging uithuisplaatsing van de in het dictum genoemde kinderen, heeft de advocaat van de ouders tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verzocht om het ingestelde hoger beroep zo op te vatten dat dit ook is gericht tegen de beschikking van de kinderrechter waarbij machtiging is verleend om [kind 4] en [kind 5] uit huis te plaatsen. Het hof ziet onvoldoende reden dit verzoek te honoreren. Daarbij heeft het hof meegewogen dat de bestreden beschikking slechts betrekking heeft op de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2].
4.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de ouders op dit moment niet in staat zijn [kind 1] en [kind 2] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in hun dagelijkse verzorging en opvoeding zijn gewaarborgd, zodat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van hun opvoeding en verzorging.
In juni 2012 is een crisis in het gezin van de ouders ontstaan nadat de moeder voor de derde keer in korte tijd melding had gemaakt van huiselijk geweld en zij met de kinderen uit huis was gevlucht. Nadien is er veel hulpverlening ingeschakeld. In een Eigen Kracht Conferentie is naar voren gekomen dat het netwerk van de ouders onvoldoende ondersteuning kan bieden en dat professionele hulp en 24-uurs begeleiding gewenst is. Deze hulp is verleend door Ambiq, Families First (FF), 7 keer 7 uur per week begeleiding en 2 maal 2 uur per week ondersteuning. Na afsluiting van FF is Ambiq blijven begeleiden en behandelen middels Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling van 5 maal 5 uur per week begeleiding en 2 maal 2 uur per week ondersteuning. De hulpverlening van Ambiq werd ingezet op basis van de CIZ-indicatie voor [kind 4]. Deze indicatie is op enig moment omgezet in een Volledig Pakket Thuis (VPT) van Ambiq waarbij 18 tot 20 uur per week begeleiding werd ingezet.
Met de kinderrechter leidt het hof uit de bevindingen van de hulpverleners af dat de ouders niet, in elk geval niet voldoende, leerbaar zijn en dat zij voortdurend aansturing en controle van de hulpverleners nodig hebben om thuis voor de kinderen een acceptabel leefklimaat te laten ontstaan en voortbestaan. De hulpverlening stelt vast dat haar aanwezigheid noodzakelijk is om een (minimaal) niveau vast te houden, er voor te zorgen dat geen agressieve incidenten tussen de ouders plaatsvinden en dat eigenlijk meer dan twintig uur per week hulpverlening ingezet zou moeten worden om de situatie verder te verbeteren.
4. 5 Na de bestreden beschikking heeft zich op 21 en 22 mei 2013 wederom een crisissituatie in de thuissituatie van de ouders voorgedaan naar aanleiding van de door de moeder aangekondigde scheiding. Hierbij heeft de vader op 21 mei 2013 een flink aantal medicijnen ingenomen en heeft hij gedreigd zichzelf van het leven te beroven. Op 22 mei 2013 is de vader, die tijdelijk bij vrienden verbleef, teruggekeerd naar de woning van de moeder. In huis heeft de vader zich verbaal agressief gedragen en is hij dreigend naar de kinderen geweest. Er is een ruzie ontstaan die gepaard ging met verbale agressie en intimidatie en naar verluidt is er zowel door de moeder als door de vader met spullen gegooid. Nadat de moeder de politie had gebeld is de vader uit de woning vertrokken. Omdat de veiligheid van de kinderen gevaar liep en deze in de thuissituatie niet gegarandeerd kon worden zijn de moeder en de kinderen geplaatst in een woongroep van Ambiq. Inmiddels is [kind 4] uit huis geplaatst, is een groot deel van de hulpverlening komen te vervallen en is er alleen nog recht op ondersteuning van de opvoeding van [kind 1] en [kind 2] van 8 uur per week. Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande voldoende is gebleken dat met die hulpverlening de continuïteit van en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] in de thuissituatie bij de moeder niet kan worden gewaarborgd, omdat in het verleden met de zeer uitgebreide inzet van hulpverlening (18 tot 20 uur per week) de ouders nauwelijks in staat zijn gebleken de opvoedingssituatie op een voor de kinderen aanvaardbaar niveau te handhaven. Hier komt nog bij dat de ouders met de hulpverlening nog geen veiligheidsplan zijn overeengekomen hetgeen, gelet op de in het recente verleden regelmatig ontstane crisissituaties, zeker noodzakelijk wordt geacht om de stabiliteit in de thuissituatie van [kind 1] en [kind 2] te waarborgen. Mede gelet op het feit dat de ingezette intensieve hulpverlening weinig effectief is gebleken, de te leren opvoedingsvaardigheden bij de ouders niet beklijven, en de ouders geen inzicht hebben in wat de jonge kinderen [kind 1] en [kind 2] nodig hebben, dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover daarbij de stichting is gemachtigd hen uit huis te plaatsen.
4.6
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van de (advocaat van de) ouders op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, faalt. De omstandigheid dat een uithuisplaatsing financiële gevolgen heeft die ten laste van de samenleving komen leidt niet tot een ander dan het hierboven gegeven oordeel.
4.7 In verband met de noodzakelijk geachte tenuitvoerlegging van de machtiging tot uithuisplaatsing zal het hof de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Almelo, van 27 februari 2013 voor zover daarbij machtiging is verleend tot de uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] tot 1 maart 2014;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, M.L. van der Bel en
P.M.M. Mostermans, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 11 juli 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.