ECLI:NL:GHARL:2013:5003

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
200.125.654
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. Prakke-Nieuwenhuizen
  • R. Krijger
  • A. Roelvink-Verhoeff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2008. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder de kinderrechter verzocht om de ondertoezichtstelling van haar kind te verlengen. De kinderrechter had op 1 maart 2013 de ondertoezichtstelling verlengd tot 8 september 2013. De moeder was alleen belast met het gezag over de minderjarige, terwijl de gegevens van de vader onbekend waren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2013 is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en zijn vertegenwoordigers van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht aanwezig geweest. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn. De moeder heeft verschillende vormen van hulpverlening georganiseerd, waaronder opvoedingsondersteuning en begeleiding bij het wonen. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen ernstige bedreiging meer is voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat de oorspronkelijke redenen voor de ondertoezichtstelling zijn komen te vervallen.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot heden bekrachtigd, maar de verlenging van de ondertoezichtstelling met ingang van heden vernietigd. Het verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling is afgewezen. Deze beslissing is genomen door een collegiaal hof, waarbij de griffier aanwezig was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.125.654
(zaaknummer rechtbank Utrecht 319681)
beschikking van de familiekamer van 11 juli 2013
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.P. van Stralen te Utrecht,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de stichting.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 1 maart 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 19 april 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 13 mei 2013;
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 juni 2013 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de stichting zijn verschenen M.H.H. Korsten, gedragsdeskundige, en L. de Ridder, waarnemend gezinsvoogd. Namens de raad is, met kennisgeving vooraf, niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Verzoekster in hoger beroep is de moeder van [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) die op [woonplaats] 2008 is geboren. Zij is alleen belast met het gezag over [minderjarige] . De gegevens van de vader van [minderjarige] zijn niet bekend.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Utrecht van 12 december 2011 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld, met benoeming van de stichting tot gezinsvoogdes.
3.3
Bij beschikking van 8 maart 2012 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld voor de termijn van een jaar.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 8 maart 2013 tot 8 september 2013.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Een minderjarige kan ingevolge artikel 1:254 lid 1 BW onder toezicht worden gesteld indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Ingevolge artikel 1:256 lid 2 BW kan de duur van de ondertoezichtstelling telkens worden verlengd tot ten hoogste een jaar.
4.2
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig zijn. Niet aannemelijk is geworden dat thans nog sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] nu andere middelen ter afwending van een bedreiging zijn ingezet en lijken te voldoen. Ter mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard over de verschillende vormen van hulpverlening die zij voor zichzelf en [minderjarige] heeft georganiseerd. Zo ontvangt de moeder op vrijwillige basis opvoedingsondersteuning van de stichting Leger des Heils. Waar de moeder voorheen door Stichting Aanzien werd begeleid in het wonen, heeft de moeder thans geregeld dat zij via het RIAGG begeleid kan wonen, waarbij het RIAGG volgens de moeder hulp verstrekt waarin de Stichting Aanzien niet kan voorzien. De moeder zal in dit verband op korte termijn verhuizen van [woonplaats] naar [woonplaats] , waar haar zus woont die betrokken is bij de moeder en [minderjarige] en hen wil ondersteunen. Voorts heeft de moeder Stichting Optimus ingeschakeld om samen te kijken naar een dagbesteding en het leggen van sociale contacten. Via haar psychiater zal de moeder een EMDR-therapie ondergaan, waarbij zij ook kan rekenen op de steun van haar zus. Gebleken is dat het goed gaat met [minderjarige] en er geen zorgsignalen zijn. Naar het oordeel van het hof zijn hiermee de oorspronkelijke gronden van het verzoek komen te vervallen en is de moeder momenteel geen hulpvermijdende houding toe te schrijven. In haar verweerschrift en op de mondelinge behandeling heeft de stichting aangevoerd dat zij eraan hecht dat er een vorm van omgang tussen [minderjarige] en haar vader tot stand komt en, zo begrijpt het hof, daar nog mee aan de slag wil gaan. Hierover is echter niets terug te vinden in het evaluatierapport van 10 januari 2013 en dit is evenmin aangevoerd als grondslag voor het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling (nog daargelaten of dit een grondslag zou zijn). Gelet op de oorspronkelijke doelstelling van de ondertoezichtstelling acht het hof het op dit punt aangevoerde onvoldoende onderbouwd om een verlenging van de ondertoezichtstelling te kunnen rechtvaardigen.4.3 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, met ingang van heden te vernietigen en te beslissen als volgt.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van
1 maart 2013 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot heden;
vernietigt de betreffende beschikking met ingang van heden en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, R. Krijger en
A. Roelvink-Verhoeff, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op
11 juli 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.