ECLI:NL:GHARL:2013:4882

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
12/00231 en 12/00232
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en aftrek advocaatkosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem met betrekking tot de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2006 en 2007. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar de Inspecteur verklaarde het bezwaar tegen de aanslag voor 2006 niet-ontvankelijk. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond, behalve voor de boetebeschikking, die gegrond werd verklaard. Belanghebbende stelde dat hij recht had op aftrek van advocaatkosten als persoonlijke begeleidingskosten bij het bepalen van het resultaat uit overige werkzaamheden. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de kosten verband hielden met het behoud van de dienstbetrekking bij zijn voormalige werkgever.

Tijdens de zitting op 29 mei 2013 werd belanghebbende gehoord, terwijl de Inspecteur niet aanwezig was. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard voor het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2006, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Echter, het Hof oordeelde dat belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat hij de aanslag pas op 9 januari 2010 had ontvangen, waardoor de termijn voor het indienen van bezwaar niet was overschreden. Het Hof verklaarde het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2006 gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op deze aanslag.

Wat betreft de advocaatkosten oordeelde het Hof dat belanghebbende niet had aangetoond dat deze kosten verband hielden met het resultaat uit overige werkzaamheden. De kosten waren volgens het Hof gerelateerd aan de ontslagprocedure en niet aan de werkzaamheden die belanghebbende verrichtte. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige en gelastte dat de Staat het griffierecht aan belanghebbende vergoedt. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 2 juli 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 12/00231 en 12/00232
uitspraakdatum:
2 juli 2013
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 maart 2012, nummers AWB 10/3888 en 10/3889, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst[te P](hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.468. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 113.
1.2
De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2006 niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur heeft daarbij de aanslag ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.272
1.3
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.867.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraak op het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2007 het bezwaar gegrond verklaard, het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 23.483 en de te vergoeden heffingsrente vastgesteld op € 132.
1.5
Belanghebbende is tegen de uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 13 maart 2012 het beroep inzake het niet doen van uitspraak op het bezwaarschrift tegen de boetebeschikking gegrond verklaard, de Inspecteur opgedragen uitspraak op het bezwaarschrift tegen de boetebeschikking te doen en het beroep tegen de uitspraken op de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2006 en IB/PVV 2007 ongegrond verklaard.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2013 te Arnhem. Daarbij is belanghebbende verschenen en gehoord. De Inspecteur is met schriftelijke kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
1.9
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat, evenals de ter zitting door belanghebbende overgelegde pleitnota, aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende was tot juli 2004 in loondienst werkzaam bij [A]. [A] heeft bij besluit van 23 april 2004 belanghebbende per 1 juli 2004 eervol ontslag verleend. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is afgewezen. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank Rotterdam heeft dat beroep op 26 juni 2006 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingediend. De Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) heeft op 6 maart 2008 het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard en [A] opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van de uitspraak van de CRvB.
2.2
Belanghebbende en [A] zijn vervolgens overeengekomen dat er een zodanige situatie was ontstaan dat het wenselijk was om afscheid van elkaar te nemen zonder verder te procederen. De gemaakte afspraken tussen belanghebbende en [A] zijn vastgelegd in de “overeenkomst tot herstel en ter afwikkeling van het dienstverband” van 27 juni 2008 (hierna: de overeenkomst).
2.3
In de overeenkomst is onder meer overeengekomen dat [A] het dienst-verband met belanghebbende zal herstellen vanaf 1 juli 2004 (datum ontslag), dat belanghebbende met ingang van 1 oktober 2008 om ontslag wegens FPU zal verzoeken en dat [A] aan belanghebbende met ingang van 1 oktober 2008 eervol ontslag zal verlenen wegens het gebruik maken van de FPU-regeling. Voorts is in de overeenkomst - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:
Artikel 8. Juridische kosten
1.
[A] vergoedt de juridische kosten die [X] heeft moeten maken door deinschakeling van [B] van [C] voor het ontslag en de afhandeling van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ten aanzien van het ontslag tot een maximum van € 6.000, te vermeerderen met BTW.
2.
[X] stuurt daartoe een gespecificeerde rekening aan [A].
3.
De reeds uitbetaalde juridische kosten worden in mindering gebracht op de rekening.
4.
(…)”
2.4
Belanghebbende heeft zich tijdens de hiervóór genoemde procedures laten bijstaan door een gemachtigde, [B]. Deze gemachtigde is werkzaam bij [C].
2.5
In 2006 heeft [C] aan belanghebbende vier facturen gestuurd “inzake aangelegenheid van ambtenarenrechtelijke aard”, waarin hem voor de maanden februari, maart, juni en juli 2006 honorarium en kantoorkosten van in totaal € 5.852,51 inclusief omzetbelasting in rekening zijn gebracht.
2.6
Blijkens een door de Inspecteur ingebrachte print van 11 juli 2010 van de tekst op de website van [C], is op deze site onder andere het volgende vermeld:
“De advocaten van [C] zijn boven alles adviseur in arbeidsverhoudingen. De overheidssector — in al haar facetten — rekenen wij daarbij in het bijzonder tot ons werkterrein. Wij adviseren ministeries, gemeenten, provincies, ZBO’s, waterschappen, de politie, kamers van koophandel, de GGD, sociale werkvoorzieningschappen, ziekenhuizen, onderwijsinstellingen, van het primair onderwijs tot diverse universiteiten en overige non-profit organisaties alsmede particulieren in vraagstukken rond arbeidsverhoudingen.
Onze advisering kan betrekking hebben op ontslagzaken, disciplinaire aangelegenheden, sociale zekerheidsvraagstukken, reorganisaties/organisatieveranderingen en werkgevers-aansprakelijkheid. (…) De [C] advocaten beschikken over een ruime mate van ervaring met bezwaar- en beroepsprocedures en overige juridische procedures. Adviseren, procederen, onderhandelen en bemiddelen behoren tot de kerntaken. Indien wij optreden als adviseur/gemachtigde, gaan wij voor de voor u meest gunstige uitkomst. Als het nodig is halen we daarvoor juridisch alles uit de kast en voeren daarvoor de noodzakelijke procedure(s), maar veelal is een zaak meer gebaat bij onderhandelingen en bemiddeling. Daarin zijn wij dan ook zeer bedreven.”
2.7
Belanghebbende heeft in 2006 en 2007 resultaat uit overige werkzaamheden genoten. De werkzaamheden heeft hij verricht onder de naam [D].
2.8
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2008. Hierbij heeft hij onder de omschrijving “Kosten resultaat uit overige werkzaamheden” een bedrag van € 3.089 in mindering gebracht op de inkomsten die hij als voorzitter van de bezwaarschriftencommissie van [E] heeft ontvangen. De Inspecteur heeft deze kosten zonder nader onderzoek geaccepteerd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of belanghebbende:
  • ontvankelijk is in zijn bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2006;
  • voor de aanslag IB/PVV 2006 recht heeft op aftrek van € 5.853 als persoonlijke begeleidingkosten bij het bepalen van het resultaat uit overige werkzaamheden;
  • voor de aanslag IB/PVV 2007 recht heeft op aftrek van € 2.882 als persoonlijke begeleidingskosten bij het bepalen van het resultaat uit overige werkzaamheden en
  • aan de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2008 terecht het vertrouwen heeft ontleend, dat de persoonlijke begeleidingskosten ook bij de aanslagen IB/PVV 2006 en IB/PVV 2007 in mindering op het resultaat uit overige werkzaamheden kunnen worden gebracht.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2
De beslissing van de Rechtbank over de boetebeschikking is tussen partijen in hoger beroep niet in geschil.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan heeft belanghebbende ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en vermindering van de belastbare inkomens uit werk en woning voor de IB/PVV 2006 en 2007 met de onder 3.1 genoemde bedragen.
3.5
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid bezwaar IB/PVV 2006
4.1
Ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is voor de dag van bekendmaking. In artikel 3:14 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat de bekendmaking van besluiten geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de Inspecteur het bezwaarschrift voor de dagtekening daarvan aan belanghebbende heeft verzonden. Gesteld noch gebleken is dat de Inspecteur de aanslag niet op de juiste wijze heeft bekendgemaakt. Met inachtneming van de bepalingen in de Algemene Termijnenwet is de uiterste termijn waarop bezwaar ingesteld had kunnen worden 28 december 2009. De Inspecteur heeft het op 11 januari 2010 gedagtekende bezwaarschrift van belanghebbende op 12 januari 2010 ontvangen. Dit is buiten de termijn.
4.3
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4
Belanghebbende draagt als reden voor de te late indiening van het bezwaarschrift aan dat hij de aanslag eerst op 9 januari 2010 heeft ontvangen. De Inspecteur bestrijdt dat belanghebbende de aanslag na het verstrijken van de bezwaartermijn heeft ontvangen, omdat de aanslag tijdig is verstuurd en niet is terugontvangen, zodat ervan mag worden uitgegaan dat de aanslag belanghebbende tijdig heeft bereikt.
4.5
De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel korte tijd nadien op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van de aanslag op dat adres korte tijd na de verzending daarvan. Dit wordt anders indien er problemen met de postbezorging bekend zijn of indien de indiener op niet ongeloofwaardige wijze ontkent de aanslag korte tijd na de verzending daarvan te hebben ontvangen (vgl. ABRvS 26 juni 2000, AB 2000, 337). Belanghebbende betwist niet dat de Inspecteur de aanslag voor de dagtekening daarvan naar het juiste adres heeft verzonden. Dit brengt mee dat het vervolgens op de weg van belanghebbende ligt het vermoeden te ontzenuwen dat de aanslag hem korte tijd na de verzending daarvan heeft bereikt. Hiertoe dient belanghebbende feiten te stellen op grond waarvan de voorspoedige ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Slaagt belanghebbende erin eerdergenoemd vermoeden te ontzenuwen, dan zal de voorspoedige ontvangst slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden indien de inspecteur daarvan nader bewijs levert (vgl. ABRvS, 10 mei 2011, nr. 201010777/1/V1, LJN BQ4617, NJB 2011/1148).
4.6
Belanghebbende stelt dat hij de aanslag eerst op 9 januari 2010 heeft ontvangen. Hij draagt als verklaring voor de late ontvangst aan, dat er sprake is van een veel voorkomende verwarring van adressen, omdat zijn toenmalige woonadres, gelegen is aan een zijstraat van de [a-straat] te [Q]. Aan de [a-straat] is eveneens een woning met het huisnummer [1] gelegen. De aanslag zou onjuist bezorgd kunnen zijn en eerst veel later door de bewoners van [a-straat] [1], die regelmatig gedurende langere tijd in het buitenland verblijven, bij hem zijn bezorgd. Belanghebbende stelt voorts dat de toenmalige woning in [Q] onderdeel uitmaakt van een appartementencomplex van zestien woningen, waar de brievenbezorger zich bij het bestellen van de post eenvoudig kan vergissen en dergelijke vergissingen bij de postbestelling ook regelmatig voorkwamen. Aangezien veel inwoners van het appartementencomplex eveneens regelmatig langere tijd afwezig zijn, zou dit de late ontvangst van de aanslag kunnen verklaren. Belanghebbende wijst er verder op dat hij alle ontvangen correspondentie inboekt en de datum van ontvangst noteert op de betreffende enveloppe. De enveloppe van de aanslag IB/PVV 2006 is voorzien van de datum 9 januari 2010.
4.7
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met hetgeen hij heeft gesteld het vermoeden ontzenuwd dat de aanslag korte tijd na de verzending daarvan door hem is ontvangen. Het is dan aan de Inspecteur aannemelijk te maken dat belanghebbende de aanslag eerder heeft ontvangen. De Inspecteur heeft hiervoor geen bewijs aangedragen, zodat het Hof ervan uitgaat dat belanghebbende eerst op 9 januari 2010 de aanslag heeft ontvangen. Belanghebbende heeft zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd alsnog het bezwaarschrift ingediend. Op grond van artikel 6:11 van de Awb had mitsdien niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding achterwege moeten blijven.
4.8
Het hoger beroep is in zoverre gegrond. Belanghebbende heeft ter zitting er mee ingestemd, dat het Hof de zaak zonder terugwijzing afdoet.
Advocaatkosten
4.9
Belanghebbende verzoekt om aftrek van de advocaatkosten als resultaat uit overige werkzaamheden. De door [C] gedeclareerde kosten zien volgens belanghebbende op advies-, coaching- en persoonlijke begeleidingskosten. Belanghebbende werd in zijn persoonlijke integriteit aangetast vanwege valse beschuldigingen door zijn werkgever. [C] heeft niet alleen de procedure gevoerd, maar belanghebbende ook begeleid en gecoacht.
4.1
De Inspecteur brengt hiertegen in dat de advocaatkosten zien op het behoud van de dienstbetrekking bij [A].
4.11
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de advocaatkosten in 2006 en 2007 zien op het resultaat uit overige werkzaamheden. Belanghebbende heeft geen verband aan kunnen geven tussen de advocaatkosten en het behaalde resultaat uit overige werkzaamheden. De internetsite van [C], de brief van [B] van 9 september 2010 noch de facturen bevatten enige aanwijzing dat de gefactureerde kosten op iets anders zien dan op juridische bijstand bij de ontslagprocedure. Daarnaast heeft belanghebbende geen bewijs overgelegd van de betaling van de advocaatkosten die hij op het resultaat uit overige werkzaamheden in 2007 in mindering wil brengen, terwijl de Inspecteur betwist dat belanghebbende dergelijke betalingen heeft verricht.
4.12
De Inspecteur heeft daarom terecht de aftrek van de advocaatkosten in 2006 en 2007 geweigerd.
4.13
Belanghebbende beroept zich, naar het Hof begrijpt, op schending van het vertrouwensbeginsel omdat de Inspecteur bij zijn uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2008 de advocaatkosten van [C] in aftrek op het resultaat uit overige werkzaamheden heeft toegestaan.
4.14
De Inspecteur heeft betwist dat vertrouwen is gewekt. Hij heeft de in het bezwaarschrift aangedragen kosten zonder nader onderzoek geaccepteerd, omdat het niet onlogisch is dat bij de verwerving van resultaat uit overige werkzaamheden kosten worden gemaakt.
4.15
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2008 de advocaatkosten aangeduid met “Kosten resultaat uit overige werkzaamheden” en deze kosten in mindering gebracht op de inkomsten die hij als voorzitter van de bezwaarschriftencommissie van [E] heeft ontvangen. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift de aftrek van de advocaatkosten niet uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde gesteld. Dan kan naar het oordeel van het Hof niet worden gesteld dat de Inspecteur, door geen vragen te stellen over de op het resultaat uit overige werkzaamheden in mindering gebrachte kosten, bij belanghebbende redelijkerwijs de indruk heeft gewekt of heeft kunnen wekken dat hij de advocaatkosten bewust heeft geaccepteerd. Van een weloverwogen standpuntbepaling is geen sprake. Het volgen van het bezwaarschrift heeft daarom bij belanghebbende geen in rechte te honoreren vertrouwen kunnen wekken met betrekking tot aftrek van advocaatkosten voor de nog niet onherroepelijk vaststaande aanslagen IB/PVV 2006 en IB/PVV 2007.
4.16
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de aanslagen niet worden verminderd, is er ook geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
4.17
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond voor zover het ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2006 en voor het overige is het ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de aanslag IB/PVV 2006,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2006,
– verklaart het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2006 gegrond,
– handhaaft de aanslag IB/PVV 2006 zoals deze ambtshalve is verminderd,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige en
– gelast dat de Staat aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 2 juli 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel)
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 juli 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.